Rechtbank Oost-Brabant 21-04-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1818

Datum publicatie29-04-2021
Zaaknummer359783 / HA ZA 20-423
ProcedureBodemzaak
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag;
Erfrecht; Uitvaart / asbestemming;
Meerderjarigenbescherming; Bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Onder bewind gestelde biologische moeder vordert afgifte van een deel van de as van haar overleden zoon onder voogdij GI. Vordering afgewezen omdat niet is gebleken dat dit ook de vermoedelijke wens van de zoon zou zijn (geweest). As is geen goed idzv art. 3:1 BW dat onder de reikwijdte van het bewind van eiseres valt. Vordering afgifte van as van dusdanig persoonlijke aard dat de afweging om die vordering in te stellen niet afhankelijk gemaakt mag worden van de medewerking van de bewindvoerder om in rechte op te treden.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/359783 / HA ZA 20-423

Vonnis van 21 april 2021

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [plaats] ,

eiseres,

advocaat mr. M. Helmantel te Sappemeer (op toevoeging),

tegen

1. de stichting

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,

2. de vennootschap onder firma

GEZINSHUIS 2GETR,

gevestigd te Rucphen,

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [plaats] ,

4. [gedaagde sub 4],

wonende te [plaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen te Zaltbommel.

Partijen worden hierna [eiseres] en SJB c.s. genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk SJB, Gezinshuis 2GETR, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 maart 2021.

1.2.

Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank een datum voor vonnis bepaald. Het vonnis wordt bij vervroeging uitgesproken.

2De vaststaande feiten

2.1.

[eiseres] is de biologische moeder van [A] (hierna: [A] ).

2.2.

[A] is in 2004 op vijfjarige leeftijd, samen met zijn broertje [B] , onder toezicht gesteld bij Bureau Jeugdzorg Brabant (de rechtsvoorganger van SJB). [A] en [B] zijn bij Gezinshuis 2GTER – te weten [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] – gaan wonen.

2.3.

In 2006 zijn [eiseres] en de biologische vader van [A] ontheven uit de ouderlijke macht en zijn [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] de pleegouders van [A] geworden. Ook heeft [A] toen vanuit Bureau Jeugdzorg Brabant een voogd gekregen.

2.4.

[A] heeft vanaf begin 2014 bij twee instellingen gewoond; De Hondsberg en later Bijzonder Jeugdwerk.

2.5.

Op 9 juni 2016 is [A] betrokken geweest bij een verkeersongeval. Een dag later is hij aan de gevolgen hiervan overleden.

2.6.

[A] is na de uitvaart gecremeerd. De voogd van [A] heeft zijn as toen overgedragen aan Gezinshuis 2GTER. Een aantal personen heeft van de pleegouders van [A] een sieraad met daarin een deel van de as van [A] gekregen. Het overige (grote) deel van de as staat bij de pleegouders.

2.7.

[eiseres] staat sinds 19 april 2014 onder bewind.

3De vordering en het verweer

3.1.

[eiseres] vordert dat SJB c.s. wordt veroordeeld om een klein deel van de as van [A] aan [eiseres] ter beschikking te stellen, zodat zij deze in een medaillon/hangertje kan bewaren. Verder vordert [eiseres] veroordeling van SJB c.s. in de proceskosten.

3.2.

[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] kan de dood van [A] moeilijk verwerken en een deel van de as van [A] zal haar helpen in het verwerkingsproces. Zij had regelmatig contact/een bijzondere band met [A] voor zijn overlijden.

3.3.

SJB c.s. voert het volgende verweer. Het was niet de wens van [A] dat [eiseres] een deel van zijn as zou krijgen. [A] had niet regelmatig contact/een bijzondere band met [eiseres] en wilde ook geen contact met haar. Verder is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid?
4.1.

De rechtbank gaat allereerst in op het niet-ontvankelijkheidsverweer van SJB c.s.

4.2.

SJB c.s. stelt dat [eiseres] niet zelfstandig de vordering tot afgifte van as mag instellen, omdat zij onder bewind staat. Weliswaar onderschrijven zij dat de as van een overledene geen ‘goed’ is dat aan de rechthebbende kan toebehoren, maar zij voeren aan de door [eiseres] gevorderde dwangsommen en een eventuele proceskostenveroordeling wel onder het bewind vallen omdat deze de vermogensrechtelijke belangen van [eiseres] raken. Volgens SJB c.s. kon daarom alleen de bewindvoerder de vordering instellen en is [eiseres] niet-ontvankelijk.

4.3.

[eiseres] betwist dat zij niet zelfstandig de vordering mag instellen. Bovendien heeft de bewindvoerder van [eiseres] , met de e-mail van 8 februari 2021, haar advocaat gemachtigd om de belangen van [eiseres] te behartigen.

4.4.

De rechtbank overweegt het volgende.

Artikel 1:441 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak tijdens het bewind de rechthebbende in rechte vertegenwoordigt, waarbij de bewindvoerder als formele procespartij optreedt ten behoeve van de rechthebbende. Een bewind strekt zich uit tot de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende (artikel 1:431 lid 1 BW) .

4.5.

De rechtbank oordeelt dat het niet-ontvankelijkheidsverweer niet slaagt.

Zoals SJB c.s. ook stelt, is de as van [A] geen goed (in de zin van artikel 3:1 BW) dat aan een onder bewind gestelde rechthebbende toebehoort of kan toebehoren en valt het daarom niet onder de reikwijdte van het bewind van [eiseres] (zie ook voorzieningenrechter Noord-Nederland van 27 januari 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:661)). Dat dwangsommen gevorderd zijn en [eiseres] in de proceskosten kan worden veroordeeld, betekent niet dat een vordering tot afgifte van as alsnog onder de reikwijdte van het bewind valt en daarom de bewindvoerder van [eiseres] formeel procespartij moet zijn. Weliswaar kunnen dwangsommen en proceskosten de vermogensrechtelijke belangen van [eiseres] raken, maar het gaat bij de vordering om afgifte van as om een vordering van dusdanig persoonlijke aard dat de afweging om die vordering tot afgifte van as in te stellen niet afhankelijk gemaakt mag worden van de medewerking van de bewindvoerder om in rechte op te treden.

Afgifte as

4.6.

De rechtbank gaat nu in op de vordering van [eiseres] tot afgifte van een deel van de as van [A] . De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze vordering voorop dat op grond van artikel 18 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging de lijkbezorging plaatsvindt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Op grond van lid 2 van dit artikel valt onder lijkbezorging ook het geven van bestemming aan de as.

4.7.

Niet in geschil is dat SJB, in de persoon van de voogd van [A] , degene is die het verlof voor de crematie van [A] heeft mogen aanvragen op grond van de Wet op de Lijkbezorging en daarmee ook verantwoordelijk was voor de bestemming van de as.

4.8.

Verder is er niet gesteld of uit de stukken gebleken dat [A] bij leven zijn wens over de bestemming van zijn as heeft vastgelegd of heeft uitgesproken naar iemand. Daardoor is voor de vraag of [eiseres] recht heeft op een deel van de as van [A] , de vermoedelijke wens van [A] van belang.

4.9.

[eiseres] wil een deel van de as van [A] ontvangen voor haar rouwverwerking. [eiseres] stelt dat zij regelmatig (telefonisch) contact met [A] heeft gehad in de jaren voor zijn overlijden en hem kaartjes heeft gestuurd met zijn verjaardag en met Kerst. [eiseres] verwijst daarbij naar een aantal foto’s waarop zij met [A] staat (productie 1 dagvaarding), een aantal Facebook-berichten van haar en [A] van eind november/begin december 2015 (productie 1 dagvaarding) en verklaringen van de begeleidster van [eiseres] en een vriendin van [eiseres] (producties 2 en 3 dagvaarding). Tijdens de zitting heeft [eiseres] gezegd dat zij zich buiten gesloten voelt omdat de naasten van [A] allemaal een sieraad met daarin een deel van de as van [A] hebben ontvangen van de pleegouders van [A] en alleen zij, de biologische moeder, niet. Ook heeft [eiseres] op de zitting aangegeven dat zij een foto van [A] heeft laten lezen door een medium en dat deze haar heeft verteld dat [A] trots op haar is en haar mist. De advocaat van [eiseres] heeft op de zitting aangevuld dat het feit dat [A] voor zijn overlijden heeft gezegd dat hij geen contact met [eiseres] wil, niet betekent dat dit ook daadwerkelijk zo was en ook niet dat er geen as naar [eiseres] mag gaan of dat herstel van het contact tussen [eiseres] en [A] niet mogelijk zou zijn geweest.

4.10.

SJB c.s. voert aan dat het niet de (vermoedelijke) wens van [A] was dat een deel van zijn as naar [eiseres] zou gaan. SJB c.s. stelt dat er weinig contact was tussen [eiseres] en [A] in de jaren voor zijn overlijden. Dit wilde [A] niet meer omdat, onder meer, [eiseres] in eerdere jaren afspraken over contactmomenten met [A] niet nakwam. Het laatste fysieke contact was in 2011 volgens SJB c.s. De foto’s waarnaar [eiseres] verwijst, zijn van de vroege kinderjaren van [A] en dus van geruime tijd geleden.

Dat [A] geen contact met [eiseres] wilde, blijkt volgens SJB c.s. ook uit de rapportage van Bijzonder Jeugdwerk (productie 1 conclusie van antwoord), opgemaakt twee dagen voor het overlijden van [A] , waarin het volgende staat:

Met zijn biologische moeder wil hij tot op heden geen contact. Daar is nu ook nog niet goed over te praten. Hij houdt dat af, en lijkt daarin zeer vastberaden.” Verder verwijst SJB c.s. naar de verklaring van [B] (productie 2 conclusie van antwoord), waarin [B] aangeeft dat [A] hem heeft verteld dat hij geen contact wil met [eiseres] . Bovendien speelt volgens SJB c.s. het belang van [B] en zijn visie op de wens van [A] een belangrijke rol in deze procedure.

4.11.

De rechtbank overweegt het volgende.

Uit de omstandigheid dat er volgens [eiseres] in de loop van de tijd een aantal contactmomenten is geweest tussen haar en [A] kan nog niet worden afgeleid dat het de wens van [A] was of zou zijn geweest dat ook [eiseres] een deel van zijn as zou krijgen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [A] al op jonge leeftijd uit huis is geplaatst en onder toezicht is gesteld en dat vaststaat dat [eiseres] en [A] elkaar voor het laatst in 2011 hebben ontmoet. De omstandigheid dat [A] kort voor zijn overlijden nog kenbaar heeft gemaakt geen contact meer te willen hebben met [eiseres] , wijst niet op een wens van [A] dat ook [eiseres] een deel van zijn as zou moeten ontvangen. Dat wijst eerder op het tegendeel. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] de wens heeft te kunnen beschikken over een tastbaar aandenken aan [A] . Toch moet het oordeel zijn dat dit niet kan worden afgedwongen, omdat op basis van de aanwezige gegevens niet kan worden aangenomen dat dit ook de wens van [A] was of zou zijn geweest. Verder is van belang dat de voogd in alle redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de as ter beschikking moest worden gesteld aan de pleegouders, die kennelijk een goed contact hadden met [A] en waar hij lang heeft gewoond en ook nog regelmatig naar toe ging nadat hij vanaf 30 januari 2014 tot zijn overlijden in instellingen verbleef. Ter zitting is uit de verklaringen van de pleegouders gebleken dat zij een zorgvuldige afweging hebben gemaakt bij hun weigering een deel van de as aan [eiseres] ter beschikking te stellen.

Al het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering.

Proceskosten

4.12.

[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van SJB c.s. worden tot op heden begroot op:

- griffierecht 656,00

- salaris advocaat 1.126,00 (2,0 punt × tarief € 563,00)

Totaal € 1.782,00.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vordering af;

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van SJB c.s. tot op heden begroot op € 1.782,00;

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.E.F. Moulen Janssen en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733