Rechtbank Limburg 31-03-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3117

Datum publicatie08-04-2021
ZaaknummerC/03/270871 / FA RK 19-4068
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; DNA-onderzoek;
Familieprocesrecht; Lijfsdwang / gijzeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bevel aan vrouw om medewerking aan vaderschapstest te verlenen leidde ondanks dwangsom niet tot haar medewerking. Door haar weigerachtige houding is onzekerheid over biologische afstamming minderjarige blijven voortduren. Aan houding vrouw moet dringend halt moet worden toegeroepen; lijfsdwang daarom gerechtvaardigd. Beroep vrouw op disproportionaliteit, omdat ze vijf kinderen moet verzorgen, treft geen doel. Wel lijfsdwang in opbouwende termijnen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak: 31 maart 2021

Zaaknummer: C/03/270871 / FA RK 19-4068

De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:

[verzoeker] ,

verzoeker, verder te noemen: de man,

wonend te [woonplaats 1] ,

voor zover het zijn vermogensrechtelijke belangen betreft vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam bewindvoerder] , h.o.d.n. [handelsnaam] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

advocaat mr. R.W.C. Vranken, kantoorhoudend te Heerlen.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vrouw] ,

verder te noemen: de vrouw,

wonend te [woonplaats 2] ,

advocaat mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens, kantoorhoudend te Kerkrade,

ter zake de voorwaardelijke verzoeken betreffende de erkenning van de hieronder genoemde minderjarige tevens:

de minderjarige:

[minderjarige] ,

verder te noemen: [minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

in rechte vertegenwoordigd door mr. R.P.F. Rober,

advocaat, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,

in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,

verder te noemen: de bijzondere curator,

[belanghebbende] ,

verder te noemen: [belanghebbende] ,

wonend te [woonplaats 3] .

In zijn hoedanigheid als vermeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,

verder te noemen: de raad.

Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van 17 november 2020 van deze rechtbank.

1Het verdere verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:

  • de brief van 10 december 2020 van de bijzondere curator en het daarbij gevoegde verslag;

  • de brief van 22 december 2020 van de advocaat van de vrouw;

  • de brief van 30 december 2020 van de advocaat van de man;

  • de brief van 15 januari 2021 van de advocaat van de vrouw.

De vrouw heeft om voortzetting van de mondelinge behandeling verzocht. De rechtbank heeft daartoe geen aanleiding gezien.

2De verdere beoordeling

2.1.

Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 3 april 2020 van deze rechtbank is de vrouw bevolen om binnen een maand na de schriftelijke mededeling van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw dat het DNA-testpakket bij de huisarts van [minderjarige] is afgegeven haar volledige medewerking (inclusief die van [minderjarige] ) te verlenen aan de uitvoering van de beschikbare vaderschapstest van Consanguinitas door binnen voormelde termijn DNA-materiaal van haar en [minderjarige] te laten afnemen door de huisarts van [minderjarige] ( [naam huisarts] van Huisartsenpraktijk Centrum Hoensbroek), op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,--.

2.2.

Vast staat dat de vrouw niet binnen een maand na voormelde schriftelijke mededeling van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw haar medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de beschikbare vaderschapstest van Consanguinitas. Op 6 juli 2020 is op verzoek van de man de beschikking van 3 april 2020 aan de vrouw betekend en is aan haar bevel gedaan aan de inhoud van die beschikking te voldoen op verbeurte van een dwangsom. Ook na betekening van die beschikking heeft de vrouw niet haar medewerking aan de uitvoering van de vaderschapstest van Consanguinitas verleend.

2.3.

Bij beschikking van 17 november 2020 is bepaald dat de (opvolgend) bijzondere curator een verslag moet uitbrengen over zijn bevindingen en daarbij een standpunt moet innemen over de voorwaardelijke verzoeken betreffende de erkenning van [minderjarige] .

De bijzondere curator heeft zich in het door hem ingediende verslag op het standpunt gesteld dat het in het belang van [minderjarige] is (ook voor zijn identiteitsontwikkeling in de nabije toekomst) dat zekerheid komt over zijn biologische afstamming.

2.4.

De man heeft primair gesteld dat ten gevolge van de (processuele) houding van de vrouw in samenhang met het bepaalde in artikel 21 juncto artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zijn voorwaardelijke verzoeken moeten worden toegewezen. De vrouw heeft voldoende gelegenheid gehad om haar medewerking aan de vaderschapstest te verlenen. De verschuldigde dwangsommen konden niet bij haar worden geïnd vanwege de te beperkte financiële middelen c.q. inkomsten aan haar zijde. Door geen medewerking aan de vaderschapstest te verlenen heeft zij de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv geschonden. Daaraan dient volgens de man door de rechtbank de gevolgtrekking te worden verbonden dat hij de biologische vader van [minderjarige] is.

Subsidiair heeft de man verzocht hem verlof te verlenen de beschikking van 3 april 2020 van deze rechtbank ten uitvoer te doen leggen door middel van lijfsdwang en de vrouw gedurende een door de rechtbank te bepalen periode in gijzeling te doen nemen totdat zij de benodigde medewerking aan de DNA-test heeft verleend. De man heeft gesteld dat het pressiemiddel van de dwangsom de facto geen impact heeft, omdat de dwangsommen niet kunnen worden geïnd. Ook heeft de man verzocht om eventuele extra kosten van een DNAtest volledig voor rekening van de vrouw te laten komen. Daarbij heeft hij er op gewezen dat zijn DNAmateriaal reeds in het voorjaar van 2020 is afgenomen en dat daarmee de vraag aan de orde is of dat DNAmateriaal, en bijgevolg de beschikbare DNAtest, nog wel bruikbaar is. Mogelijk moeten er bijkomende kosten worden gemaakt om een geldige DNA-test te kunnen afnemen.

2.5.

De vrouw heeft aangevoerd dat de man weliswaar heeft gesteld dat de dwangsommen niet kunnen worden geïncasseerd, maar dat hij dat niet nader heeft gemotiveerd. Hij heeft niet aangevoerd welke maatregelen hij, behalve het exploot van betekening, nog verder heeft genomen. Zij verzet zich tegen de verzochte lijfsdwang. Zij heeft aangevoerd dat zij de zorg heeft over haar gezin, bestaande uit vijf kinderen, variërend in de leeftijd van 1,5 jaar tot 8 jaar. Lijfsdwang is in die situatie volstrekt disproportioneel en zeker niet in het belang van de vijf kinderen die de zorg van hun moeder dringend behoeven.

2.6.

Dat de vrouw de waarheidsplicht heeft geschonden door geen medewerking aan de uitvoering van de beschikbare vaderschapstest van Consanguinitas te verlenen, daarin kan de rechtbank de man niet volgen. Bij artikel 21 Rv gaat het om de verplichting van partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dat de vrouw tot nu toe niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de beschikbare vaderschapstest, kan niet worden aangemerkt als een schending van de waarheidsplicht door de vrouw.

Voor zover de man ook heeft verwezen naar artikel 22 Rv zal de rechtbank daaraan voorbijgaan, omdat de man niet heeft toegelicht in hoeverre dat artikel van belang is in verband met de nietmedewerking van de vrouw aan de uitvoering van de beschikbare vaderschapstest.

2.7.

Uit de stelling van de man dat de verschuldigde dwangsommen niet bij de vrouw konden worden geïnd vanwege de te beperkte financiële middelen c.q. inkomsten aan haar zijde leidt de rechtbank af dat de deurwaarder, die de beschikking van 3 april 2020 op verzoek van de man aan de vrouw heeft betekend, na eigen onderzoek te hebben gedaan, aan de man kenbaar heeft gemaakt dat de dwangsommen niet bij de vrouw konden worden geïnd vanwege haar financiële situatie. De vrouw heeft alleen aangevoerd dat de man niet inzichtelijk heeft gemaakt welke executiemaatregelen hij na betekening van de beschikking van 3 april 2020 nog heeft genomen. Zij heeft echter niet betwist dat de dwangsommen niet bij haar konden worden geïnd vanwege haar financiële situatie, zoals de man heeft gesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de bij beschikking van 3 april 2020 aan de vrouw opgelegde dwangsom als financiële prikkel voor haar om haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de beschikbare vaderschapstest niet het beoogde effect heeft opgeleverd.

De rechtbank ziet zich daarmee gesteld voor de vraag welke gevolgtrekking zij aan de nietmedewerking van de vrouw zal verbinden.


In de beschikking van 3 april 2020 heeft de rechtbank het volgende overwogen:

“Evident is dat de man onder de gegeven omstandigheden een door artikel 8 EVRM beschermd recht heeft om zekerheid te krijgen over zijn biologisch vaderschap van [minderjarige] door het uitvoeren van een DNA-onderzoek. Ook [minderjarige] heeft een door artikel 8 EVRM beschermd recht om zekerheid te krijgen over zijn biologische afstamming. De biologische afstamming maakt immers deel uit van de identiteit van een persoon. Als komt vast te staan dat de man de biologische vader is van [minderjarige] , betekent dat dat [minderjarige] een aanmerkelijk gedeelte van zijn identiteit aan de man ontleent. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het daarom van zwaarwegend belang dat er duidelijkheid komt.”

De rechtbank acht het voor [minderjarige] nog steeds van zwaarwegend belang dat hij zekerheid krijgt over zijn biologische afstamming. De rechtbank zal aan de niet-medewerking van de vrouw aan de beschikbare vaderschapstest van Consanguinitas niet de gevolgtrekking verbinden dat de voorwaardelijke verzoeken van de man moeten worden toegewezen, zoals de man heeft bepleit, omdat dan de bestaande onzekerheid over de biologische afstamming van [minderjarige] blijft voortduren, hetgeen niet in het belang is van een evenwichtige identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .

2.8.

Daarmee komt de rechtbank toe aan het verzoek van de man om de beschikking van 3 april 2020 uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren.

Voldoende aannemelijk is geworden dat de aan de vrouw opgelegde dwangsom onvoldoende uitkomst heeft geboden. Immers, overduidelijk is dat die dwangsom voor haar tot nu toe onvoldoende prikkel is geweest om haar medewerking aan de beschikbare vaderschapstest te verlenen.

De rechtbank is, de belangen van de man en de vrouw tegenover elkaar afwegende en daarbij de belangen van [minderjarige] mede in aanmerking genomen, van oordeel dat het belang van de man rechtvaardigt dat nu lijfsdwang wordt toegepast. [minderjarige] is op [geboortedatum] geboren. Ter zitting in kort geding van 24 oktober 2018 zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de vrouw zal meewerken aan een vaderschapstest met betrekking tot [minderjarige] . Inmiddels zijn meer dan twee jaren verstreken, zonder dat de vrouw haar medewerking aan een vaderschapstest heeft verleend. Ook het in de onderhavige procedure aan haar gegeven bevel om haar medewerking aan de beschikbare vaderschapstest van Consanguinitas te verlenen heeft, ondanks de aan haar opgelegde dwangsom, niet tot haar medewerking geleid. Door haar weigerachtige houding is de afgelopen jaren de onzekerheid over de biologische afstamming van [minderjarige] blijven voortduren. De rechtbank is van oordeel dat aan die houding van de vrouw dringend een halt moet worden toegeroepen en dat daarom lijfsdwang ten aanzien van haar gerechtvaardigd is.

Aannemelijk is dat het eerder door de man aangeschafte DNA-testpakket van Consanguinitas niet meer bruikbaar is, omdat het DNA-materiaal van de man al geruime tijd geleden is afgenomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding op de voet van artikel 194 Rv ambtshalve een deskundigenonderzoek te bevelen naar het DNAmateriaal van de man, [minderjarige] en de vrouw ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van [minderjarige] is en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw haar medewerking aan het bevolen DNA-onderzoek moet verlenen.

De rechtbank zal de in het dictum nader genoemde deskundige, verbonden aan Verilabs, gevestigd te Gouda, benoemen voor het uitvoeren van een rechtsgeldig DNA-onderzoek, waarbij het onderzoek van het DNA-materiaal plaatsvindt in een laboratorium dat is geaccrediteerd volgens de ISO 17025 norm en het onderzoek wordt verricht conform de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission of the International Society of Forensic Genetics (ISFG). Op grond van de aanbevelingen van de ISFG vindt de persoonsidentificatie van de testpersonen en de afname van het DNA-materiaal plaats volgens een vaste procedure, zodat de identiteit van de betrokkenen en de afname van het DNA-materiaal van de betrokkenen is gewaarborgd.

De kosten van de deskundige worden begroot op € 685,-- en zullen in verband met de aan de man en de vrouw verleende toevoegingen voor rechtsbijstand uit ’s Rijks kas worden voorgeschoten. Bij de vervolgbeslissing zal de rechtbank de uiteindelijke kosten van de deskundige vaststellen en bepalen wie van partijen die kosten dient te dragen.

2.9.

De rechtbank zal bepalen dat de vrouw in gijzeling kan worden genomen als zij niet haar medewerking verleent aan het door de rechtbank bevolen DNA-onderzoek.

De medewerking van de vrouw aan het bevolen DNA-onderzoek houdt in dat zij binnen veertien dagen na deze beschikking zelf met Verilabs contact moet opnemen en een afspraak voor DNA-afname moet maken op de eerste datum die Verilabs beschikbaar heeft (waarbij de vrouw haar agenda voor deze afspraak moet vrij maken en zich moet richten naar de agenda van Verilabs) waarna zij met [minderjarige] op het door Verilabs bepaalde tijdstip bij de afnamelocatie van Verilabs in Maastricht (Oxfordlaan 70, 6229 EV Maastricht) moet verschijnen, met een legitimatiebewijs van haar en als [minderjarige] zelf over een legitimatiebewijs beschikt, ook zijn legitimatiebewijs en anders een recent authentiek afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] , om daar DNAmateriaal van haar en [minderjarige] af te laten nemen, waarbij in verband met de identificatie van de vrouw en [minderjarige] een foto wordt gemaakt van beiden.

De DNAafname gebeurt op een laagdrempelige manier door met een wattenstaafje wangslijm van de vrouw en [minderjarige] af te nemen.


De vrouw moet de rechtbank binnen veertien dagen na deze beschikking via haar advocaat schriftelijk laten weten of zij met [minderjarige] haar medewerking aan het bevolen DNAonderzoek verleent en op welke dag en uur zij met Verilabs heeft afgesproken, zoals hiervoor is omschreven. De rechtbank zal die datum bij Verilabs verifiëren en ook controleren of deze datum voor Verilabs inderdaad de eerste beschikbare datum is.

Indien de vrouw niet binnen voormelde termijn van veertien dagen aan de rechtbank laat weten dat zij de benodigde medewerking verleent en dag en uur van de afspraak bij Verilabs doorgeeft, dan kan ten aanzien van haar lijfsdwang worden toegepast, in eerste instantie voor een periode van maximaal 12 uren. Eén week na de afloop van de laatste tenuitvoerlegging van deze lijfsdwang kan de man een volgende lijfsdwang ten uitvoer leggen die telkens met 12 uur wordt verlengd ten opzichte van de laatste, zo oplopend tot maximaal 72 uur lijfsdwang. De vrouw kan de tenuitvoerlegging van elke volgende lijfsdwang uitsluitend voorkomen door te zorgen voor de daadwerkelijke afname van het DNA materiaal van haar en [minderjarige] door Verilabs en die afname met een bewijsstuk van Verilabs in deze procedure over te leggen.


Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat lijfsdwang, gelet op de zorg die zij heeft voor haar vijf kinderen, disproportioneel is overweegt de rechtbank dat de vrouw het zelf in de hand heeft of toepassing aan de lijfsdwang wordt gegeven. Wil zij het patroon van steeds terugkerende en mogelijke qua duur oplopende ingijzelingstelling doorbreken, dan moet zij zorgen dat zij zo spoedig mogelijk zelf een afspraak maakt met Verilabs voor de DNAafname van haar en [minderjarige] op de afnamelocatie van Verilabs in Maastricht. Totdat het DNA-materiaal van haar en [minderjarige] door Verilabs is afgenomen, kan zij steeds (met tussenpozen) in gijzeling worden gesteld.

De lijfsdwang kan niet worden ten uitvoer gelegd dan een dag na betekening aan de vrouw van de onderhavige beschikking, waarin de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang wordt toegestaan

De beschikking zal ten aanzien van het bevel medewerking aan het DNA-onderzoek als de toepassing van de lijfsdwang uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De rechtbank acht het, gezien de nog steeds voortdurende onzekerheid over de biologische afstamming van [minderjarige] , dringend noodzakelijk dat op korte termijn een zwaarder dwangmiddel kan worden geëxecuteerd. De belangen van de man en [minderjarige] om duidelijkheid te krijgen over hun afstammingsrelatie en bij bevestigend antwoord daarop om duidelijkheid te krijgen over de vraag of zij omgang met elkaar dienen te krijgen, wegen daarbij zwaarder dan die van de vrouw zo zij zich middels een hoger beroep tegen deze beschikking zou willen verzetten tegen de bevolen medewerking op straffe van lijfsdwang.

2.10.


Pas als de vrouw met [minderjarige] bij de afnamelocatie van Verilabs is verschenen en zij de benodigde medewerking aan de DNA-afname van haar en [minderjarige] heeft verleend, dient Verilabs de man op te roepen voor de DNA-afname. Het adres van de man zal daartoe per separate brief aan Verilabs worden meegedeeld.

De deskundige dient daarna een schriftelijk gemotiveerd bericht met een duidelijke conclusie ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een opgave van de kosten van de deskundige.

Nadat het deskundigenbericht ter griffie is ingekomen, zullen partijen van de griffier een afschrift daarvan ontvangen met een opgave van de kosten van de deskundige en zullen zij in de gelegenheid worden gesteld zich binnen veertien dagen schriftelijk uit te laten over het deskundigenbericht en over de vraag wie van partijen de kosten van de deskundige dient te dragen. De rechtbank zal daarna een beslissing nemen over het verdere vervolg van de procedure.

2.11.

De rechtbank houdt de beslissing op de voorwaardelijke verzoeken en het verzoek over de kosten van het extra DNA-onderzoek aan, pro forma voor vier maanden, in afwachting van nader bericht van partijen, dan wel van het deskundigenbericht en de reacties van partijen daarop.

3De beslissing

De rechtbank:

beveelt een onderzoek naar het DNA-materiaal van de man, [minderjarige] en de vrouw ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige] en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;

benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek te verrichten: een DNA-deskundige, verbonden aan Verilabs, gevestigd aan de Noothoven van Goorstraat 11-D, 2806 RA Gouda (telefoonnummer 085 - 105 1415);

stelt het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 685,-- en bepaalt dat het voorschot ten laste van ’s Rijks kas komt;

bepaalt dat de vrouw samen met [minderjarige] haar medewerking aan het bevolen DNAonderzoek dient te verlenen, een en ander zoals hiervoor onder 2.9. is overwogen;

verklaart deze beschikking, voor zover het de medewerking van de vrouw en [minderjarige] aan het bevolen DNA-onderzoek betreft, uitvoerbaar bij lijfsdwang, zoals hiervoor onder 2.9. is overwogen, en verklaart deze beschikking ook in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat de deskundige pas contact dient op te nemen met de man voor de afname van zijn DNA-materiaal, nadat de vrouw met [minderjarige] bij Verilabs haar medewerking heeft verleend aan de afname van het DNA-materiaal van haar en [minderjarige] ;

bepaalt dat de deskundige, zodra dat mogelijk is, een schriftelijk gemotiveerd bericht met een duidelijke conclusie ter griffie zal inleveren, met een opgave van de kosten van de deskundige;

bepaalt dat partijen van de griffier een afschrift van het deskundigenbericht met een opgave van de kosten van de deskundige zullen ontvangen en in de gelegenheid zullen worden gesteld zich binnen veertien dagen schriftelijk uit te laten over het deskundigenbericht en over de vraag wie van partijen de kosten van de deskundige dient te dragen;

houdt de beslissing op de voorwaardelijke verzoeken en het verzoek betreffende de kosten van het extra DNA-onderzoek aan, pro forma voor vier maanden, in afwachting van nader bericht van partijen, dan wel van het deskundigenbericht en de reacties van partijen daarop.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 31 maart 2021.

JR

Tegen deze beschikking kan, voor zover definitief is beslist, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:

a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733