Rechtbank Noord-Holland 29-06-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5297

Datum publicatie07-07-2021
ZaaknummerC/15/305879 / FA RK 20-4057
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag; Geen omgang (een van) ouders;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man kennelijk ongeschikt tot omgang. Recht op omgang met kinderen ontzegd. Uit ( NL_HR_2009_BG5045 ) volgt dat man na verloop van jaar opnieuw verzoek kan indienen. Rb vraagt man van dat recht geen gebruik te maken, nu aannemelijk is dat moeder en kinderen als gevolg van verleden met huiselijk geweld, met prominente rol vader, kampen met trauma’s. Tot op heden is niet gebleken van oprechte intenties om goede vaderrol op zich te nemen en lijken procedures te zijn ingegeven door wens om moeder dwars te zitten.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

omgang / gezag

zaak-/rekestnr.: C/15/305879 / FA RK 20-4057

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 29 juni 2021

in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de man,

voorheen advocaat mr. A.Krim, thans zonder advocaat,

--tegen--

[de vrouw] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de moeder,

advocaat: mr. L.E. Toet, kantoorhoudende te Utrecht.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 6 30 juli 2020;

- het bericht van mr. Krim van 26 januari 2021, waarin is meegedeeld dat de advocaat van de man zich heeft onttrokken;

- het verweer met zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 10 maart 2021.

1.2.

De behandeling van de zaak heeft tegelijkertijd met het verzoek met zaaknummer C/15/305863 / FA RK 20/4045 plaatsgevonden op de zitting van 26 mei 2021 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. L.E. Toet, en [bijzondere curator] , bijzondere curator. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). De man is, hoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen, niet verschenen.

2De feiten

2.1.

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit de relatie is geboren de minderjarige [minderjarige 1] (hierna mede te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] te [plaats] . De man heeft voornoemde minderjarige erkend, waarbij is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] .

2.2.

Uit de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] geboren de minderjarige [minderjarige 2] (hierna mede te noemen: [minderjarige 2] ).

2.3.

Bij beslissing van 30 april 2020 heeft de minister voor Rechtsbescherming de aanvraag van de moeder voor wijziging van de geslachtsnaam toegewezen en wordt de beslissing voorgedragen voor een koninklijk besluit waarbij de geslachtsnaam van [minderjarige 1] van [geslachtsnaam] wordt gewijzigd in [geslachtsnaam] . Het bezwaar van de man is ongegrond verklaard.

2.4.

Bij beschikking van 22 april 2015 van deze rechtbank is bepaald dat de moeder de man één keer per maand schriftelijk informeert over de gesteldheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] . Verder is de Raad verzocht ten aanzien van de omgang en het gezag een onderzoek te verrichten.

2.5.

Bij beschikking van 24 februari 2016 van deze rechtbank is de beslissing over het gezag en over de omgangsregeling aangehouden en bepaald dat partijen de rechtbank dienen te informeren over het verloop van de hulpverlening.

2.6.

Bij beschikking van 26 april 2017 van deze rechtbank is de Raad verzocht nader onderzoek te verrichten ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling. Tevens is verzocht een beschermingsonderzoek te verrichten.

2.7.

Bij beschikking van 23 oktober 2017 van deze rechtbank zijn beide kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld, laatstelijk verlengd tot 23 april 2019.

2.8.

Bij beschikking van 22 november 2017 van deze rechtbank zijn de verzoeken van de man met betrekking tot het gezag en de omgang afgewezen.

3Het verzoek

3.1.

De man heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen, waarbij de kinderen één keer in de twee weken van vrijdag uit school tot en met zondag 19.00 uur bij hem verblijven. De man haalt de kinderen op van school en de moeder haalt de kinderen op bij de man. Verder heeft de man verzocht de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen te verdelen. De man begrijpt dat er eerst sprake dient te zijn van een opbouwregeling.

3.2.

De man heeft daartoe aangevoerd dat zijn leven in een stuk rustiger vaarwater is gekomen. Hij heeft een partner met wie hij reeds een langdurige relatie heeft en met wie hij samenwoont. Hij heeft zijn leven weer op orde. Zijn enige grote gemis in zijn leven zijn de kinderen. De man is van mening dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij opgroeien zonder hun vader. Hij meent dat het tijd is om te kijken naar een regeling die in het belang van de kinderen is, zodat zij kunnen opgroeien met een moeder en een vader in hun leven.

3.3.

De man heeft verder verzocht te bepalen dat hij mede zal worden belast met het gezag over de kinderen.

3.4.

Hij heeft daartoe betoogd dat het in het belang van de kinderen is dat beide ouders de koers van het leven van de kinderen kunnen bepalen. Hij is van mening dat er op dit moment geen gronden zijn waarop het gezag niet gezamenlijk zou kunnen worden uitgevoerd, nu er geen sprake is van het klemcriterium. De strijd die er tussen partijen bestond, is niet iets wat de man wil herhalen. Hij is een stuk rustiger geworden. Hij is nu in staat om met de moeder te communiceren over de kinderen. Hij vindt het belangrijk dat hij een mening mag geven over de keuzes die de moeder voor hun beider kinderen maakt. Zo is de man het niet eens met de wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] . Ook vindt de man het belangrijk dat hij ook wordt betrokken bij de therapie van de kinderen, die de moeder kennelijk noodzakelijk acht. Verder wenst hij informatie over de kinderen te kunnen opvragen bij de school, het ziekenhuis en de therapeut. Hij is nu overgeleverd aan de moeder. De man is bereid om te werken aan de onderlinge communicatie door het traject “Ouderschap Blijft” te volgen.

4Verweer

4.1.

De moeder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.

4.2.

De moeder heeft bij zelfstandig verzoek verzocht de man het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen, zulks voor onbepaalde duur, althans voor een duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.

4.3.

De moeder heeft betoogd dat er tijdens de relatie van partijen veel spanningen bestonden en dat zij door de man meerdere malen is mishandeld. Ook op het moment dat zij acht maanden zwanger was, is zij door de man mishandeld. De moeder heeft hiervan aangifte gedaan, waarna de man is aangehouden en in verzekering is gesteld. De man heeft nadien een contact- en straatverbod opgelegd gekregen. Na beëindiging van de relatie zijn de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord. De moeder heeft gesteld dat zij meerdere malen door de man is bedreigd en mishandeld. Dit is mede de aanleiding geweest voor de betrokkenheid van SAVE in het gezin. De man is al eerder een procedure met betrekking tot [minderjarige 1] gestart. De verzoeken van de man zijn uiteindelijk afgewezen, omdat er sprake was van een zeer slechte communicatie en de verstandhouding tussen partijen ernstig was verstoord en ook niet te verwachten was dat deze op korte termijn zou verbeteren. Bovendien was er sprake van een diagnose PTSS en hechtingsproblematiek bij [minderjarige 1] . [minderjarige 2] was al geboren, maar voor hem heeft de man destijds geen verzoek ingediend. De GI heeft vervolgens partijen geadviseerd om afspraken te maken over de omgang. De moeder voelde zich gedwongen. Er hebben drie omgangsmomenten plaatsgevonden en deze zijn slecht verlopen. De moeder heeft de omgang stopgezet. De kinderen zouden therapie gaan volgen. Door de verhuizing is de hulpverlening niet van de grond gekomen. Inmiddels is therapie bij de GGZ ingezet. Deze therapie is net aangevangen, waardoor de moeder hier nog onvoldoende van heeft kunnen profiteren. Ook bij [minderjarige 2] (net als bij [minderjarige 1] ) is een trauma ontstaan. Voor [minderjarige 2] wordt een behandeling bij Triversum opgestart.

4.4.

Tijdens de zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat zij niet ziet dat de man zijn leven op de rails heeft. Blijkens de overgelegde brief van Veilig Thuis van 17 februari 2021 wordt de man verdacht van het plegen van huiselijk geweld tegen zijn huidige partner. De moeder betwijfelt ten zeerste of de man daadwerkelijk stappen heeft gezet.

5De beoordeling

Omgang

5.1.

Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:

a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

5.2.

De rechtbank overweegt als volgt. De kinderen hebben de man sinds begin 2017 niet meer gezien of gesproken. Destijds is met hulpverlening getracht de omgang op te starten. Tijdens de vorige procedure heeft de man [minderjarige 2] maar driemaal gezien en [minderjarige 1] helemaal niet. De man heeft weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd dat hij zijn leven thans op orde heeft en in een rustiger vaarwater is gekomen. Dit is ook niet aannemelijk gezien de melding van Veilig Thuis van februari 2021.

De moeder heeft nog steeds zichtbaar angst voor de man en deze angst komt authentiek over. De moeder en beide kinderen volgen therapie vanwege een verleden met huiselijk geweld. Op dit moment is de therapie stilgelegd, vanwege de stress die deze procedure met zich brengt. Thans bestaat een risico dat dit een zodanige negatieve weerslag zal hebben op de kinderen, mede gezien hun jonge leeftijd, dat er ernstig nadeel ontstaat voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen.

De vrouw heeft gesteld dat zij tijdens de vorige procedure akkoord is gegaan met erkenning van [minderjarige 2] door de man. De man heeft echter geen enkel initiatief getoond om een rol te spelen in het leven van de kinderen. Ook nu is de man niet ter zitting verschenen.

De rechtbank kan zich hierdoor niet aan de indruk onttrekken dat de man deze procedure voert om de moeder dwars te zitten. De rechtbank is van oordeel dat de man kennelijk ongeschikt is tot omgang. De rechtbank zal dan ook de man het recht op omgang met beide kinderen ontzeggen.

5.3.

De moeder heeft verzocht de man het recht op omgang te ontzeggen, zulks voor onbepaalde duur, althans een in goede justitie te bepalen duur. De rechtbank zal het verzoek tot ontzegging van de omgang toewijzen en daaraan geen duur verbinden, maar kan deze niet voor onbepaalde duur uitspreken. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG5045) volgt dat elke afwijzing van een verzoek tot omgang van tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de toewijzing van het verzoek van de moeder om de man omgang te ontzeggen, de man er niet van kan weerhouden om na verloop van een jaar een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling in te dienen.

De rechtbank drukt de vader echter op zijn hart om van dat recht geen gebruik te maken, nu aannemelijk is dat de moeder en de kinderen als gevolg van een verleden met huiselijk geweld, waarin de vader een prominente rol heeft gespeeld, kampen met trauma’s. Tot op heden is niet gebleken van oprechte intenties van de man om een goede vaderrol op zich te nemen en lijken zijn procedures vooral te zijn ingegeven door zijn wens om de moeder dwars te zitten. Dat is fnuikend voor het welbevinden van de moeder en daarmee ook de ontwikkeling van de kinderen.

Gezag

5.4.

Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

5.5.

Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Tussen partijen is geen enkele vorm van samenwerking of communicatie. De man heeft ook geen enkel inzicht in of zich op het leven van de kinderen, hun welzijn en ontwikkeling, en hun interesses en belangen. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van de kinderen dat de man een beslissende stem heeft in gewichtige zaken aangaande de kinderen. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat bij gezamenlijke gezagsuitoefening instabiliteit en onrust zal ontstaan in de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder, vanwege de stress die moeder door de houding van de man ervaart. Dit zal een negatieve weerslag hebben op de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank zal dan ook het verzoek tot het vaststellen van gezamenlijk gezag afwijzen.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1.

wijst het verzoek van de moeder toe en ontzegt de man het recht op omgang met de kinderen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , en

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

6.2.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.3.

wijst de verzoeken van de man af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.

Jurisprudentie 1

NL_HR_2009_BG5045


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733