Rechtbank Limburg 30-01-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:732

Datum publicatie08-04-2021
ZaaknummerC/03/266760 / FA RK 19-2640 en C/03/266763 / FA RK 19-2641
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Titel 8 Huwelijksvoorwaarden;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw beroept zich op finaal verrekenbeding. Man mag bewijzen dat vrouw, met valse beloftes en onder valse voorwendselen (dat zij op korte termijn bij hem zou komen wonen en kinderen wilde) hem heeft bewogen te trouwen, terwijl zij nimmer intentie had om beloftes/toekomstplannen na te komen. Geen samenwoning of gemeenschappelijke huishouding, vrouw niet bijgedragen aan opbouw vermogen man en pp hebben – op initiatief vrouw – notaris niet ingelicht over vermogen. Einduitspraak Rb Limburg 26-02-2021.1

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummers: C/03/266760 / FA RK 19-2640 en C/03/266763 / FA RK 19-2641

Beschikking van 30 januari 2020 betreffende de echtscheiding in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. A.J. van Ommeren, kantoor houdend te Amsterdam,

tegen

[de man] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. L.E. van Hevele, kantoor houdend te Oostburg, gemeente Sluis.

1De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:

- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 17 juli 2019;

- het verweerschrift van de man, tevens bevattende een zelfstandig verzoek, ingekomen op 9 oktober 2019;

- de behandeling ter zitting van 6 december 2019, waarbij beide partijen en hun advocaten zijn verschenen.

2De beoordeling

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats] . De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Belgische nationaliteit.

Echtscheiding

Beide partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, hetgeen de man niet heeft betwist.

Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland bevond, deze daar sinds ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had en ten tijde van de indiening reeds de Nederlandse nationaliteit bezat, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.

Afwikkeling huwelijksvermogensregime conform huwelijkse voorwaarden

De vrouw heeft verzocht:

  • in goede justitie een deskundige te benoemen om een beschrijving en waardering van het vermogen van de man op te stellen;

  • de man vervolgens te veroordelen aan haar te voldoen een bedrag ter hoogte van de helft van de waarde van dit vermogen.

De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft verzocht deze verzoeken af te wijzen.

De rechtbank overweegt als volgt. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Aangezien partijen een volgens dit verdrag geldige rechtskeuze hebben uitgebracht in de door hen op 2 oktober 2017 ten overstaan van notaris [getuige] ondertekende huwelijkse voorwaarden, namelijk het Nederlandse recht, is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.

Blijkens artikel 1 van voornoemde huwelijkse voorwaarden zijn partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden luidt echter, voor zover van belang:

  1. ingeval het huwelijk door echtscheiding (…) wordt ontbonden (…) vindt er verrekening plaats zo, dat ieder van de echtgenoten (…) gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zijn indien er een wettelijke algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan;

  2. de verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van (…) de indiening van het verzoek tot echtscheiding (…) (peildatum);

  3. de beschrijving en waardering van de vermogens zal plaats hebben binnen zes maanden na de peildatum;

  4. de verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert, zo, dat ieder van hen de helft geniet van het vermogen als omschreven in lid 1 van dit artikel;

  5. voor wat betreft de waardering der goederen, de vorm van de handeling, de personen die tot de verrekening moeten meewerken, en de oplossing van geschillen, geschiedt deze verrekening op dezelfde wijze als voor de verdeling van gemeenschappen is voorgeschreven;

  6. de uitkering moet worden gedaan in geld en wel binnen een jaar na de peildatum;

  7. (…);

  8. (…);

  9. ingeval gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte voldoening zullen partijen een redelijke betalingsregeling – al of niet met zekerheidsstelling – treffen, waarbij de belangen van alle partijen in achtgenomen worden.

De man heeft bepleit dat onverkorte toepassing van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dat zou immers een onaanvaardbare verrekening met zich meebrengen en tot een onaanvaardbaar resultaat leiden; de man zou dan zijn boerderij en landbouwgronden, derhalve zijn bron van bestaan, moeten verkopen om de vrouw te kunnen uitkeren. In dit kader heeft de man gesteld dat het de vrouw in het huwelijk niet te doen was om de man, maar louter om zijn geld, hetgeen blijkt uit de vele uitgaven die de man ten behoeve van de vrouw heeft gedaan en geacht werd te doen. De kwalificatie van “golddigger” is voor de vrouw zeker op zijn plaats. Met valse beloftes en valse voorwendselen als zou zij nooit van de man scheiden, op korte termijn bij de man komen wonen en met de man kinderen zou willen, heeft zij de man een valse toekomst voorgehouden en heeft zij de man bewogen een huwelijk aan te gaan, waarbij thans vaststaat dat de vrouw nimmer de intentie heeft gehad haar beloftes na te komen of aan haar richting de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven. De man is met de vrouw getrouwd uit liefde en heeft nooit ruzie met haar gehad; het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw sloeg bij de man dan ook in als een bom. Gezien de valse voorwendselen van de vrouw om met de man te huwen, de korte duur van het huwelijk, het moreel verwerpelijke gedrag van de vrouw, het feit dat partijen nimmer een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, het feit dat partijen gezamenlijk geen vermogen hebben opgebouwd, het feit dat de man 40 jaar lang heeft geboerd en vermogen heeft opgebouwd (waaronder vermogen van zijn ouders) en de vrouw daar niets aan heeft bijgedragen en geen gezamenlijke kinderen heeft opgevoed, maakt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het in artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding door de man moet worden nagekomen. De man is bewust onder algehele uitsluiting van ieder gemeenschap met de vrouw gehuwd en heeft zich de aard en strekking van voornoemd beding onvoldoende gerealiseerd. Op initiatief van de vrouw hebben partijen de notaris niet ingelicht over wat zij aan vermogen hadden. Voor zover het vermogen van de man dient te worden beschreven, moet uiteraard ook het vermogen van de vrouw worden beschreven, waaronder de door de man voor de vrouw aangeschafte auto (BMW) en de grond die de vrouw van haar grootmoeder geschonken heeft gekregen.

De vrouw heeft gesteld dat zij zelf geen (noemenswaardig) vermogen heeft en dat zij krachtens de huwelijkse voorwaarden recht heeft op de helft van het vermogen van de man. Anders dan de man over het huwelijk stelt, is volgens de vrouw een warme liefdesrelatie tussen partijen ontstaan, waarin de man de vrouw cadeaus heeft gegeven, maar andersom is dat ook gebeurd. De vrouw is uit liefde met de man getrouwd en partijen hebben het uitvoerig over de toekomst gehad. Zij zouden gaan samenwonen in Nederland, maar gaandeweg bleek dat de man niet wilde verhuizen en niet wilde meewerken aan de gezamenlijk gemaakte toekomstplannen. Daarop is het huwelijk stukgelopen. De vrouw heeft de man twee jaar lang bezocht in België (wel 40 tot 50 keer), maar heeft de familie van de man nooit leren kennen. Juist op initiatief van de man hebben partijen huwelijkse voorwaarden gemaakt. De vrouw betwist uitdrukkelijk dat zij een “golddigger” is. Maar zelfs als dit anders zou zijn, zou dat ertoe kunnen leiden dat het verrekenbeding buiten toepassing zou moeten blijven? Volgens geldende jurisprudentie van de Hoge Raad luidt het antwoord hierop ontkennend. Voor afwijking van hetgeen partijen zijn overeengekomen bestaat dan ook geen aanleiding. In de huwelijkse voorwaarden is bijvoorbeeld ook niet opgenomen dat het verrekenbeding niet van toepassing is indien er geen kinderen worden geboren en er eerst een goed, tien jaar durend, huwelijk moet zijn geweest.

De rechtbank overweegt als volgt.

Vooropgesteld moet worden dat het zo kan zijn dat een – als gevolg van tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden – geldende contractuele regel buiten toepassing dient te blijven indien die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient de rechter tal van omstandigheden te betrekken, waaronder de aard en inhoud van de huwelijkse voorwaarden en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. Bij de toetsing van een en ander dient de rechter de nodige terughoudendheid te betrachten.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende feiten en omstandigheden gesteld en dient hij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, die feiten en omstandigheden te bewijzen. Concreet komt het erop neer dat de man de gelegenheid krijgt om te bewijzen door alle middelen rechtens, allereerst door getuigen, dat de vrouw, met valse beloftes en onder valse voorwendselen als zou zij nooit uit de echt scheiden, dat zij op korte termijn bij de man zou komen wonen en met de man kinderen zou willen, de man heeft bewogen een huwelijk aan te gaan terwijl zij nimmer de intentie heeft gehad om haar beloftes na te komen of aan haar richting de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven.

In het licht van dit verweer van de man staat tussen partijen vast dat partijen op initiatief van de man, vóór hun huwelijk, huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan omdat de man een algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen opteerde. Verder staat vast dat partijen nooit hebben samengewoond, geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, dat de vrouw geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen van de man, dat de man zijn vermogen tijdens zijn arbeidzaam leven als boer gedurende circa 40 jaar heeft opgebouwd en dat partijen – op initiatief van de vrouw – de notaris, ten overstaan van wie de huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt, niet hebben ingelicht over wat zij aan vermogen hadden.

In afwachting van de bewijslevering door de man wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;

3.2.

stelt de man in de gelegenheid te bewijzen dat de vrouw, met valse beloftes en onder valse voorwendselen als zou zij nooit uit de echt scheiden, dat zij op korte termijn bij de man zou komen wonen en met de man kinderen zou willen, de man heeft bewogen een huwelijk aan te gaan terwijl zij nimmer de intentie heeft gehad om haar beloftes na te komen of aan haar richting de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven;

3.3.

bepaalt dat partijen hun verhinderdata in de periode mei t/m augustus 2020 bij akte binnen 10 dagen na heden dienen in te dienen, waarna de rechtbank de dag van het verhoor van de getuigen bepaalt, en bepaalt verder dat de man bij zijn akte een indicatie dient te geven van het aantal getuigen en de naar zijn inschatting met het verhoor van dezen gemoeide tijd, zodat de rechtbank voor het verhoor een dag of dagdeel kan bepalen;

3.4.

bepaalt dat de man bij akte uiterlijk één week voor de dag van het verhoor van de getuige(n) de namen en de woonplaats van de getuigen dient op te geven en dat hij deze getuigen zo spoedig mogelijk na de dagbepaling van het getuigenverhoor bij aangetekend schrijven of bij exploot dient op te roepen;

3.5.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, op 30 januari 2020.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.

Jurisprudentie 1

Rechtbank Limburg 26-02-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3114


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733