Rechtbank Noord-Holland 17-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2508

Datum publicatie06-04-2021
Zaaknummer8922976 CV EXPL 20-10467
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Formele relatiesTussenuitspraak: ECLI:NL:RBNHO:2020:11753
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Overeenkomst alimentatie;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bewindvoerder eist nakoming alimentatieovk bij kantonrechter. In de procedure bij de Ktr erkent de bewindvoerder dat hij de verkeerde rechtsingang heeft genomen (kantonrechter is niet bevoegd, want vzs procedure is dwingend voorgeschreven 1, maar hij vraagt verwijzing naar de familierechter Art. 69 Rv. Kantonrechter bepaalt verwijzing, omdat bewindvoerder daarbij een belang heeft, nu door gedaagde in die procedure slechts wijziging is gevraagd. Volgt proceskostenveroordeling.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 8922976 \ CV EXPL 20-10467

Uitspraakdatum: 17 maart 2021 (bij vervroeging)

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiseres] h.o.d.n [handelsnaam] , in hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw [onderbewindgestelde]

gevestigd te [plaats]

eiseres, verweerster in het incident

verder te noemen: de bewindvoerder

gemachtigde: mr. F.D. van Damme

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

gedaagde, eiser in het incident

verder te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. N.H. Fridsma

1Het procesverloop

1.1.

De bewindvoerder heeft bij dagvaarding van 1 december 2020 (hersteld op 7 december 2020) een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie genomen waarin wordt gesteld dat de kantonrechter onbevoegd is, en geantwoord in de hoofdzaak. De bewindvoerder heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

2.1.

[gedaagde] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Hij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF8125) en stelt zich op het standpunt dat het hier een zaak van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, betreft, waarbij het volgen van een verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten. [gedaagde] vordert dat de kantonrechter zich daarom onbevoegd verklaart en geeft aan dat de kantonrechter in dit geval geen gebruik hoeft te maken van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de zaak te verwijzen, omdat [gedaagde] op 10 december 2020 een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector Familie en Jeugd (C/15/311278/FA RK 20/7018) die betrekking heeft op dezelfde kwestie. Daarbij verzoekt [gedaagde] om de bewindvoerder in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen, aangezien de bewindvoerder de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt, nadat [gedaagde] de verzoekschriftprocedure al had aangevangen. Zodoende is de bewindvoerder de onderhavige procedure zonder enig belang gestart.

2.2.

De bewindvoerder erkent dat de onderhavige zaak door middel van een verzoekschrift had moeten worden ingesteld. De bewindvoerder stelt zich echter, anders dan [gedaagde] , op het standpunt dat de kantonrechter de zaak op grond van artikel 69 Rv wel moet verwijzen en vordert (in reconventie) dat de kantonrechter de zaak dan ook verwijst. Aangezien de verzoekschriftprocedure die al bij de Sector Familie en Jeugd loopt geen betrekking heeft op de nakoming van de alimentatieovereenkomst maar op een door [gedaagde] gewenste wijziging c.q. nihilstelling van de overeengekomen alimentatie, heeft de bewindvoerder nog altijd recht op en belang bij het voeren van de onderhavige procedure tot nakoming van de alimentatieovereenkomst, terwijl daarmee tevens vaststaat dat de onderhavige procedure ook niet zonder enig belang is geëntameerd.

2.3.

Gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad en art. 93 Rv is de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland onbevoegd van de vordering kennis te nemen. Weliswaar heeft [gedaagde] op 10 december 2020 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector Familie en Jeugd (C/15/311278/FA RK 20/7018) waarin de alimentatie ook aan de orde is, maar in die procedure is de wijziging c.q. nihilstelling van de overeengekomen alimentatie aan de orde en niet de nakoming. De bewindvoerder heeft om die reden belang bij een verwijzing op grond van artikel 69 Rv. De zaak wordt daarom, in de stand waarin deze zich thans bevindt, verwezen naar sectie Familie en Jeugd, locatie Haarlem, van de rechtbank Noord-Holland, als in na te melden zin.

2.4.

Ten aanzien van de proceskosten merkt de kantonrechter nog op dat niet alleen geen sprake is van het zonder enig belang starten van de onderhavige procedure, maar dat ook de stelling van [gedaagde] dat de bewindvoerder de onderhavige procedure pas aanhangig heeft gemaakt nadat de verzoekschriftprocedure al was aangevangen, niet juist is. De dagvaarding in de onderhavige procedure dateert immers van 1 december 2020 (en is hersteld op 7 december 2020), terwijl het verzoekschrift pas op 10 december 2020 is ingediend. Ook om die reden kan dus niet worden gezegd dat de bewindvoerder zonder enig belang de onderhavige procedure is gestart.

2.5.

Nu het op de weg van de bewindvoerder had gelegen om de verzoekschriftprocedure te volgen in plaats van de dagvaardingsprocedure, komen de proceskosten van dit incident voor rekening van de bewindvoerder. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

2.6.

Zekerheidshalve merkt de kantonrechter nog op dat zij de familierechter in overweging geeft de onderhavige zaak gelijktijdig te behandelen met de zaak tussen partijen die bij de sectie Familie en jeugd al bekend is onder het nummer C/15/311278/FA RK 20/7018.

3De beslissing

De kantonrechter:

in het incident

3.1.

verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;

3.2.

veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het incident die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op € 218,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

in de hoofdzaak

3.3.

verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de sectie Familie en Jeugd van deze rechtbank, locatie Haarlem, waarbij zij de familierechter in overweging geeft de zaak gelijktijdig te behandelen met de zaak met nummer C/15/311278/FA RK 20/7018;

3.4.

bepaalt dat de bewindvoerder na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);

3.5.

bepaalt dat [gedaagde] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan

worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);

3.6.

vermeldt dat van een partij die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:

1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;

2. een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 02-05-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8125


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733