Rechtbank Noord-Nederland 10-03-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:989

Datum publicatie14-04-2021
Zaaknummer173054
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling; Gemeenschapsschulden art. 1:96;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Pp. GP aangegaan waarbij wettelijke 'beperkte gemeenschap' is ontstaan. Vóór GP lening o.n.v. man aangegaan. Gelet op beperkte gemeenschap is hij alleen verantwoordelijk voor aflossing. Besteding (doorstorting naar vrouw) doet niet ter zake, is schenking. Man stond vrouw toe door te storten. Samen ook andere schuld aangegaan, samen draagplichtig, doet niet ter zake wie aangeschafte spullen heeft gebruikt.
Voor schuld bij ouders van man, tijdens GP, is vrouw ook draagplichtig. Ook al heeft alleen man getekend.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rekestnummer: C/17/173054 / FA RK 20-580

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 10 maart 2021

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen de vrouw,

advocaat mr. D. van der Wal, kantoorhoudende te Drachten,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen de man,

advocaat mr. M. Arnold, kantoorhoudende te Leek.

1Het procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft bij beschikking van 18 november 2020, waarvan de inhoud als hier overgenomen en ingelast geldt, het geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden. De zaak ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling is verwezen voor een mondelinge behandeling.

1.2.

De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van:

- een brief van de vrouw, met producties, van 14 januari 2021;

- een akte wijziging van het verzoek van de man, met producties, binnengekomen op 22 januari 2021.

1.3.

De zaak is behandeld op de zitting van 4 februari 2021. Partijen en hun advocaten waren daarbij aanwezig.

2Het gewijzigde verzoek van de man

2.1.

De man heeft verzocht:

- te verklaren voor recht dat de vrouw bij helfte draagplichtig is ter zake de afdoening van de schulden bij:

1. Santander (€ 5.000,-)

2. Wehkamp (€ 1.100,-)

3. De Friesland Zorgverzekeraar (€ 644,40)

4. Belastingdienst (€ 913,-)

5. [ouders van de man] (€ 8.615,-);

- te verklaren voor recht dat de man een regresvordering heeft op de vrouw voor zover hij meer dan de helft van de hiervoor genoemde schulden heeft voldaan;

- te verklaren voor recht dat de termijn waarop partijen ieder een aanspraak op partneralimentatie hebben te limiteren tot 8 december 2020, zijnde de datum inschrijving van de beschikking van ontbinding geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand.

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank stelt voorop dat partijen op 8 januari 2019 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, zodat de Wet beperkte gemeenschap van goederen van toepassing is. Partijen hebben geen partnerschapsvoorwaarden opgesteld, wat tot gevolg heeft dat partijen een beperkte gemeenschap hebben. De vrouw heeft haar verzoek om over te gaan tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend op 19 mei 2020. Dit brengt met zich mee dat op 19 mei 2020 de beperkte gemeenschap ontbonden is. Bij het beoordelen van hetgeen tot de beperkte gemeenschap behoort, moet gekeken worden naar welke bezittingen en schulden partijen op 19 mei 2020 hadden.

Op 18 november 2020 heeft de rechtbank dit geregistreerd partnerschap ontbonden. De ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven op 8 december 2020 in de registers van de burgerlijke stand.

ten aanzien van de verdeling

roerende zaken

3.2.

De vrouw heeft in haar verzoekschrift verzocht te bepalen dat aan de haar de volgende zaken worden toebedeeld:

- de fotoboeken

- de televisie

- de grote koelkast

- het koffiezetapparaat

- de stofzuiger

- het tuingereedschap, te weten de grasmaaier, de kantjesmaaier

- de droogmolen

- de combimagnetron.

De vrouw stelt dat de man de overige inboedel kan houden, maar dat dat betekent dat hij daarmee is overbedeeld. De vrouw verzoekt daarom te bepalen dat zij daarvoor een bedrag van € 5.000,- van de man ontvangt.

3.3.

De man heeft aangegeven dat de vrouw de spullen, die in haar verzoekschrift zijn opgesomd, kan komen ophalen. Hij heeft daarbij wel aangegeven dat hij de fotoboeken van de vrouw niet heeft kunnen vinden. De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om haar een bedrag van € 5.000,- te betalen. Hij betwist dat de vrouw is onderbedeeld. De vrouw heeft volgens hem de waarde van de spullen niet aangetoond en ook is niet helder gemaakt wanneer bepaalde spullen zijn aangeschaft.

3.4.

Tijdens de zitting is tussen partijen afgesproken dat de vrouw de door haar genoemde spullen kan ophalen bij de man. De rechtbank heeft nadien geen terugkoppeling gehad en het is niet bekend of de spullen zijn opgehaald danwel afgegeven door de man. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw, als onweersproken, toewijzen, zoals door haar is verzocht.

3.5.

De vrouw heeft het bedrag van € 5.000,- dat zij van de man wil ontvangen geschat en daarbij verzuimd aan te geven waarop haar schatting is gebaseerd. Op de vrouw rust de plicht om op grond van artikel 150 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) haar stellingen afdoende te onderbouwen, zeker als die stelling betwist wordt. De man heeft het verzoek van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man vallen de goederen die in de woning zijn gebleven niet in de beperkte gemeenschap en bovendien (subsidiair) zijn deze goederen sterk verouderd zijn en de waarde van de inboedel nihil is. De vrouw heeft vervolgens onvoldoende aangegeven om toe gelaten te worden tot bewijs van haar stelling ten aanzien van de hoogte van het bedrag. Dit verzoek zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

schulden

Santander

3.6.

De man stelt dat de vrouw voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap op zijn naam een lening van € 5.000,- is aangegaan bij Santander en dat dit bedrag op de dag van ontvangst op 8 augustus 2018 direct van de bankrekening van de man is doorgestort op de bankrekening van de vrouw. De man wist van de lening, maar weet niet waar het bedrag aan is opgegaan, omdat de vrouw de financiën beheerde. Volgens de man is de vrouw in ieder geval voor de helft van de lening draagplichtig voor de aflossing van de schuld.

De vrouw stelt dat deze lening is aangegaan voor het geregistreerd partnerschap en buiten de gemeenschap valt, zodat zij hiervoor niet mede draagplichtig is. Zij erkent dat het geld is doorgestort naar haar bankrekening, maar stelt dat dit daarna is gestort op een spaarrekening van de man.

3.7.

De rechtbank stelt vast dat de lening bij Santander op 8 augustus 2018, dus vóór het geregistreerd partnerschap, is afgesloten op naam van de man. Gelet op het karakter van de beperkte gemeenschap is de man in beginsel alleen verantwoordelijk voor de aflossing van deze schuld. Indien het al juist zou zijn dat de vrouw zelf het geld naar haar heeft doorgestort, maakt dit niet direct dat zij ook verantwoordelijk is voor het aflossen van deze schuld. De man stond toe dat de vrouw over zijn bankrekeningen kon beschikken. De gevolgen daarvan komen geheel voor rekening en risico van de man. De rechtbank kwalificeert het doorstorten van de lening aan de vrouw als een schenking nu de man onvoldoende gesteld heeft dat er sprake zou zijn geweest van een lening van de man aan de vrouw. De rechtbank acht de stelling van de man onvoldoende onderbouwd, om toegelaten te worden tot bewijs.

Wehkamp

3.8.

De schuld bij Wehkamp is in 2018, dus voor het geregistreerd partnerschap, aangegaan. Wel staat vast dat de overeenkomst met Wehkamp door beiden is aangegaan en de vrouw bevestigde dit zelf ook op de zitting. Beiden zijn daardoor jegens Wehkamp hoofdelijk aansprakelijk voor de openstaande schuld. Indien een van partijen meer voldoet dan de helft van de schuld, heeft die partij voor het meerdere boven de helft, een regresvordering op de andere partij. Het doet daarbij niet ter zake wie de aangeschafte spullen heeft gebruikt. Partijen zullen daarom worden veroordeeld tot aflossing van deze schuld, in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft.

Belastingdienst

3.9.

Nu zowel de man als de vrouw een aangifte IB 2019 hebben ontvangen, stelt de man voor om deze schulden tegen elkaar weg te strepen. Het verzoek op dit punt wordt niet langer gehandhaafd door de man. De rechtbank hoeft hierop dan ook niet (langer) te beslissen.

De Friesland Zorgverzekeraar

3.10.

De man voert aan dat er een gemeenschappelijke schuld is ontstaan wegens het niet (tijdig) betalen van premies zorgverzekering bij De Friesland over de periode maart 2019 tot en met november 2019. Het zou nog gaan om een resterend bedrag van € 644,40. De man stelt dat hij deze achterstallige premiebetaling inmiddels volledig heeft afgelost en dat hij daarom nu een regresvordering voor de helft van de volledige schuld heeft op de vrouw. De vrouw stelt dat er in mei 2019 nog een bedrag van slechts € 136,- openstond. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling, na de betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd. Het verzoek van de man op dit punt zal worden toegewezen.

[ouders van de man]

3.11.

De man stelt dat partijen tijdens het geregistreerd partnerschap meerdere keren geld hebben moeten lenen bij zijn ouders, omdat er maandelijks sprake was van een groot tekort om de vaste lasten en de aflossing schulden te kunnen betalen. De man heeft een overeenkomst van de geldlening bij zijn ouders van 1 september 2020 overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat de man in de loop der tijd een bedrag van € 9.365,- heeft geleend. Er is een bedrag van € 8.615,- geleend tijdens de gemeenschap van partijen. Volgens de man is de vrouw daarvoor voor de helft draagplichtig. De vrouw betwist dat er sprake is van een lening, omdat volgens haar de man niets terug hoeft te betalen aan zijn ouders. Bovendien zo stelt de vrouw, is de lening alleen door de man aangegaan. Zij voelt zich niet verantwoordelijk als er wel sprake zou zijn van een schuld aan de ouders van de man.

3.12.

Naar het oordeel van de rechtbank is de overeenkomst van 1 september 2020 rechtsgeldig. Het feit dat deze alleen door de man en zijn ouders is getekend, doet er niet aan af dat ook de vrouw verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze schuld. De vrouw heeft geen grondslag aangegeven op grond waarvan zij ook had moeten meetekenen. Met de schriftelijke overeenkomst is voldoende komen vast te staan dat er sprake is van een lening. De betwisting van de vrouw dat er sprake is van een schenking is onvoldoende gemotiveerd. De ouders van de man hebben het geld geleend tijdens het geregistreerd partnerschap en dit is vervolgens gebruikt voor het gezamenlijk huishouden van partijen. Het verzoek van de man ten aanzien van deze schuld zal eveneens worden toegewezen.

ten aanzien van de partneralimentatie

3.13.

De vrouw heeft verzocht om bij beschikking -uitvoerbaar bij voorraad- te bepalen dat de man met ingang van de dag van ontbinding geregistreerd partnerschap als bijdrage in haar levensonderhoud aan de vrouw een bedrag van € 743,- per maand te betalen, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.

3.14.

De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht het verzoek af te wijzen, dan wel de termijn te limiteren. De man voert aan dat de financiële situatie van partijen zich kenmerkte door maandelijkse tekorten. Hun inkomsten fluctueerden door lange periode van werkloosheid, ziektewet en inkomens via een uitzendbureau. De behoefte van de vrouw moet volgens de man worden vastgesteld op bijstandsniveau. De man stelt dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar behoefte te voorzien. Daarnaast voert de man aan dat het hem ontbreekt aan draagkracht om enige bijdrage aan de vrouw te betalen.

3.15.

De rechtbank zal eerst de behoefte van de vrouw bespreken. Partijen hebben heel 2019 samengeleefd. De rechtbank is van oordeel dat de behoefte van de vrouw op basis van het inkomen van partijen 2019 moet worden bepaald. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat uit moet worden gegaan van een inkomenssituatie, die bestaat uit enkel een uitkering. De man is immers pas in oktober 2019 werkloos geworden. De werkloosheidsperiode van de man is van tijdelijke aard en de rechtbank gaat daarom ook uit van het werkelijk inkomen van de man in 2019.

De vrouw heeft het jaarinkomen van de man volgens de jaaropgave gesteld op € 29.548,- en een bruto uitkering van € 1.766,- per jaar. Haar eigen jaarinkomen heeft zij gesteld op in totaal € 15.195,-. De man heeft deze inkomsten niet weersproken en de rechtbank gaat hier dan ook van uit. De rechtbank heeft vervolgens het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2019 en op basis van de tarieven 2019/2 berekend op € 2.140,- per maand en dat van de vrouw op € 1.009,- per maand.

Het gezamenlijk NBI van partijen in 2019 bedroeg € 3.149,- per maand. Voor de bepaling van de behoefte van de vrouw hanteert de rechtbank de zogenaamde Hofnorm van 60% van het NBI, zodat uitgekomen wordt op € 1.889,- per maand. De vrouw heeft een netto ziektewetuitkering van € 1.059,- per maand, waardoor een behoefte resteert van netto € 830,- per maand.

3.16.

Ten aanzien van het verzoek van de man om de termijn van de onderhoudsverplichting te limiteren oordeelt de rechtbank als volgt. Voor partneralimentatie geldt er sinds 1 januari 2019 nieuwe wetgeving. Daarin is al rekening gehouden met de duur van de alimentatie, indien er sprake is geweest van een relatief kort huwelijk of geregistreerd partnerschap. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hiervan af te wijken. De door de man gestelde slechte financiële positie is geen reden om de termijn te limiteren.

3.17.

Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van zijn huidige inkomen. Anders dan de vrouw heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een hoger inkomen van de man. De man heeft een sollicitatieplicht, zolang hij een uitkering ontvangt. Het is aan het UWV om de man daarop te controleren. De rechtbank gaat daarom uit van een uitkering van € 1.693,- bruto per maand.

De draagkracht van de man is berekend op basis van de tarieven 2020/2. Hierbij is de helft van de woonlasten meegenomen, omdat de man samenwoont en zijn partner de andere helft kan betalen. De rechtbank houdt rekening met een premie zorgverzekering van € 113,- per maand, maar niet met het eigen risico, nu niet is aangetoond dat de man dit daadwerkelijk verbruikt.

In beginsel wordt er rekening gehouden met de aflossing van alle schulden van de man. De aflossing aan Santander bedraagt € 75,- en aan Wehkamp € 12,- per maand. De man lost daadwerkelijk op af op deze twee schulden en de rechtbank neemt dit mee in de berekening.

De schuld aan de belastingdienst wordt niet meegenomen, omdat zoals eerder is overwogen, de vrouw eveneens vergelijkbare schuld en een verplichting tot aflossing heeft. De schuld aan de zorgverzekering is reeds afgelost. De terugvordering kindgebonden budget beschouwt de rechtbank niet als lening omdat dit een teveel ontvangen bedrag betreft en zal dan ook niet worden meegenomen in de berekening. De rechtbank houdt eveneens geen rekening met de aflossing op de lening bij de ouders van de man, omdat geheel niet bekend is hoeveel en wanneer de man per maand gaat aflossen en de schuld op dit moment niet ten laste van zijn draagkracht gaat.

3.18.

De man is onderhoudsplichtig ten opzichte van zijn twee kinderen uit een eerder relatie. Er geldt een co-ouderschapsregeling, waarbij de man en de moeder van de kinderen hebben afgesproken ieder voor de helft de kosten van de kinderen voor hun rekening te nemen. Dit was ook het geval toen partijen nog samen waren. De behoefte van de kinderen is in 2015 bepaald op € 795,- per maand. Dit betekent dat de helft daarvan, € 398,- ten laste van de man komt. De rechtbank acht het redelijk om daarvan uit te gaan en zal rekening houden met deze kosten van de kinderen.

3.19.

De rechtbank heeft een draagkrachtberekening gemaakt, waaruit blijkt dat de man geen draagkracht heeft om te kunnen bijdragen in de behoefte van de vrouw. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen. De berekeningen van de rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht en maken hiervan deel uit.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

gelast partijen de gemeenschap te verdelen, aldus dat aan de vrouw wordt toebedeeld:

- de fotoboeken

- de televisie

- de grote koelkast

- het koffiezetapparaat

- de stofzuiger

- het tuingereedschap, te weten de grasmaaier, de kantjesmaaier

- de droogmolen

- de combimagnetron;

4.2.

verklaart voor recht dat de vrouw voor de helft in de onderlinge verhouding tot de man draagplichtig is voor de afdoening van de schulden bij:

- Wehkamp (€ 1.100,-)

- De Friesland Zorgverzekeraar (€ 644,40)

- [ouders van de man] (€ 8.615,-);

4.3.

verklaart voor recht dat de man een regresvordering heeft op de vrouw voor zover hij meer dan de helft van de onder 4.2. genoemde schulden heeft voldaan;

4.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 10 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.

fn: 31



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733