Rechtbank Midden-Nederland 15-02-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2561

Datum publicatie06-07-2021
ZaaknummerC/16/513865 / FA RK 20-7040
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Wvggz/Wzd (BOPZ)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Staat veroordeeld tot betaling schadevergoeding, nu de Hoge Raad bij arrest van 5 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1012) heeft geoordeeld dat de rechtbank bij haar beslissing t.a.v. de crisismaatregel de wet niet in acht heeft genomen. Vergoeding advocaatkosten afgewezen, nu deze onder toevoeging vallen. Cassatieadvocaat is geen belanghebbende in deze procedure. Oproep aan Raad voor de Rechtsbijstand om de toevoeging niet in te trekken, omdat dit een 'vestzak broekzak' situatie zou opleveren.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

Zaaknummer: C/16/513865 / FA RK 20-7040

Schadevergoeding ex [[art. 10:12 Wvggz]]

Beschikking van 15 februari 2021, op het ingediende verzoekschrift van:

[verzoekster]

geboren op [geboortedatum] 1995,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. S.A.H. Kool,

ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door

DE STAAT DER NEDERLANDEN

gevestigd te Den Haag,

hierna te noemen: de Staat,

vertegenwoordigd door mr. [A] .

1Procesverloop

1.1.

Het procesverloop blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 december 2020;

- het verweerschrift met bijlagen d.d. 7 januari 2021.

1.2.

Bij mailbericht van 8 januari 2021 heeft mevrouw mr. C. Reijntjes-Wendenburg, cassatieadvocaat van [verzoekster] (hierna: ‘de cassatieadvocaat’), zich bij de griffie van de rechtbank als belanghebbende in deze zaak gemeld. Vervolgens heeft de rechtbank de cassatieadvocaat verzocht om een schriftelijke toelichting, die de rechtbank op 8 januari 2021 heeft ontvangen. De rechtbank heeft daarop besloten de cassatieadvocaat toegang te verlenen tot de mondelinge behandeling, zonder daarmee een beslissing te hebben genomen op de vraag of zij belanghebbende is.

1.3.

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Vanwege de Coronamaatregelen, heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden, conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak. Verschenen en gehoord zijn:

- de advocaat van [verzoekster] ;

- mr. [A] , namens de Staat, [.] bij de Raad voor de Rechtspraak;

- de cassatieadvocaat.

1.4.

[verzoekster] en de instelling zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de mondelinge behandeling verschenen.

1.5.

Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen verzocht om een nadere toelichting over de concrete bedragen van de kosten van de cassatieprocedure, in de vorm van een eigen bijdrage en het griffiegeld. De cassatieadvocaat heeft per mailbericht van 18 januari 2021 op dit verzoek gereageerd. Omdat deze brief meer behelst dan een summiere opsomming van concrete bedragen, heeft de rechtbank de Staat en de advocaat in feitelijke instantie per mailbericht van 19 januari 2021 in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de inhoud van de brief te reageren. De advocaat van [verzoekster] heeft op 19 januari 2021 op het verzoek van de rechtbank gereageerd. De Staat heeft zich per mailbericht van 28 januari 2021 uitgelaten.

2Feiten

2.1.

Op 16 januari 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een machtiging verleend tot voortzetting van een crisismaatregel op grond van de Wvggz ten aanzien van betrokkene voor de duur van drie weken. Tegen deze beschikking is namens betrokkene cassatie ingesteld.

2.2.

De Hoge Raad heeft de beschikking van 16 januari 2020 bij zijn arrest van 5 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1012) vernietigd en geoordeeld dat de rechtbank Gelderland bij haar beslissing van 16 januari 2020 de wet niet in acht heeft genomen. Volgens de Hoge Raad is aan de voorwaarde van [[art. 5:7, onder d, Wvggz]] niet voldaan, omdat de psychiater die de medische verklaring heeft afgegeven kort voor afgifte van de verklaring zorg in de zin van de Wvggz aan betrokkene heeft verleend. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor verdere behandeling en beslissing.

2.3.

De rechtbank Gelderland heeft op 20 juli 2020 het oorspronkelijke verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen (ECLI:NL:RBGEL:2020:4238).

2.4.

Bij mondelinge uitspraak van 20 februari 2020 is ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging afgegeven tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wvggz tot uiterlijk 20 juni 2020 (dit volgt uit de beschikking van 20 juli 2020).

3Verzoek en verweer

3.1.

[verzoekster] heeft na wijziging van het verzoek verzocht de Staat te veroordelen om aan haar een bedrag van € 35.363,85 te betalen als schadevergoeding. [verzoekster] stelt recht te hebben op schadevergoeding, omdat de rechtbank Gelderland in de beschikking van 16 januari 2020 de wet niet in acht heeft genomen. De Staat heeft erkend dat [verzoekster] recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, maar vindt een lagere vergoeding billijk.

3.2.

Het door [verzoekster] gevorderde bedrag bestaat uit een viertal schadevergoedingsposten: de schadevergoedingskosten van [verzoekster] over de periode van vrijheidsbeneming zonder rechtsgeldige titel; de schadevergoedingskosten van [verzoekster] ten tijde van vrijheidsbeneming met rechtsgeldige titel; de kosten van advocaat van de feitelijke instantie in verband met de cassatie en de kosten van de werkzaamheden van de cassatieadvocaat.

Schadevergoeding over periode vrijheidsbeneming zonder rechtsgeldige titel

3.3.

Allereerst heeft [verzoekster] een immateriële schadevergoeding gevorderd van €150,- per dag voor de duur van 36 dagen (periode 16 januari 2020 t/m 20 februari 2020). Dit is de periode dat [verzoekster] zonder geldige titel en tegen haar wil zware dwangmedicatie kreeg ingespoten en/of toegediend en zij werd opgenomen op een gesloten crisisafdeling en voorts op deze afdeling werd ingesloten. Gezien de aard en de ernst van de schending dient volgens [verzoekster] geen aansluiting te worden gezocht voor de hoogte van de dagvergoeding bij de onwettige vrijheidsbeneming zoals afgesproken door het LOVS, ex art. 533 Sv (hierna: ‘de LOVS oriëntatiepunten’. Mocht bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding wel aangesloten worden bij de LOVS oriëntatiepunten, dan is een dagvergoeding van € 105,- billijk.

3.4.

De Staat heeft zich verenigd met het standpunt van [verzoekster] dat [verzoekster] gedurende 36 dagen zonder rechtsgeldige titel opgenomen is geweest. De Staat heeft zich echter op het standpunt gesteld dat een lagere vergoeding over deze periode billijk is, namelijk een bedrag van € 105,- per dag conform de LOVS oriëntatiepunten.

Schadevergoeding over periode vrijheidsbeneming met rechtsgeldige titel

3.5.

Partijen erkennen dat [verzoekster] voor de duur van 151 dagen (periode 21 februari 2020 tot en met 20 juli 2020) in onzekerheid heeft verkeerd over de uitkomst van haar procedure en dat zij daarbij de nodige frustraties heeft ervaren. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de vergoeding over deze periode. [verzoekster] vindt een dagvergoeding van € 150,- per dag billijk. De Staat vindt een maximale vergoeding van € 25,- per dag of een eenmalig totaalbedrag van € 1.500,- over deze periode een billijke vergoeding.

Advocaatkosten van advocaat in feitelijke instantie

3.6.

[verzoekster] heeft verzocht de kosten van de advocaat in feitelijke instantie in verband met de cassatieprocedure te vergoeden, zijnde een bedrag van € 1.448,37.

3.7.

De Staat heeft betwist dat [verzoekster] deze kosten moet dragen. De gemaakte kosten van de advocaat in feitelijke instantie ten tijde van de cassatieprocedure vallen onder de aan [verzoekster] afgegeven toevoeging. Deze advieswerkzaamheden kunnen niet aanvullend bij haar in rekening worden gebracht.

Cassatieadvocaatkosten

3.8.

[verzoekster] heeft tenslotte verzocht om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt door de cassatieadvocaat, zijnde een bedrag van € 5.865,48. Deze kosten komen voor rekening van [verzoekster] . Het recht van [verzoekster] op gefinancierde rechtsbijstand vervalt met terugwerkende kracht door intrekking van de toevoeging door de Raad van de Rechtsbijstand.

3.9.

De Staat heeft betwist dat [verzoekster] de kosten van de cassatieadvocaat zal dragen. Deze kosten vallen onder de aan [verzoekster] verleende toevoeging en de toevoeging is op dit moment nog niet ingetrokken. Een eventuele eigen bijdrage en eventuele griffiekosten komen enkel voor vergoeding in aanmerking, maar niet is gebleken dat [verzoekster] hiervoor kosten heeft gemaakt.

4Beoordeling

Belanghebbende

4.1.

De cassatieadvocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling bepleit dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat zij nauw bij het in de procedure behandelde onderwerp betrokken is en zij een (financieel) belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Daarnaast heeft zij een praktisch belang om als belanghebbende te worden aangemerkt, vanwege de administratieve afhandeling met [verzoekster] .

4.2.

Bij de beantwoording van de vraag of de cassatieadvocaat als belanghebbende moet worden gezien in deze procedure constateert de rechtbank allereerst dat in de Wvggz geen bepaling hierover is opgenomen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel bepaalt dat onder een belanghebbende moet worden verstaan, degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.

4.3.

De rechtbank is van oordeel dat de cassatieadvocaat in deze procedure geen belanghebbende is. De cassatieadvocaat heeft weliswaar een materieel belang bij de uitkomst van de procedure, maar dat is onvoldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Haar rechten en belangen staan niet centraal in de huidige procedure. De rechtbank zal de cassatieadvocaat aanmerken als informant.

Inhoudelijke beoordeling

4.4.

Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan een betrokkene de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen. Vast staat dat de wet niet in acht is genomen door de rechtbank Gelderland bij de beslissing van 16 januari 2020. Dit betekent dat [verzoekster] recht heeft op een schadevergoeding.

4.5.

De vraag is wat een billijke schadevergoeding is. De rechtbank is van oordeel dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen twee verschillende periodes waarover [verzoekster] recht heeft op een schadevergoeding. De eerste periode ziet toe op de periode van vrijheidsbeneming van [verzoekster] zonder rechtsgeldige titel. De tweede periode is de periode van vrijheidsbeneming van [verzoekster] met rechtsgeldige titel.

Schadevergoeding over periode vrijheidsbeneming zonder rechtsgeldige titel

4.6.

[verzoekster] is in de periode van 16 januari 2020 tot 20 februari 2020 opgenomen geweest zonder rechtsgeldige titel. Daarnaast zijn er in deze periode vrij ingrijpende vormen van verplichte zorg toegepast. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank een dagvergoeding van € 105,- billijk. Dit is in lijn met de LOVS oriëntatiepunten. [verzoekster] heeft voor deze periode daarom recht op een schadevergoeding van 36 dagen maal € 105,- per dag, wat neerkomt op een bedrag van € 3.780,-.

Schadevergoeding over periode vrijheidsbeneming met rechtsgeldige titel

4.7.

In de periode 20 februari 2020 tot aan 20 juli 2020 verbleef [verzoekster] met een rechtsgeldige titel in een instelling. Dat rechtvaardigt geen hoge dagvergoeding van € 150,- of € 105.-. [verzoekster] heeft echter in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van haar procedure en heeft daarbij de nodige frustraties ervaren. De rechtbank is van oordeel dat voor deze periode een dagvergoeding van € 25,- billijk is. Dit betekent dat [verzoekster] voor deze periode recht heeft op een schadevergoeding van 151 dagen maal € 25,- per dag, wat neerkomt op een bedrag van € 3.775,-.

4.8.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de Staat veroordelen tot vergoeding van de schade die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van (3.780,- + 3.775) = € 7.555,-.

Advocaatkosten

4.9.

[verzoekster] heeft verzocht om betaling van de kosten van de advocaat in feitelijke instantie ten tijde van de cassatieprocedure, zijnde een bedrag van € 1.448,37, alsook de kosten van de cassatieadvocaat, zijnde een bedrag van € 5.865,48.

Advocaatkosten van advocaat in feitelijke instantie

4.10.

De rechtbank is van oordeel dat de door de advocaat in feitelijke instantie gemaakte kosten ten tijde van de cassatieprocedure moeten worden beschouwd als advieswerkzaamheden. Daarbij is van doorslaggevende betekenis dat de werkzaamheden die de advocaat van [verzoekster] heeft verricht ten tijde van de cassatieprocedure in zodanig verband staan tot de zaak waarvoor toevoeging is verleend, dat die kunnen worden aangemerkt als advieswerkzaamheden verricht onder die toevoeging.

4.11.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de kosten van de advocaat in feitelijke instantie ten tijde van de cassatieprocedure afwijzen.

Kosten cassatieadvocaat

4.12.

De rechtbank stelt voorop dat de door [verzoekster] opgevoerde kosten van de cassatieadvocaat zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:95 jo art. 6:96 lid 2 sub b jo art. 6:96 lid 2 sub c BW). [verzoekster] heeft echter deze kosten (nog) niet gemaakt, omdat de kosten onder de toevoeging vallen en de toevoeging niet is ingetrokken door de Raad voor de Rechtsbijstand. Er ligt immers geen intrekkingsbesluit. Dit betekent dat deze kosten op dit moment niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook is niet gebleken dat [verzoekster] kosten heeft gemaakt voor het griffierecht of de eigen bijdrage.

4.13.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vordering van de kosten van de cassatieadvocaat zal afwijzen.

4.14.

Over dit punt overweegt de rechtbank nog als volgt. De Raad voor de Rechtsbijstand regelt namens het ministerie van Justitie en Veiligheid de gesubsidieerde rechtsbijstand in Nederland. De Raad voor de Rechtsbijstand is een zelfstandig bestuursorgaan. De rechtbank geeft de Raad voor de Rechtsbijstand in overweging om de toevoeging van [verzoekster] niet in te trekken. Bij intrekking van de toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand, ter uitvoering van een subsidieregeling van het ministerie van Justitie en Veiligheid (onderdeel van de Staat), zal [verzoekster] immers genoodzaakt zijn om een vordering in te dienen bij diezelfde Staat. Dit geeft bij de rechtbank de indruk dat een zeer bureaucratisch proces wordt gestart. Het lijkt er dan op dat geld uit de vestzak van de Staat naar de broekzak van de Staat (in de verschijningsvorm van de Raad voor de Rechtsbijstand) zal gaan. Behalve dat dit veel ambtelijke inzet vergt, is dit vooral een zeer onwenselijke procedure voor [verzoekster] . Nog een procedure zal voor [verzoekster] erg belastend zijn, mede gezien haar erg kwetsbare positie.

5Beslissing

De rechtbank:

5.1.

veroordeelt de Staat Der Nederlanden om een bedrag van € 7.555,- als schadevergoeding te betalen aan [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1995, wonende te [woonplaats] ;

5.2.

verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

5.3.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, rechter, bijgestaan door mr. J.G. Duran als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

..

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733