Rechtbank Limburg 21-04-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3621

Datum publicatie30-04-2021
ZaaknummerC/03/265388 / HA ZA 19-307
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling; Gemeenschapsschulden art. 1:96;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De man heeft gesteld een nieuwe CV-ketel te hebben laten installeren. De vrouw had volgens hem de helft van deze kosten voor haar rekening moeten nemen en de man verzoekt de Rb hiermee rekening te houden bij het vaststellen van de verdeling. Rb: deze vordering betreft niet de verdeling van de huwelijksgemeenschap maar een vordering tot vergoeding van kosten. Daarvoor dient een eis in reconventie te worden ingesteld. Nu de man dit heeft nagelaten, gaat de Rb aan deze vordering voorbij.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/265388 / HA ZA 19-307

Vonnis van 21 april 2021

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. V.C.C. Luijten,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. N.M.F. Statnik.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 11 juni 2019 met producties 1 tot en met 3

  • de conclusie van antwoord met producties 4 tot en met 15

  • het formulier B8 van [eiseres] met productie 4

  • de rolbeslissing van 29 april 2020 van deze rechtbank

  • de formulieren B16 van partijen over de wijze van verder procederen

  • de conclusie van repliek houdende vermeerdering van eis met producties 4 en 5

  • de conclusie van dupliek met producties 16 tot en met 21

  • de akte houdende reactie op producties bij dupliek, tevens houdende producties 6 tot en

met 10.

1.2.

Op 16 december 2020 is een akte niet dienen verleend aan [gedaagde] wegens het uitblijven van een reactie op de producties 6 tot en met 10 van [eiseres] .

1.3.

Op 30 december 2020 hebben partijen vonnis gevraagd. Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] en [gedaagde] zijn op 26 november 1996 te Jhikergacha, Bangladesh, gehuwd.

2.2.

[eiseres] en [gedaagde] hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.3.

[eiseres] heeft samen met de kinderen van partijen de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) verlaten per 2 maart 2016. [gedaagde] is in de woning blijven wonen.

2.4.

Op 21 september 2016 heeft [eiseres] een verzoek tot echtscheiding ingediend bij rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht. In de beschikking van 18 december 2017 (zaaknummer C/03/226219 /FA RK 16-3477) heeft deze rechtbank in rechtsoverweging 2.8. overwogen dat met ingang van 10 maart 2008 het recht van Nederland van toepassing is geworden op het huwelijksvermogensregime en dat er na die datum sprake is van een huwelijksgemeenschap. In voornoemde beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris.

2.5.

De echtscheiding is ingeschreven op 3 april 2018 in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.

2.6.

Tot op heden is het partijen niet gelukt de ontbonden huwelijksgemeenschap buitengerechtelijk te verdelen.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. [gedaagde] beveelt alle relevante bescheiden betreffende de echtelijke woning (koopcontract, recente WOZ-aanslag en hypotheekoverzicht), de polissen van partijen, de belastingschulden en de afschriften van de spaarrekeningen van de kinderen over de afgelopen drie jaar in het geding te brengen op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] weigert aan dit bevel gehoor te geven,

  2. de verdeling van der partijen ontbonden huwelijksgemeenschap zelf vaststelt ex

Art. 3:185 BW,

in het geval [eiseres] de helft van de hypotheeklasten en de helft van de premie van de twee kapitaalpolissen bij Reaal aan [gedaagde] moet betalen vanaf 21 september 2016, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding aan [eiseres] die is gelijk te stellen met het door [gedaagde] gevorderde bedrag terzake van de hypotheeklasten en premies van de twee kapitaalpolissen,

voor recht verklaart dat [gedaagde] zijn aandeel in de Nationale Nederlanden-polis ex
Art. 3:194 lid 2 BW aan [eiseres] verbeurt,

in het geval [gedaagde] sinds 21 september 2016 gelden van de spaarrekeningen van de kinderen heeft opgenomen, [gedaagde] veroordeelt deze te vergoeden aan de kinderen dan wel dient terug te storten op die rekeningen,

kosten rechtens.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Uitgangspunten (wijze van) verdeling

4.1.

Partijen hebben in het kader van de echtscheidingsprocedure en ook daarna geen overeenstemming kunnen bereiken over de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal daarom hierna achtereenvolgens de (wijze van) verdeling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen vaststellen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de rechter die de verdeling vaststelt, enige mate van vrijheid geniet, niet is gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en niet expliciet behoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren.

4.2.

Nu gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet, gelet op het bepaalde in artt. 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals deze voor 1 januari 2018 golden, worden aangenomen dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen bestaat (hierna: huwelijksgemeenschap). Dit brengt in beginsel mee dat die gemeenschap op grond van art. 1:94 BW (oud) alle bij aanvang aanwezige of nadien – tot het moment van ontbinding – verkregen goederen en alle op het moment van ontbinding aanwezige schulden van de echtgenoten omvat, ongeacht door wie ze zijn verkregen of door wie ze zijn aangegaan. Bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap hebben partijen op grond van het bepaalde in art. 1:100 BW (oud) in beginsel een gelijk aandeel in die ontbonden gemeenschap. Van deze hoofdregel kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken.

Peildatum omvang en samenstelling huwelijksgemeenschap

4.3.

Nu het verzoekschrift tot echtscheiding op 21 september 2016 bij de rechtbank is ingediend, is de huwelijksgemeenschap op die datum ontbonden en dient deze datum als peildatum voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap te worden gehanteerd.

Peildatum waardering vermogensbestanddelen

4.4.

Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen, stelt de rechtbank voorop dat de hoofdregel is dat het tijdstip van de verdeling (dat is de dag dat de echtgenoten de verdelingshandeling verrichten zoals bedoeld in art. 3:182 BW, of indien de rechter de verdeling vaststelt, de dag waarop deze de verdeling vaststelt (lees: de datum van het vonnis)) heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen een andere peildatum zijn overeengekomen of indien de rechter van oordeel is dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel dient te worden afgeweken.

4.5.

[eiseres] noch [gedaagde] hebben zich uitgelaten over de te hanteren peildatum voor de vaststelling van de waarde van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen. De rechtbank zal daarom in beginsel de datum waarop dit vonnis wordt gewezen, hanteren als peildatum voor de vaststelling van de waarde van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen. Indien en voor zover de rechtbank ten aanzien van een of een aantal vermogensbestanddelen van oordeel is dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat een andere peildatum dient te worden gehanteerd, dan zal de rechtbank bij de vaststelling van de verdeling van dat vermogensbestanddeel afzonderlijk daarop ingaan.

4.6.

De rechtbank stelt ten slotte voorop dat verdeling alleen kan worden gevorderd van een gemeenschappelijk goed (ex art. 3:178 lid 1 BW) . Gezamenlijke schulden kunnen niet verdeeld worden. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat zij de draagplicht van de gezamenlijke schulden in hun onderlinge relatie wenst te regelen.

Vordering A: afgifte bescheiden

4.7.

[eiseres] heeft in deze procedure afgifte van [gedaagde] gevorderd van diverse stukken die van belang zijn in het kader van de omvang en de samenstelling van de huwelijksgemeenschap en de waardering van de vermogensbestanddelen. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord diverse stukken in het geding gebracht. [eiseres] is bij conclusie van repliek/eisvermeerdering niet meer teruggekomen op vordering A behoudens voor zover het de polis bij Nationale Nederlanden betreft. Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] als productie 18 informatie over deze polis in het geding gebracht. Bij akte houdende reactie op producties bij dupliek, tevens houdende producties, is [eiseres] noch in het algemeen noch in het bijzonder met betrekking tot de polis bij Nationale Nederlanden terugkomen op haar vordering onder A. Bij die stand van zaken en gelet op de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken, gaat de rechtbank er vanuit dat [gedaagde] in de loop van deze procedure voldaan heeft aan afgifte van de stukken waar [eiseres] belang bij heeft. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

Vordering B: de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van de draagplicht van de gezamenlijke schulden

en

Vordering E: de spaarrekeningen van de op 21 september 2016 minderjarige kinderen

I

inboedel

4.8.

De inboedel behoort tot de huwelijksgemeenschap. Met betrekking tot de verdeling van de inboedel verschillen partijen van mening over het aantal spullen dat [eiseres] heeft meegenomen toen zij de woning verliet.

4.9.

[eiseres] stelt dat zij alleen het bed van de dochter van partijen en een kleine hanglamp heeft meegenomen en dat zij voor de rest niets van de inboedel heeft. [eiseres] wil de volgende goederen toebedeeld krijgen:

  • de slaapkamerkast van de dochter van partijen,

  • de grote hanglamp of een vergoeding van € 60,00,

  • het badkamermeubel of een vergoeding van € 100,00,

  • de PlayStation van de zoon van partijen.

4.10.

[gedaagde] stelt dat de inboedel al tussen partijen is verdeeld. Volgens hem heeft [eiseres] een groot deel van de inboedel uit de echtelijke woning gehaald. Voor de kledingkast en het badkamermeubel heeft [gedaagde] op 2 mei 2017 € 230,00 aan [eiseres] betaald (productie 12). [gedaagde] wil de PlayStation houden zodat hij iets te spelen in huis heeft als de zoon van partijen twee keer per week bij hem komt spelen. De PlayStation heeft [gedaagde] bovendien zelf betaald. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] de warmwaterinstallatie die bij het badkamermeubel hoorde, meegenomen. [eiseres] zou deze hebben verkocht. [gedaagde] wil deze terug dan wel de helft van het verkoopbedrag.

4.11.

De rechtbank stelt vast dat [eiseres] niet heeft betwist dat [gedaagde] € 230,00 aan haar heeft betaald voor de kledingkast en het badkamermeubel. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat die goederen tussen partijen zijn verdeeld en dat daarover niet langer hoeft te worden beslist.

4.12.

Met betrekking tot de PlayStation overweegt de rechtbank dat [gedaagde] niet heeft toegelicht en evenmin met stukken onderbouwd heeft wanneer hij de PlayStation gekocht heeft. Als dit na 21 september 2016 was, valt het immers buiten de te verdelen huwelijksgemeenschap, maar als dit vóór die tijd was, valt het in de te verdelen huwelijksgemeenschap. De rechtbank gaat ervan uit dat de PlayStation deel uitmaakt van de te verdelen huwelijksgemeenschap, nu niets anders is gebleken. De rechtbank zal de PlayStation toedelen aan [eiseres] , nu de zoon van partijen het grootste deel van de tijd bij haar is en hij de PlayStation desgewenst mee kan nemen naar [gedaagde] als hij bij [gedaagde] komt spelen. De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding wegens overbedeling toe te kennen, nu geen van partijen aanknopingspunten heeft aangedragen ter zake de waarde van de PlayStation.

4.13.

Geen van partijen heeft toegelicht waaruit de totale inboedel bestaan heeft. [gedaagde] heeft geen opsomming gegeven van de spullen die [eiseres] volgens hem al uit de woning gehaald heeft. Evenmin heeft hij een opsomming geven van de spullen die bij hem zijn achtergebleven. Bij die stand van zaken, zal de rechtbank de grote hanglamp toedelen aan [eiseres] . De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding wegens overbedeling toe te kennen, nu geen van partijen onderbouwd aanknopingspunten heeft aangedragen ter zake de waarde van de hanglamp.

4.14.

Voor de rechtbank is niet duidelijk wat [gedaagde] bedoelt met de warmwaterinstallatie die behoord zou hebben bij het badmeubel. [gedaagde] heeft evenmin toegelicht wanneer (voor of na de peildatum van 21 september 2016) [eiseres] deze warmwaterinstallatie verkocht zou hebben. [eiseres] heeft de stellingen die [gedaagde] op dit punt heeft ingenomen, betwist. De rechtbank gaat als onvoldoende gesteld voorbij aan het door [gedaagde] gestelde ter zake de warmwaterinstallatie.

II

Bankrekeningen van [eiseres] en [gedaagde]

4.15.

Partijen zijn het er over eens dat tot de huwelijksgemeenschap bankrekeningen behoren die hetzij op naam van [eiseres] staan hetzij op naam van [gedaagde] .

4.16.

[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat hij de (negatieve) saldi van de twee bankrekeningen met de nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] (productie 12 en 15), die op zijn naam staan, toebedeeld wil krijgen. De saldi op de rekeningen van [eiseres] dienen aan haar te worden toebedeeld.

4.17.

Bij conclusie van repliek/eisvermeerdering heeft [eiseres] verklaard ermee akkoord te gaan dat ieder zijn/haar eigen rekeningen behoudt. Zij stelt voor dit te doen zonder verdere verrekeningen over en weer van saldi.

4.18.

[gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek niet meer gereageerd op het voorstel van [eiseres] om de saldi van de rekeningen toe te delen aan de degene op wiens/wier naam de rekeningen staan zonder tot verrekening over en weer over te gaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] daarmee instemt. De rechtbank zal dienovereenkomstig bij dictum beslissen.

III

Spaarrekeningen van de op 21 september 2016 minderjarige kinderen

4.19.

[eiseres] heeft gesteld dat tot de huwelijksgemeenschap behoren een spaarrekening van hun dochter ( [rekeningnummer 3] ) en een spaarrekening van hun zoon ( [rekeningnummer 4] ). Volgens [eiseres] blijkt uit productie 5 bij conclusie van repliek/eisvermeerdering dat op 1 juli 2016 op de rekening van hun dochter een saldo stond van € 1.049,02 ( [eiseres] noemt per abuis ‘het vorige saldo’ van € 1.049,02, het saldo op 1 juli 2016 bedraagt € 881,41) en dat op 11 juli 2016 op de rekening van [naam] een saldo stond van € 1.482,61 ( [eiseres] noemt per abuis ‘het vorige saldo’ van € 1.482,61, het saldo op 11 juli 2016 bedraagt € 1.722,64). Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] circa € 1.500,00 van de spaarrekening van hun dochter en circa € 750,00 van de spaarrekening van hun zoon opgenomen. Kort voor het vertrek van [eiseres] uit de woning heeft [gedaagde] enkele keren grote bedragen van de rekening afgehaald, maar het is onduidelijk wat er met dat geld is gebeurd, aldus [eiseres] . [eiseres] wenst het beheer over die spaarrekeningen te voeren.

4.20.

Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aanvankelijk aangevoerd geen spaargelden van de kinderen te hebben opgenomen, aangezien er geen spaargeld van ten behoeve van de kinderen was. Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] aangevoerd dat partijen voor de kinderen hadden gespaard, maar dat het spaargeld noodgedwongen is gebruikt voor o.a. huishoudelijke en andere kosten van het gezin, waaronder een reis naar Bangladesh toen de vader van [eiseres] overleed. Volgens [gedaagde] is het geld voor dan wel op de peildatum opgebruikt. Hij bezit geen afschriften (meer). [eiseres] is beheerder van de spaarrekeningen van de kinderen en zij kan nadere informatie aanleveren, aldus [gedaagde] .

4.21.

Bij akte heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] niet aantoont dat de spaargelden van de kinderen zijn gebruikt voor huishoudelijke kosten en dergelijke. [eiseres] beheert deze rekeningen niet, dat deed [gedaagde] altijd. Hij moet volgens haar dan ook eenvoudig in staat zijn de afschriften van die kinderrekeningen op te vragen, maar dat laat hij na.

4.22.

De rechtbank overweegt dat uit de door [eiseres] overgelegde bankafschriften genoegzaam blijkt dat er op de peildatum twee kinderbonusspaarrekeningen waren. De saldi van beide spaarrekeningen op 21 september 2016 behoren tot de te verdelen huwelijksgemeenschap. Al hetgeen vóór die peildatum van de rekeningen is afgehaald, valt niet in de ontbonden en te verdelen huwelijksgemeenschap, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.

4.23.

Nu onduidelijk is wie tot op heden het feitelijk beheer over deze spaarrekeningen heeft, zal de rechtbank in overeenstemming met het door [eiseres] gevorderde de saldi van beide spaarrekeningen aan haar toedelen onder veroordeling van [eiseres] om de helft van de op
21 september 2016 aanwezige saldi aan [gedaagde] te betalen.

4.24.

[eiseres] heeft geen vordering ingediend met betrekking tot het beheer van de spaarrekeningen van de kinderen, zodat de rechtbank daarover geen oordeel zal vellen en in de beslissing niets zal opnemen. Voor zover nodig, kunnen partijen zich samen tot de bank wenden om het beheer van de spaarrekening van hun zoon te regelen. De dochter van partijen is inmiddels meerderjarig, zodat zij de rekening die op haar naam staat zelf kan beheren.

IV

echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] , de daarop rustende hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO Bank (nummer 54.80.95.205) en de daaraan gekoppelde twee kapitaalpolissen bij Reaal (nrs. 7302231 en 7302232)

4.25.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, die als onbetwist vaststaan:

  • op 30 december 1999 is de woning na koop en levering door [gedaagde] in eigendom verkregen,

  • ten behoeve van deze woning zijn partijen op 30 december 1999 een hypothecaire geldlening bij ABN AMRO Bank N.V. aangegaan ter grootte van HFL 285.000,00
    (zijnde € 129.327,36),

  • aan de hypothecaire geldlening zijn gekoppeld twee kapitaalpolissen op naam van partijen bij Reaal met nummers 7302231 en 7302232,

  • op 30 juni 2019 bedroeg de waarde van de Reaal-polissen (€ 10.619,32 + € 19.085,34 =)
    € 29.704,66.

4.26.

De rechtbank stelt voorop dat beide partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning zijn, omdat er sprake is van een huwelijksgemeenschap. Over de wijze van verdeling van de woning en de polissen hebben partijen het volgende aangevoerd.

4.27.

[eiseres] stelt dat de woning moet worden getaxeerd en dat [gedaagde] daarna kan aangeven (een en ander met stukken onderbouwd) of hij de woning tegen die waarde kan en wil overnemen en of zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen kan worden. Mocht hij de woning niet kunnen of willen overnemen, dan moet deze aan een derde worden verkocht en moet de netto-opbrengst tussen partijen bij helfte worden verdeeld, aldus [eiseres] . De waarde van de Reaal-polissen komt partijen in beginsel ieder voor de helft toe. Omdat [gedaagde] sinds 21 september 2016 kennelijk de premies heeft betaald, is het volgens haar redelijk dat zij recht heeft op de helft van de waarde per 21 september 2016. De meerwaarde van de polissen die opgebouwd is na 21 september 2016 komt [gedaagde] alleen toe, aldus [eiseres] .

4.28.

[gedaagde] wil de woning en de waarde van de Reaal-polissen toebedeeld krijgen onder bepaling dat hij de hypothecaire geldlening als ware het zijn eigen schuld volledig voor zijn rekening zal nemen, zulks onder vrijwaring van [eiseres] om de rente en premies ten aanzien van de hypotheek en verzekeringen op zich te nemen. [gedaagde] stelt echter ook dat hij momenteel een WW-uitkering ontvangt en hij nu financieel niet in staat is om de woning over te nemen. Hij verzoekt een jaar de gelegenheid te krijgen de woning alsnog over te kunnen nemen. Indien de woning verkocht moet worden, moet de na verkoop aan een derde resterende over- dan wel onderwaarde volgens [gedaagde] tussen partijen worden verdeeld.

Met betrekking tot de waarde van de twee kapitaalpolissen merkt hij op dat hij niet meer beschikt over de overzichten van de Reaal-polissen van eerdere jaren dan 2018. De stijging in 2019 ten opzichte van 2018 bedraagt € 1.368,86 voor polisnummer eindigend op -232 en

€ 362,22 voor polisnummer eindigend op -231. Hoewel de stijging jaarlijks iets kan fluctueren, schat hij de waarde van de Reaal-polissen op 21 september 2016 op € 15.320,85 (-232) en op € 9.623,20 (-231).

4.29.

Hetgeen [gedaagde] over de waarde van de Reaal-polissen per 21 september 2016 heeft gesteld, zou volgens [eiseres] kunnen kloppen.

woning

4.30.

Met betrekking tot de woning overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge art. 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een

verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.

4.31.

Partijen leven sinds 2 maart 2016 niet meer samen. [gedaagde] is er in de afgelopen vier jaren niet in geslaagd om de woning over te nemen en [eiseres] te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De huidige financiële omstandigheden van [gedaagde] brengen in die situatie geen verandering. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] nog een extra jaar te gunnen om te proberen de woning over te nemen. Omdat [gedaagde] niet in staat is de woning over te nemen en [eiseres] geen prijs stelt op toedeling van de woning, zal de rechtbank zal conform de vordering van [eiseres] de verdeling van de gemeenschappelijke woning ex art. 3:185 BW vaststellen en wel aldus dat de verkoop van deze woning wordt gelast.

4.32.

Voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van [eiseres] en [gedaagde] aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet binnen vier weken na datum vonnis gezamenlijk een makelaar daartoe opdracht hebben gegeven, dan zal het rechtbank bepalen dat de voormalige echtelijke woning door Aquina Hollanders makelaars

Coriovallumstraat 17, 6411 CA Heerlen (045-5715566, info@aquina.com) aan een derde wordt verkocht. Ieder van partijen is bevoegd de makelaar daartoe opdracht te geven.

4.33.

[eiseres] en [gedaagde] zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien [eiseres] en [gedaagde] niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een door de makelaar te bepalen marktconforme vraagprijs.

4.34.

[eiseres] en [gedaagde] zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval [eiseres] en [gedaagde] het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.

4.35.

[eiseres] en [gedaagde] zijn gehouden aan de verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.

4.36.

[eiseres] en [gedaagde] zijn gehouden ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning te dragen.

4.37.

Na verkoop en overdracht van de woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, bij helfte tussen [eiseres] en [gedaagde] verdeeld, dan wel (in het geval van een restschuld) zal ieder van hen draagplichtig zijn voor de helft van de restschuld.

Reaal-polissen

4.38.

Gelet op de uitlating van [eiseres] over de waarde van de twee polissen per
21 september 2016 (zie rov. 4.11.) begrijpt de rechtbank dat partijen het er over eens zijn dat de waarden van de polissen per 21 september 2016 € 9.623,20 (polisnummer 7302231) en
€ 15.320,85 (polisnummer 7302232) bedragen. Tot die datum hebben partijen samen bijgedragen aan de ontwikkeling van de waarden van deze polissen. Daarna heeft [eiseres] niet meer bijgedragen aan de betaling van de premies. De waarde van de Reaal-polissen per
21 september 2016 komt partijen ieder voor de helft ten goede. Na afkoop van de polissen in verband met de verkoop van de woning, strekken voornoemde bedragen in mindering op de hypothecaire schuld althans zullen die bedragen bij helfte tussen [eiseres] en [gedaagde] worden verdeeld. Het verschil tussen de afkoopwaarden van de polissen en de waarden van deze polissen per 21 september 2016 (€ 9.623,20 (polisnummer 7302231) en € 15.320,85 (polisnummer 7302232)), komt [gedaagde] toe omdat hij de premies na 21 september 2016 betaald heeft.

V

Draagplicht schulden

Belastingaanslag - kindertoeslag/kindgebonden budget

4.39.

[gedaagde] stelt dat hij over 2017 een belastingaanslag ontvangen heeft (productie 14), op grond waarvan € 2.001,00 aan kindertoeslag/kindgebonden budget moest worden terugbetaald. [gedaagde] stelt dit bedrag in termijnen te hebben terugbetaald. Hij verwijst daartoe

naar bankafschriften van zijn privérekening die hij als productie 20 afschriften in het geding gebracht heeft. Omdat [eiseres] het volledige bedrag aan kindertoeslag/kindgebonden budget heeft ontvangen op haar rekeningnummer 5696276 en gelet op het tijdvak waarop de aanslag betrekking heeft, kan de aanslag volgens hem worden aangemerkt als een privéschuld van [eiseres] waarop [gedaagde] heeft afgelost. Zij dient dit volledig terug te betalen aan hem, aldus [gedaagde] .

4.40.

[eiseres] ontkent dat zij de kindertoeslag/kind-gebonden-budget heeft ontvangen. [gedaagde] heeft dat niet aangetoond, aldus [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de toeslagen altijd op haar naam aangevraagd, maar ontving hij de gelden op zijn eigen rekening. Zij verwijst daarbij naar productie 8. Verder stelt [eiseres] dat het geen gemeenschapsschuld betreft gelet op de datum van de aanslag. Volgens [eiseres] toont [gedaagde] bovendien niet aan dat hij dit bedrag van € 2.001,00 aan de Belastingdienst heeft terugbetaald. [gedaagde] heeft geen reconventionele vordering ingesteld en is niet-ontvankelijk in deze vordering, aldus [eiseres] .

4.41.

Nu de Beschikking kindertoeslag/kindgebonden budget van € 2.001,00 met betalingskenmerk 5205 7322 2267 0025 (productie 14 en 20 van [gedaagde] ) ziet op het jaar 2017, dat wil zeggen nadat de huwelijksgemeenschap al was ontbonden, gaat de rechtbank er vanuit dat er geen sprake is van een huwelijkse schuld. Van vaststelling van een draagplicht van een huwelijkse schuld is dan ook geen sprake. De rechtbank stelt verder vast dat [gedaagde] geen reconventionele eis heeft ingediend voor deze regresvordering. Dat had wel gemoeten (zie: het arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1838). Alleen al om die reden gaat de rechtbank voorbij aan deze vordering van [gedaagde] . Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de beschikking van de Belastingdienst was gericht aan [gedaagde] en dat uit niets blijkt, zoals [gedaagde] bloot heeft gesteld, dat [eiseres] dit volledige bedrag heeft ontvangen. Ook is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat hij het hele bedrag heeft terugbetaald. De vordering van [gedaagde] – die in reconventie in gesteld had moeten worden – is dus ook niet deugdelijk onderbouwd.

De Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum

4.42.

[eiseres] heeft in randnummer 7 van de dagvaarding gesteld dat belastingschulden over de jaren 2015 en 2016 behoren tot de huwelijksgemeenschap. Onder meer bij conclusie van repliek heeft [eiseres] als productie 4 een brief van de Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum van 7 november 2019 ingebracht, waaruit blijkt dat over 2015 een bedrag van
€ 1.069,00 openstaat (aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) en over 2016 een bedrag van € 521,00 (aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen). [eiseres] stelt dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schulden.

4.43.

De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de stelling van [eiseres] dat partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aanslagen blijkend uit de brief van de Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum over het jaar 2015 ter grootte van € 1.069,00 en over het jaar 2016 ter grootte van € 521,00. De rechtbank leidt hieruit af dat hij het bestaan van deze schulden niet betwist. De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.

Flexibel Krediet ABN AMRO

4.44.

[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord stukken overgelegd met betrekking tot een Flexibel Krediet bij ABN AMRO (NL35ABNA 0596 5375 14, productie 13) dat partijen volgens hem hebben afgesloten. De schuld bedroeg op 14 augustus 2019 € 2.850,04 en op

1 september 2020 € 2.204,04 (productie 19). Uit de bij- en afschrijvingen over de periode
15 maart 2019 tot en met 1 september 2020 blijkt dat er geen opnames meer plaatsvinden. Het krediet is door partijen opgenomen en gebruikt, onder andere ter voldoening van huishoudelijke kosten. [eiseres] is en blijft mede-draagplichtig voor deze schulden. Volgens [gedaagde] dient te worden gekeken naar de schuld per augustus 2019, zijnde € 2.850,04, die in de verdeling moet worden betrokken.

4.45.

Bij conclusie van repliek/eisvermeerdering heeft [eiseres] erkend dat zij de helft van de schuld op 21 september 2016 uit hoofde van het Flexibele Krediet bij ABN AMRO dient te voldoen, maar dat zij niet kan worden veroordeeld om € 1.425,00 aan [gedaagde] te voldoen, “omdat enerzijds die vordering rechtens niet bestaat, anderzijds omdat alleen de man gebruik maakt van dit krediet sedert de peildatum en de vrouw voor de gemaakte schulden na de peildatum in de interne verhouding tussen partijen niet draagplichtig is.”

Bij akte, houdende reactie op producties bij dupliek, tevens houdende producties, heeft [eiseres] als productie 7 een bankafschrift van het Flexibele Krediet bij ABN AMRO op
14 september 2016 in het geding gebracht waaruit blijkt dat de schuld toen € 968,70 bedroeg.

4.46.

[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om op productie 7 van [eiseres] te reageren, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, zoals blijkt uit de akte niet dienen van
16 december 2020.

4.47.

De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om toe te lichten hoe het kan dat de schuld die omstreeks de peildatum van 21 september 2016
€ 968,70 bedroeg op 14 augustus 2019 is opgelopen tot € 2.850,04. Bij gebreke van die toelichting gaat de rechtbank er vanuit dat [gedaagde] na de peildatum gelden heeft opgenomen die uitsluitend hem ten goede zijn gekomen. De rechtbank gaat er vanuit, nu andere informatie ontbreekt, dat de schuld op de peildatum € 968,70 bedroeg. In hun onderlinge verhouding is [eiseres] draagplichtig voor de helft van de schuld op de peildatum. [gedaagde] is draagplichtig voor de andere helft van de schuld op de peildatum vermeerderd met de rest van de schuld boven het bedrag van € 968,70. De rechtbank zal aldus bepalen.

Lytton Singha Financial Assistance

4.48.

[gedaagde] stelt bij conclusie van dupliek dat partijen een schuld hebben bij Lytton Singha Financial Assistance van € 4.500,00 (productie 21). In 2014 is dit bedrag geleend om grotendeels huishoudelijke kosten mee te voldoen. Tot op heden zijn geen aflossingen hierop gedaan.

4.49.

[eiseres] stelt dat de schuld bij Lytton Singha Financial Assistance haar onbekend is. [eiseres] heeft dat geld nooit gezien en zij heeft daarvan ook geen profijt gehad. [gedaagde] heeft dat geld geleend, nadat [eiseres] hem eind 2013 had laten weten te willen scheiden. Achter Lytton Singha Financial Assistance zit de zoon van de zus van [gedaagde] (productie 9). [eiseres] betwist deze schuld.

4.50.

Uit het verweer van [eiseres] leidt de rechtbank af dat zij erkent dat [gedaagde] in 2013 een lening is aangegaan bij Lytton Singha Financial Assistance. Deze schuld is dus tijdens het huwelijk aangegaan en valt daarom in de huwelijksgemeenschap. Ieder van partijen is voor de helft draagplichtig hiervoor. De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.

Vordering C: verrekening van betaalde en nog te betalen hypotheekrente en premie kapitaalpolissen en gebruiksvergoeding

4.51.

Met betrekking tot de hypotheekrente en de premie van de twee kapitaalpolissen voeren partijen het volgende aan.

4.52.

[gedaagde] stelt maandelijks € 422,24 bruto aan hypotheekrente te betalen. [gedaagde] ontvangt de hypotheekrenteaftrek. Mocht de rechtbank beslissen dat de woning aan een derde moet worden verkocht, dan wil [gedaagde] dat [eiseres] haar deel van de lasten van de hypotheek en haar deel van de premie ten behoeve van de Reaal-polissen alsnog betaalt. [eiseres] is op 2 maart 2016 uit de woning vertrokken en op 21 september 2016 is de huwelijksgemeenschap ontbonden. Dit betekent dat [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen € 8.656,80 + PM (hypotheekrente) en € 1.760,90 + PM (premies). Verder dient zij haar deel van de lasten te dragen totdat de woning aan een derde zal zijn verkocht, aldus [gedaagde] .

4.53.

[eiseres] stelt dat [gedaagde] al ruim 4 jaar alleen in de woning woont en hij haar nooit eerder dan bij conclusie van antwoord heeft aangesproken om de helft van de hypotheeklasten en andere woonlasten te voldoen. [eiseres] vindt dit onredelijk en onbillijk. Omdat [gedaagde] al jaren de woning alleen gebruikt, is het volgens [eiseres] redelijk dat hij de hypotheeklasten volledig voor zijn rekening neemt. Indien en voor zover wordt beslist dat [eiseres] de helft van die lasten aan [gedaagde] moet betalen, maakt [eiseres] aanspraak op een gebruiksvergoeding. [eiseres] verzoekt de rechtbank de gebruiksvergoeding gelijk te stellen met de door [gedaagde] verzochte “hypotheekrente-declaratie”.

Premie kapitaalpolissen

4.54.

De rechtbank overweegt met betrekking tot de premie van de kapitaalpolissen als volgt. [gedaagde] vordert € 1.760,90 + PM aan premies voor de kapitaalpolissen, zonder dat hij een reconventionele vordering heeft ingesteld. Dat had wel gemoeten. De rechtbank verwijst hiertoe naar rov. 4.6. van het arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1838 waarin is overwogen: “Het hof neemt verder tot uitgangspunt dat bij de vaststelling van de verdeling de voorstellen van beide partijen in aanmerking genomen dienen te worden. Om dat te bewerkstelligen behoeft degene die in eerste aanleg gedaagde is geen eis in reconventie in te stellen (Asser/Perrick, 3-V 2015/181). Dit gaat op voor zover die gedaagde een standpunt over de verdeling naar voren brengt. Voor eventuele andere tegenvorderingen dient de gedaagde een eis in reconventie in te stellen.”. Nu een reconventionele vordering ontbreekt, moet de rechtbank aan deze vordering van [gedaagde] voorbij gaan. Overigens, in het geval wel een vordering zou zijn ingesteld, zou de rechtbank deze vordering hebben afgewezen. Immers, nu [gedaagde] het deel van de waarden van de kapitaalpolissen die ontstaan zijn na 21 september 2016 zal ontvangen, omdat hij na die datum alleen de premies van de twee kapitaalpolissen heeft voldaan, is er geen grond om [eiseres] alsnog de helft van de premies van deze polissen vanaf 21 september 2016 te laten betalen.

Hypotheekrente en gebruiksvergoeding

4.55.

De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] een bedrag van € 8.656,80 +PM vordert aan hypotheeklasten, zonder dat hij een reconventionele vordering heeft ingesteld. Dat had wel gemoeten. De rechtbank verwijst hiertoe wederom naar rov. 4.6. van het hierboven genoemde arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE: 2016:1838. Nu een reconventionele vordering ontbreekt, moet de rechtbank aan deze vordering van [gedaagde] voorbij gaan. Omdat de voorwaarde (toewijzing vordering [gedaagde] ) waaronder de vordering van [eiseres] tot betaling van een gebruiksvergoeding is ingesteld, niet in vervulling is gegaan, komt de rechtbank aan beoordeling van deze vordering niet toe.

4.56.

Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat ook als wel een reconventionele vordering zou zijn ingesteld, de vordering van [gedaagde] (betaling hypotheekrente) en de vordering van [eiseres] (gebruiksvergoeding) niet zouden zijn toegewezen.

4.57.

[gedaagde] en [eiseres] zijn als mede-eigenaren ieder voor de helft draagplichtig voor de hypotheeklasten. Daarnaast geldt dat uit het bepaalde in art. 3:169 BW volgt dat het gebruik en genot van een aan de deelgenoten gemeenschappelijk toebehorende woning toekomt aan de deelgenoten tezamen. De deelgenoot die verstoken blijft van het gebruik en genot van de gemeenschappelijke woning, in dit geval [eiseres] , dient daarom in beginsel schadeloos te worden gesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een gebruiksvergoeding. Ook hierbij dienen de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten in de gemeenschap ingevolge art. 3:166 lid 3 BW beheersen, tot maatstaf.

4.58.

Gelet op het feit dat [gedaagde] vanaf het moment dat hij het exclusieve gebruik van de woning heeft (in ieder geval vanaf 21 september 2016) alle hypotheeklasten voor zijn rekening heeft genomen en neemt, terwijl [eiseres] als mede-eigenaar voor de helft draagplichtig is voor die lasten, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] op die manier heeft voldaan en voldoet aan het (indirect) betalen van een gebruiksvergoeding die [eiseres] toekomt.

Vordering D: Nationale Nederlanden-polis nr. 37.57.043

4.59.

Bij dagvaarding heeft [eiseres] gesteld dat haar de helft toekomt van de Nationale Nederlanden-polis. Zij stelt niet over de polis te beschikken omdat die bij [gedaagde] is achtergebleven. Zij heeft [gedaagde] erop gewezen dat als hij goederen van de gemeenschap verzwijgt of zoek maakt, zij een beroep doet op art. 3:194 lid 2 BW.

4.60.

Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij “in het geheel niet bekend [is] met enige polis van Nationale Nederlanden.”

4.61.

Bij conclusie van repliek / vermeerdering van eis heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] altijd premie heeft betaald voor een NN-polis met nummer 37.57.043 en hij daarom bekend moet zijn met deze polis. Zij verzoekt de rechtbank primair [gedaagde] te bevelen bij NN informatie betreffende deze polis (waaronder de waarde) op te vragen en in het geding te brengen en subsidiair haar te machtigen deze informatie namens [gedaagde] bij NN op te vragen. Zijn betwisting dan wel ontkenning van de polis moet volgens haar worden gekwalificeerd als verzwijging of verborgen houden, reden waarom zij de rechtbank verzoekt voor recht te verklaren dat [gedaagde] zijn aandeel in dit boedelbestand aan haar verbeurt ex art. 3:194 lid 2 BW.

4.62.

Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] aangevoerd dat “de betwisting van de man ter zake de polis bij Nationale Nederlanden [juist] was in die zin dat deze polis volgens de man al geruime tijd niet meer bestond. De premiebetaling is al jaren geleden gestopt. Voorts was de man in de veronderstelling dat de vrouw de polis had afgekocht en de waarde ervan zelf had behouden. Zij heeft in elk geval pogingen daartoe ondernomen. Na een zorgvuldige check van de administratie kwam de man enkel een overzicht tegen dat wordt overgelegd als productie 18. De premiebetaling voor de polis is gestopt per 1 juli 2015. Per 1 juli 2019 bedroeg het saldo € 905,66. De man had hier voorheen geen weet van. De man beschikt ook niet over verdere bescheiden daaromtrent.”

4.63.

Bij akte heeft [eiseres] ten slotte gesteld dat de waarde van de NN-polis haar volledig toekomt, nu [gedaagde] deze in eerste instantie heeft verzwegen. Pas nadat zij hem met deze polis confronteerde, heeft [gedaagde] bij conclusie van dupliek erkend dat deze polis bestaat. Het is volgens haar ongeloofwaardig en onaannemelijk dat [gedaagde] dacht dat deze polis niet meer bestond, nu hij elk jaar een overzicht hiervan ontvangt (zie zijn productie 18). Volgens haar heeft [gedaagde] de waarde van de polis aan haar verbeurd ex art. 3:194 lid 2 BW.

4.64.

De rechtbank overweegt als volgt. Voor de sanctie van art. 3:194 lid 2 BW is aanleiding wanneer een der deelgenoten het bestaan van een tot de gemeenschap behorend goed verzwijgt, terwijl hij wist dat het goed tot de gemeenschap behoort. Al vanaf het moment van dagvaarding heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op de helft van de waarde van de NN-polis. [gedaagde] heeft eerst aangevoerd niet bekend te zijn met een NN-polis. Pas bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] een overzicht van de betreffende NN-polis overgelegd en het bestaan van de polis erkend. Hieruit blijkt genoegzaam dat [gedaagde] in eerste instantie het bestaan van deze polis heeft verzwegen. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 312 maart. 2017 (ECLI:NL:HR:2017:565) en het in art. 3:194 lid 2 BW bepaalde, stelt de rechtbank dan ook vast dat [gedaagde] te laat het bestaan van de tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behorende NN-polis heeft erkend, terwijl aannemelijk is dat hij jaarlijks overzichten van deze polis ontving en er vanuit kan worden gegaan dat hij van het bestaan van deze polis wist. Een dergelijke verzwijging kan in beginsel niet worden hersteld. [gedaagde] heeft niets aangevoerd dat in deze omstandigheden een beroep op die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. [gedaagde] heeft zijn aandeel in de NN-polis dus verbeurd. De rechtbank zal om die reden de NN-polis toedelen aan [eiseres] .

Kosten vervanging CV-ketel betaald door [gedaagde]

4.65.

[gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek gesteld een nieuwe CV-ketel te hebben laten installeren (productie 17 – factuur van 7 mei 2020). [eiseres] had de helft van deze kosten voor haar rekening moeten nemen en hij verzoekt de rechtbank hiermee rekening te houden bij het vaststellen van de verdeling. Volgens [gedaagde] hoeft hij voor deze vordering geen reconventionele eis in te stellen, omdat de verdeling door de rechtbank vastgesteld moet worden op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd.

4.66.

De rechtbank overweegt dat deze vordering van [eiseres] niet de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft, maar een vordering tot vergoeding van kosten die volgens [eiseres] voor rekening van de gemeenschap komt. Voor een dergelijke vordering dient een eis in reconventie te worden ingesteld. De rechtbank verwijst hiertoe naar rov. 4.6. van het eerder genoemde arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1838.

4.67.

Nu [gedaagde] heeft nagelaten dienaangaande een reconventionele vordering in te stellen, gaat de rechtbank aan deze vordering voorbij.

proceskosten

4.68.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

stelt de verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast:

5.1.

gelast de verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en wel aldus:

5.1.1.

bepaalt dat partijen binnen vier weken na de datum van dit vonnis samen een makelaar opdracht geven tot verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] tegen een door partijen overeen te komen verkoopprijs,

5.1.2.

bepaalt dat, indien partijen niet samen binnen vier weken na het wijzen van dit vonnis een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan Aquina Hollanders makelaars, Coriovallumstraat 17, 6411 CA Heerlen (045-5715566, info@aquina.com) tot verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] ,

5.1.3.

bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt,

5.1.4.

bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen,

5.1.5.

bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper,

5.1.6.

bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen,

5.1.7.

bepaalt dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van [adres] te [woonplaats] ,

5.1.8.

bepaalt dat de aan de hypothecaire geldleningen verbonden Reaal-polissen worden afgekocht en worden aangewend om de hypothecaire geldleningen af te lossen voor zover de verkoopopbrengst hiertoe niet volstaat,

5.1.9.

bepaalt dat de netto-opbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat partijen ieder de helft van de restschuld dienen te dragen en te betalen, met dien verstande dat [eiseres] gerechtigd is tot de helft van de waarde van de Reaal-polissen op
21 september 2016 (waarde op 21 september 2016: € 9.623,20 (polisnummer 7302231) en
€ 15.320,85 (polisnummer 7302232) en dat [gedaagde] gerechtig is tot de helft van de waarde van de Reaal-polissen op 21 september 2016 vermeerderd met de vermogensvermeerdering van deze polissen na 21 september 2016 tot en met de dag van afkoop van deze polissen,

5.2.

deelt de (waarde van de) Nationale Nederlanden-polis met nr. 37.57.043 volledig toe aan [eiseres] ,

5.3.

deelt toe aan [eiseres] :

  • de grote hanglamp,

  • de PlayStation,

zonder dat hiervoor een vergoeding wegens overbedeling hoeft te worden betaald,

5.4.

deelt aan iedere partij de eigen bankrekeningen toe, zonder verrekeningen over en weer van saldi,

5.5.

deelt de saldi van de kinderbonusspaarrekeningen toe aan [eiseres] , onder veroordeling de helft van de saldi op 21 september 2016 aan [gedaagde] te betalen,

5.6.

bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de aanslagen

blijkend uit de brief van de Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum (productie 4 [eiseres] ) over het jaar 2015 (€ 1.069,00) en 2016 (€ 521,00),

5.7.

bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld van het Flexibele Krediet bij de ABN AMRO op de peildatum ad € 968,70, en dat [gedaagde] draagplichtig is voor de rest van deze schuld dat het bedrag van € 968,70 te boven gaat,

5.8.

bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld bij Lytton Singha Financial Assistance,

5.9.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.10.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.11.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021. 1

1

type: JC



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733