Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4861

Datum publicatie15-06-2021
Zaaknummer200.283.639
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Huishoudkosten art. 1:84; Aansprakelijkheid voor huishoudkosten 1:85-86; Persoonlijke rechten en plichten art. 1:81- 83; Wettelijke beperkte gemeenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geschil over schulden en kosten huishouding bij beperkte gemeenschap van goederen. Volgens man zou vrouw schulden betalen en hij alle kosten huishouding. Vrouw betwist dit. Hof: alles wat tijdens huwelijk (tot peildatum) is verdiend en alles wat in die periode is uitgegeven is in beginsel gemeenschappelijk. Man heeft niet aangetoond dat de uitgaven waarvan hij vergoeding verzoekt met privévermogen zijn gedaan. Ook vrouw heeft nagelaten haar verzoeken te specificeren en te onderbouwen. Afwijzing verzoeken over en weer.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.283.639

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 498601)

beschikking van 20 mei 2021

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. R. Bagasrawalla te Nieuwegein,

en

[verweerster] ,

wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 september 2020;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2021 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een Skype-verbinding. Via deze verbinding waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2019 gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.2

De vrouw heeft op 2 maart 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.

3.3

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, de wijze van verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap vastgesteld en bepaald dat partijen in hun interne verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de genoemde schulden. Wat betreft de verdeling is de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.4

Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de wettelijke (beperkte) gemeenschap van goederen – die op 2 maart 2020 is ontbonden door indiening van het verzoek tot echtscheiding door de vrouw – en verzoeken (over en weer) tot verdeling. Daarnaast verzoeken beide partijen vergoeding voor door ieder van hen ten behoeve van de ander of de gemeenschap gemaakte kosten.

4.2

De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen en de omvang van de vergoedingsrechten. Hij verzoekt het hof bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de wijze van verdeling/verrekening van de tussen partijen bestaande gemeenschap en de door de vrouw gestelde goederen en schulden betreft en, na wijziging en vermeerdering van zijn verzoeken, zo begrijpt het hof, (samengevat)

- ten aanzien van de inboedel:

de verzoeken van de vrouw af te wijzen dan wel, subsidiair, het door haar verzochte te verminderen met € 162,62;

- ten aanzien van de Volkswagen Polo:

primair: het verzoek van de vrouw af te wijzen althans haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren;

voorwaardelijk, indien en voor zover het hof primaire verzoek afwijst, de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de schadevergoeding, te weten € 1.285,84, en de waarde van de Volkswagen te bepalen op € 2.800,-;

- ten aanzien van de Mercedes:

het verzoek van de vrouw af te wijzen althans haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren en de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de waarde van de Mercedes, te weten € 7.250,-;

- ten aanzien van de schulden en kosten in levensonderhoud:

de vrouw te veroordelen tot betaling van € 448,15 althans dat bedrag te verrekenen met de schulden van de vrouw;

- ten aanzien van de kosten in levensonderhoud:

de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de door de man gemaakte de kosten in levensonderhoud in de periode 9 april 2019 tot en met 28 februari 2020 (gedurende het huwelijk), te weten (€ 8.239,20 / 2 =) € 4.119,60;

- de vrouw te veroordelen tot afgifte van bankafschriften waaruit blijkt wat de hoogte van de saldo van de bankrekeningen van de vrouw was op 28 februari 2020 en de saldi van (het hof begrijpt:) bankrekeningen tussen partijen te verdelen.

4.3

De vrouw voert verweer en heeft – in incidenteel hoger beroep – haar verzoeken gewijzigd. Zij verzoekt het hof (samengevat) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in het principaal hoger beroep het verzoek van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten, en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en te beslissen dat de man aan de vrouw € 12.293,06 moet betalen.

4.4

De man voert verweer en hij verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen, althans de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in die verzoeken.

5De motivering van de beslissing

5.1

Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018, zodat de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen) van toepassing is op het huwelijksvermogen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Tussen partijen bestaat daarom een beperkte gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd alsmede de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de huwelijksgemeenschap behoort. Het voorhuwelijks vermogen alsmede schenkingen en erfenissen blijven privévermogen.

5.2

Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de (beperkte) gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum 2 maart 2020.

5.3

De man heeft ten eerste aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar verzoeken in eerste aanleg althans dat haar verzoeken hadden moeten worden afgewezen, omdat deze niet tot nauwelijks onderbouwd waren, de rechtbank niet in staat was om de verzoeken als gegrond op de wet toe te wijzen en te beoordelen hoe verrekend/verdeeld diende te worden. Voor zover de man daarmee bedoelt dat de bestreden beschikking op die gronden moet worden vernietigd, overweegt het hof dat (wat daar ook van zij) de man in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. De zaak wordt nu in hoger beroep inhoudelijk behandeld en hij daarom geen belang heeft bij deze verzoeken.

5.4

Partijen verschillen van mening over (de eigendom van) de inboedel. De man heeft gesteld in zijn toelichting op grief 1 dat hij de voormalige echtelijke woning al huurde voor het huwelijk en dat deze was ingericht en gemeubileerd. Deze privébezittingen dienen niet in de verrekening/verdeling te worden betrokken. De gedurende het huwelijk aangeschafte overige inboedelzaken zijn meegenomen door vrouw en zij dient hem de helft van de waarde daarvan, € 695,-, te voldoen, aldus de man.

5.5

De vrouw betwist dat de koelkast, het gasfornuis en de televisie door de man zijn aangeschaft. Volgens haar is daarvoor € 1.748,01,- betaald van haar rekening en dient de man haar de waarde te vergoeden of de zaken terug te geven. Daarnaast stelt zij recht te hebben op vergoeding van de helft van door haar aangeschafte zaken, te weten € 223,22.

5.6

De vrouw heeft niet weersproken dat de man voor het huwelijk een (grotendeels) ingerichte woning had, zodat deze inboedelzaken buiten de verdeling vallen. Ten aanzien van de gezamenlijk aangeschafte zaken die bij de man zijn achtergebleven of die door de vrouw zijn meegenomen, hebben partijen het hof onvoldoende inzicht verschaft. In ieder geval dient de man aan de vrouw de helft van de waarde van de zaken die zij heeft betaald te vergoeden aan de hand van de door haar overgelegde bonnen/facturen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met waardevermindering in de periode vanaf de aanschaf tot de feitelijke verdeling van die zaken. Het hof begroot die waardevermindering in redelijkheid op 25% van de nieuwwaarde, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat nieuw gekochte inboedelzaken hun waarde snel verliezen. De man moet aan de vrouw dus de helft van 75% van de aankoopprijs van die zaken betalen. Dat de man de vrouw voor die aanschaf (voor het huwelijk) al contant geld had overhandigd voordat zij ging met haar pinpas ging betalen, heeft hij tegenover de betwisting door de vrouw niet nader onderbouwd.

Evenmin heeft de man daartegenover een concreet bewijsaanbod gedaan. Het hof gaat daarom aan deze stelling voorbij, zodat grief 1 faalt.

5.7

Partijen zijn het verder oneens over (de verrekening van) de waarden van twee auto’s, te weten een Volkswagen Polo 6 en een Mercedes. De vrouw heeft in hoger beroep te kennen gegeven dat zij een Peugeot 206 (met kenteken [kenteken] ), die op haar naam stond, in eerste aanleg ten onrechte heeft betrokken in de verdeling, zodat het hof hierover niet hoeft te beslissen. In zoverre slaagt grief 2 en zal de bestreden beschikking worden vernietigd.

5.8

Wat betreft de Volkswagen en de Mercedes stelt het hof vast dat partijen de juistheid van hun stellingen over en weer betwisten en dat hun verklaringen in dit verband niet met elkaar zijn te rijmen. Daarmee hebben zij beiden onvoldoende aangevoerd en onderbouwd om af te kunnen wijken van de beslissing van de rechtbank, inhoudende dat de Volkswagen aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 4.500,- onder de verplichting € 2.250,- aan vrouw te voldoen. De verzoeken van partijen met betrekking tot de auto’s zullen daarom worden afgewezen.

5.9

Ten slotte verschillen partijen van mening over de schulden en de kosten van de huishouding (grief 3). De man voert aan dat partijen zijn overeengekomen dat de man alle kosten van de huishouding op zich zou nemen en dat de vrouw zou zorgdragen voor aflossing van haar schulden. Van een evenredige verdeling van de huishoudelijke kosten was geen sprake. Wanneer de vrouw alsnog de schulden wil verrekenen/verdelen, moeten tevens de kosten van de huishouding gedurende het huwelijk bij helfte worden gedeeld, aldus de man. De vrouw heeft het bestaan van voormelde afspraak betwist en aangevoerd dat ook zij heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding.

5.10

Uit rechtsoverweging 5.1 volgt dat partijen vanaf de datum van het sluiten van hun huwelijk in de wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Zowel alles wat in de periode tussen 9 april 2019 en 2 maart 2020 door hen is verdiend als alles wat in die periode is uitgegeven is in beginsel gemeenschappelijk. De man heeft, tegenover de betwisting van zijn stellingen door de vrouw, niet aangetoond dat de uitgaven waarvan hij vergoeding verzoekt met privévermogen zijn gedaan, zodat het hof niet toekomt aan de vraag of partijen (schriftelijk) zijn afgeweken van de hoofdregel dat tijdens het huwelijk waren gehouden elkaar het nodige te verschaffen en dat zij naar evenredigheid dienden bij te dragen in de kosten van huishouding (artikelen 1:81 en 1:84 BW) . Ook de vrouw heeft nagelaten haar (gewijzigde) verzoeken te specificeren en te onderbouwen. Zo ontbreken aan beide zijden een opgave van bezittingen en schulden op de huwelijksdatum en op de datum van ontbinding van de gemeenschap.

5.11

Het hof overweegt dat, voor zover het gaat om schulden van de gemeenschap, deze ingevolge artikel 1:100 lid 2 BW moeten worden gedragen door beide echtgenoten, ieder voor een gelijk deel. Uit artikel 6:10 BW volgt dat ieder van de schuldenaren onderling het gedeelte van de schuld draagt dat hem/haar aangaat en dat ieder na betaling van méér dan dat gedeelte regres heeft op de ander. Grief 3 faalt en de (gewijzigde) verzoeken van partijen met betrekking tot voormelde kosten zullen dan ook over en weer worden afgewezen.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat aan de man wordt toebedeeld de inboedel van de huurwoning, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen, en de Peugeot 206 tegen een waarde van € 500,-, onder de verplichting om € 250,- aan de vrouw te voldoen, vernietigen en beslissen als volgt.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

7.1

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 juni 2020, voor zover daarbij is bepaald dat aan de man wordt toebedeeld de inboedel van de huurwoning (onder de verplichting om de helft van de waarde van de inboedel aan de vrouw te voldoen) en de auto Peugeot 206 tegen een waarde van € 500,- (onder de verplichting om € 250,- aan de vrouw te voldoen), en in zoverre opnieuw beschikkende:

7.2

stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als volgt:

aan de man worden toebedeeld de gezamenlijk aangeschafte inboedelzaken die bij hem zijn achtergebleven, onder de verplichting aan de vrouw te vergoeden de helft van 75% van de aankoopprijs van de zaken;

7.3

bekrachtigt die beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

7.4

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.5

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.U.M. van der Werff en L. Hamer, bijgestaan door mr. T.H.M. Lueb als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Van der Werff en is op 20 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733