Gerechtshof Amsterdam 20-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1233

Datum publicatie04-05-2021
Zaaknummer200.280.832/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind;
Familieprocesrecht; Ontvankelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De goederen van de werknemer zijn onder bewind gesteld. De uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten van de werknemer zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW en de bewindvoerder dient daarom op te treden tbv de rechthebbende als formele procespartij. Werkgever heeft alleen werknemer in rechte betrokken, terwijl zij het bewind van de werknemer kende. Werkgever niet-ontvankelijk niet ontvankelijk in hoger beroep.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.280.832/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: 8259557 EA VERZ 20-15

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 april 2021

inzake

GVB EXPLOITATIE B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante in principaal appel,

tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. D. van Dam te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal appel,

tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellant,

advocaat: mr. R.J. Ouderdorp te Amsterdam.

1Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna GVB en [geïntimeerde] genoemd.

GVB is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 16 juli 2020, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 11 mei 2020 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog een tijdstip zal bepalen waarop de arbeidsovereenkomst tussen GVB en [geïntimeerde] eindigt, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

Op 2 september 2020 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen.

Het verweerschrift in principaal hoger beroep strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof GVB niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de bestreden beschikking zal bekrachtigen. In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] verzocht te bepalen dat geen sprake is van verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] . Zowel in het principale als in het incidentele hoger beroep heeft [geïntimeerde] verzocht GVB te veroordelen in de kosten van beide instanties.

Op 14 oktober 2020 is ter griffie van het hof een verweerschrift in incidenteel hoger beroep van GVB ingekomen, ertoe strekkende dat het hof de verzoeken in incidenteel hoger beroep zal afwijzen.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Bij die gelegenheid heeft GVB bij monde van mr. Van Dam voornoemd en [geïntimeerde] bij monde van mr. Ouderdorp voornoemd het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben inlichtingen verschaft.

Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

2Ontvankelijkheid

2.1

In de onderhavige zaak doet zich allereerst de vraag voor of GVB ontvankelijk is in haar hoger beroep.

2.2

[geïntimeerde] heeft zich in zijn verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep op het standpunt gesteld dat GVB niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep omdat GVB [geïntimeerde] in rechte heeft betrokken, terwijl het haar bekend is dat [geïntimeerde] niet in rechte mag optreden. In de procedure in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] reeds aangevoerd dat hij onder beschermingsbewind is gesteld en daarom ex artikel 1:144 BW niet bevoegd is in een procedure op te treden. De bewindvoerder heeft de rechtbank Amsterdam bij brief van 24 januari 2020 bericht dat zij instemt met het namens [geïntimeerde] ingediende verweerschrift, waarna de bewindvoerder in de procedure als formele procespartij is aangemerkt en de bestreden beschikking is gegeven tussen GVB en de bewindvoerder, aldus [geïntimeerde] .

2.3

GVB stelt dat de bewindvoerder ook in de procedure in hoger beroep is betrokken omdat mr. Ouderdorp tevens advocaat is van de bewindvoerder. GVB voert in dit verband aan dat mr. Ouderdorp namens de bewindvoerder verweer heeft gevoerd en zelfs (voorwaardelijk) incidenteel appel heeft ingesteld. Volgens GVB is slechts relevant dat de bewindvoerder ‘mee kan doen’ in de procedure en is vormvrij hoe de bewindvoerder wordt betrokken.

2.4

Het hof oordeelt als volgt. Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist, wat meebrengt dat hij met betrekking tot die goederen niet als verzoekende of verwerende partij in rechte kan optreden. Door de Hoge Raad is in een arrest van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2015:525) in een huurzaak geoordeeld dat de bewindvoerder dient op treden als formele procespartij ten behoeve van de partij wiens goederen onder bewind zijn gesteld. Ditzelfde heeft te gelden in de onderhavige arbeidszaak. Weliswaar brengt het bewind niet mee dat de bewindvoerder partij wordt bij de arbeidsovereenkomst, maar de daaruit voorvloeiende rechten van [geïntimeerde] zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder dient daarom op te treden ten behoeve van de rechthebbende als formele procespartij in een procedure als de onderhavige.

2.5

GVB heeft in hoger beroep alleen [geïntimeerde] in rechte betrokken, terwijl zij het bewind van [geïntimeerde] kende. Van een procedure in hoger beroep waarin de bewindvoerder formele procespartij is, is dan ook geen sprake. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling het niet-ontvankelijkheidsverweer gehandhaafd, zodat - gelet op het voorgaande - GVB niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

2.6

Het voorgaande brengt mee dat de voorwaarde waaronder het incidentele hoger beroep is ingesteld, niet is vervuld zodat aan bespreking van dat incidentele hoger beroep niet wordt toegekomen.

2.7

De kosten van het principale hoger beroep komen ten laste van GVB als de in het ongelijk gestelde partij.

3Beslissing

Het hof:

verklaart GVB niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;

veroordeelt GVB in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;

verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. Haanappel-van der Burg en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733