Gerechtshof 's-Hertogenbosch 18-03-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:778

Datum publicatie19-03-2021
Zaaknummer200.286.126_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:4977
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Afwijzing verzoek ondertoezichtstelling;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders;
Familieprocesrecht; Deskundigenonderzoek / Ouderschapsonderzoek
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Langdurig contactverlies tussen vader en kinderen levert nog steeds ernstige ontwikkelingsbedreiging op die in > 3 jaar OTS niet is afgewend. Volgens visiedocument Expertteam ouderverstoting is concept ‘ouderverstoting’ continuüm waarin in de complexiteit van interacties naast een zeer negatieve ouder-kindrelatie vele andere posities kunnen ontstaan. Interactie beide ouders blijft altijd aandachtspunt. Nu ouders hun verantwoordelijkheid nog steeds niet nemen, is verdere verlenging OTS ism belangen kinderen (16 en 14).

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 18 maart 2021

Zaaknummer : 200.286.126/01

Zaaknummers 1e aanleg: C/02/370534 / JE RK 20-601 en C/02/376822 / JE RK 20-1820

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. W.H.P. de Jongh,

tegen

Stichting Intervence,

gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Deze zaak gaat over:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ; en

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

- [de moeder] , wonende te [woonplaats] , (hierna te noemen: de moeder).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

Regio Zuidwest Nederland,

locatie: [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 oktober 2020, alsmede naar de tussenbeschikking van 28 april 2020.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2020, heeft de vader het hof verzocht:

I voormelde beschikking (het hof leest: de beschikking van 15 oktober 2020 en,

voorzover nodig, ook de tussenbeschiking) te vernietigen;

II het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling namens de vader gedaan op 15 september 2020 alsnog toe te wijzen;

III het zelfstandig verzoek om een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Rv als gedaan bij zelfstandig verzoek d.d. 3 april 2020 alsnog toe te wijzen althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 februari 2021, heeft de moeder het hof verzocht om het beroepschrift van de vader ongegrond te verklaren, althans af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. De Jong;

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;

- de moeder, bijgestaan door mr. Hofland.

2.3.1.

Namens de raad is, met bericht van verhindering van 17 februari 2021, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.3.2.

Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 april 2020;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 september 2020;

  • het herstel proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 september 2020;

  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 12 februari 2021;

  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 februari 2021.

3De beoordeling

3.1.

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:

  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.2.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben van 18 april 2017 tot 18 oktober 2020 onder toezicht van de GI gestaan.

3.3.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar (tot 18 oktober 2021) afgewezen.

3.4.

De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5.

De vader voert in het beroepschrift, aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.

De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader verwijst ter onderbouwing van zijn eerste grief naar hetgeen in de tussenbeschikking van 28 april 2020 is overwogen wat betreft de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Volgens de vader volgt niet uit de bestreden beschikking dat er sprake is van een wijziging van de situatie. Er was en is immers geen contact tussen de vader en de kinderen. Ook was en is er een zeer negatief vader beeld bij de kinderen. Het enkele feit dat de gesprekken tussen de ouders niet het gewenste resultaat hebben gehad, kan de conclusie niet rechtvaardigen dat thans geen sprake meer zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.

De vader benadrukt verder dat de in het verleden ingezette intensieve vormen van hulpverlening door De Viersprong en Vraagkracht nooit zijn opgestart, en dat hetzelfde geldt voor de door Centrum voor Jeugd en Gezin voorgestelde hulpverlening.

Dat er sprake is van ouderonthechting bij beide kinderen volgt uit het onderzoek van praktijk [praktijk] . Uit het raadsrapport van 23 december 2019 volgt voorts dat er bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sprake is van oudervervreemding jegens de vader. Dat het traject bij [praktijk] uiteindelijk niet tot stand is gekomen, maakt dat de conclusie van de raad dat intensieve hulpverlening is verleend niet klopt.

Verder wijst de vader erop dat de GI geen actie meer heeft ondernomen na de tussenbeschikking van de rechtbank van 28 april 2020. De beschuldigingen aan het adres van vader worden door [minderjarige 1] herhaald. Uit onderzoek van de raad is echter niet gebleken dat deze op waarheid berusten. De GI geeft slechts aan dat het goed gaat met de kinderen. Onduidelijk is waar de GI dit op baseert.

Van de kant van de moeder wordt gesteld dat er contact mogelijk moet zijn, zij stimuleert dit echter op geen enkele manier.

De vader wijst erop dat de rechtbank niet in overstemming met de uitspraak van de HR van 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91 heeft beslist. Ook verwijst de vader naar de uitspraak van Rechtbank Midden Nederland van 19 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1065 waar in een vergelijkbare situatie door de rechtbank wordt geoordeeld dat er sprake is van een doorlopende kindermishandeling die zeer schadelijk is voor de kinderen, ook al lijken de kinderen op school en daarbuiten goed te functioneren.

De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft afgewezen. Door gebrek aan communicatie tussen de moeder, de GI en de hulpverlener is het noodzakelijke hulptraject voor partijen en de kinderen afgeketst. De rechtbank heeft in dat kader, net als de raad, derhalve ten onrechte overwogen dat de inzet van intensieve vormen van hulpverlening heeft plaatsgevonden.

Praktijk [praktijk] heeft geadviseerd dat met professionele hulp een ouderschapsplan zou moeten worden opgesteld dat aan een aantal condities zou moeten voldoen. [praktijk] zou de professionele begeleider zijn om de adviezen uit te voeren zoals vermeld in onder meer de overeenkomst welke door beide partijen is ondertekend.

Het niet door laten gaan van het hulptraject betekent dat de kans op herstel van contact tussen de vader en de kinderen en een normaal vaderbeeld tot nihil is gereduceerd. Door het einde van de ondertoezichtstelling is er geen enkel toezicht meer op de ontwikkeling van de kinderen en geen zicht op de voortzetting van het systeem van ouderverstoting.

De vader meent dat het onderzoek van een deskundige mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van de kinderen zich hiertegen niet verzet.

Het betreft hier bovendien een contra expertise die geen hernieuwd onderzoek van de kinderen nodig maakt. Het onderzoek is immers al gedaan door de praktijk [praktijk] en in oktober 2019 is overeengekomen dat het traject eerst met de ouders zou worden gevolgd.

In dat verband voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a lid 2 Rv heeft afgewezen.

De vader is ten einde raad en vreest het contact met de kinderen definitief te verliezen

3.6.

De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de GI zich heeft willen inzetten voor de kinderen, maar dat dit niet is gelukt. De GI erkent dat zij steken heeft laten vallen. De rol van de ouders speelde daar echter ook een rol bij.

De GI dreigde betrokken te worden in de strijd en de vader leek de GI in te willen zetten om zijn doel te bereiken. Duidelijk is dat de weerstand aan de kant van de kinderen alsmaar groter werd.

3.7.

De moeder voert in het verweerschrift, aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.

De moeder wijst erop dat het verhaal van de vader is gekleurd en geen feiten betreft. De moeder wil zich graag richten op de toekomst.

De moeder blijft aangeven dat het goed gaat met de kinderen. De kinderen geven dit zelf ook aan. Het enige negatieve dat er al geruime tijd in het leven van de kinderen speelt is het feit dat de ouders zijn verwikkeld in een escalerende scheiding met een daarbij komende ondertoezichtstelling en de zittingen bij de rechtbank en het hof. De kinderen hebben hier last van en willen rust.

Een kinderpsycholoog heeft al eerder (medio 2015 en 2016) aangegeven dat het goed gaat met de kinderen, maar dat de slechte communicatie tussen de ouders een negatieve invloed heeft op de kinderen. De vader houdt door zijn eigen gedrag en houding het negatieve vaderbeeld in stand. Hij lijkt niet te kunnen stoppen met de juridische strijd.

De moeder wil die strijd staken.

De kinderen hebben gelet op hun leeftijd zelf contact met de GI gehad en de stukken zijn rechtstreeks aan hen verzonden. Het klopt niet dat zij niet vrijuit kunnen praten met de hulpverlening. De moeder benadrukt verder dat er wel sprake is geweest van intensieve hulpverlening. Vanaf 2015 is er hulpverlening betrokken bij het gezin. In haar verweerschrift heeft de moeder de betrokken hulpverlening opgesomd aan de hand van een tijdslijn. Verder heeft de moeder aangevoerd dat op haar initiatief er drie gesprekken tussen de ouders zijn gevoerd, zonder de hulpverlening. Ook hebben de ouders een viergesprek gevoerd met de advocaten. De moeder betreurt het dat deze gesprekken geen toegevoegde waarde hebben gehad.

De moeder heeft herhaaldelijk aan de vader aangegeven dat wanneer de verstandhouding tussen hen verbetert, er dan hopelijk op termijn ook een opening ontstaat bij de kinderen om weer een vorm van contact te hebben. De vader heeft verder niets gedaan met het voorstel van de moeder om (korte positieve) berichten aan de kinderen te sturen.

De moeder acht een nieuwe hulpverlener niet in het belang van de kinderen. Volgens haar verzetten de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich ook tegen toewijzing van het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek en zij vraagt een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

3.8.

Bevindingen van het hof

3.8.1.

In deze casus is sprake van een vorm van langdurig contactverlies tussen de kinderen en de vader. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Bij deze bedreiging dient aangetekend te worden dat deze specifiek is, namelijk bestaande in het ontbreken van een gezond contact tussen de vader en de kinderen, terwijl op andere levensgebieden van de kinderen geen sprake is van ernstige bedreigingen.

Ook zo een specifieke bedreiging dient te worden afgewend. Daartoe is in deze zaak sprake (geweest) van een langdurige ondertoezichtstelling.

In deze zaak verzetten de kinderen zich tegen contact met hun vader. Alvorens in te gaan op deze zaak zal het hof aandacht geven aan hetgeen het Expertteam Ouderverstoting / complexe omgangsproblematiek in zijn recent verschenen rapport daarover, voor zover in deze kwestie relevant, rapporteert:

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/02/04/tk-beleidsreactie-op-het-adviesrapport-expertteam-ouderverstoting-complexe-omgangsproblematiek

3.8.2.

In het visiedocument dat door het Expertteam Ouderverstoting en complexe omgangsproblematiek als bijlage 1. bij zijn rapport is gevoegd, valt (samengevat) het volgende te lezen:

De motivatie van het kind om minder of géén contact meer te willen met een ouder kan zich op allerlei manieren uiten, bijvoorbeeld door sterk terugtrekgedrag, denigrerend en sterk negatief over de andere ouder te spreken en dat zonder schuldgevoel en zonder andere kanten te zien. Het kind kan zich ook afkeren van familie van de andere ouder en dit alles bovendien presenteren als zijn eigen weloverwogen keuze. Dergelijk gedrag kan het gevolg zijn van allerlei krachten in en om het gezinssysteem.

Bij het onderzoeken van mogelijke PA (Parenting Alienation) zijn de volgende aandachtspunten van belang:

• ouders in strijd dienen (in de begeleiding) vanaf het begin gestimuleerd te worden om hun eigen verdriet en proces te scheiden van dat van hun kind, maar ook in een vroeg stadium voldoende diagnostiek en hulp te kunnen krijgen om dit mogelijk te maken. Dit stimuleert bij ouders hun vermogen om te mentaliseren – het vermogen om na te denken over hun eigen denken en voelen en dat van anderen. Dat bevordert sterk hun vermogen om hun ouderschap te reorganiseren.

• Er kan sprake zijn van pure PA wanneer één ouder het kind beïnvloedt in zijn cognities en emoties en de andere ouder dat niet doet. Ook kan sprake zijn van een gemengde vorm van PA: beide ouders beïnvloeden de cognities en emoties van het kind jegens de andere ouder – soms evenveel, soms de één wat minder dan de ander. Daarnaast kan sprake zijn van mengvormen.

De ene ouder kan bijvoorbeeld gedrag vertonen dat de andere ouder triggert – wat weer door het kind wordt waargenomen en geïnterpreteerd onder invloed van alle reacties in zijn omgeving.

De interactie tussen beide ouders blijft dus altijd een aandachtspunt.

• De consequentie van bovenstaande interactionele visie is dat een benadering waarin bij voorbaat de oorzaak van de problemen bij één ouder wordt gelegd te simpel is.

Het concept ‘ouderverstoting’ dient men als een continuüm te zien waarbij een zeer negatieve ouder-kindrelatie dan een extreme positie is maar in de complexiteit van interacties vele andere posities kunnen ontstaan.

• Ook de wijdere omgeving van het kind is altijd een aandachtspunt, ook wanneer de focus komt te liggen op manipulatief gedrag van één of beide ouder(s). Niet zelden zien we dat familie en vrienden meesplitsen en er een vorm van stammenoorlog ontstaat. De context dient zo breed gezien te worden dat alles wat de leden van het gezin betekenis verleent hier binnen valt.

3.8.3.

Het bovenstaande, afgezet tegen de situatie in dit geval, levert de navolgende bevindingen op:

  • In 2015 gaan de ouders, niet gehuwd, uit elkaar. Beide ouders oefenen het gezag uit. Zij maken een ouderschapsplan op dat voorziet in een evenredige tijdsverdeling van contact tussen de ouders en de kinderen. Er ontstaan problemen rond de zorgregeling voor de kinderen, die leiden tot contactverbreking tussen de kinderen en de vader in 2017 en een ondertoezichtstelling vanaf 18 april 2017. De verhouding tussen de ouders raakt ernstig verstoord.

  • De verhouding tussen de ouders is gedurende de ondertoezichtstelling niet veranderd: die is onverminderd slecht gebleven;

  • Problemen in de verhouding tussen de vader en de kinderen zijn niet opgelost;

  • De specifieke ontwikkelingsbedreiging van de kinderen die zich in dit geval voordoet is tijdens de langdurige ondertoezichtstelling niet verminderd of afgewend;

  • De kinderen, inmiddels 16 en 14 jaar, verzetten zich tegen contact met hun vader in deze fase van hun leven.

3.8.4.

De vader blijft zich inzetten voor een opheffing van de ontwikkelingsbedreiging, met name door een voortzetting van de ondertoezichtstelling. In dat kader zou er wat hem betreft onderzoek moeten komen naar de vraag op welke wijze een einde gemaakt kan worden aan de ontwikkelingsbedreiging. Drang en dwang blijven nodig.

3.8.5.

De moeder acht voortzetting van de ondertoezichtstelling niet langer zinvol: alles is geprobeerd; de ouders zijn er niet in geslaagd hun strijd te staken; een periode van rust van waaruit de kinderen weer andere keuzes kunnen gaan maken is wat nu in hun belang is.

3.8.6.

De GI ziet geen mogelijkheden meer om in het kader van dwangmaatregelen de situatie te verbeteren. Een andere weg dan die van het gedwongen kader is nodig. Wat wel zal werken is niet te voorspellen.

3.8.7.

De kinderen tenslotte hebben het hof duidelijk gemaakt dat zij thans voorrang willen geven aan hun onderwijs en hun verdere ontwikkeling binnen de sociale kring zo als die nu is. Zij zien daarin thans geen ruimte voor (investeringen in) contact met hun vader. [minderjarige 1] is voornemens in het buitenland te gaan studeren. Als de vader dan contact zou zoeken staat [minderjarige 1] daar niet zonder meer negatief tegenover. Als de vader maar niet verwacht dat hij excuses zal aanbieden. De ondertoezichtstelling gaf stress.

3.9.

Overwegingen van het hof

3.9.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

3.9.2.

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.9.3.

Alles afwegende concludeert het hof dat in deze zaak op dit moment een voortgang van de ondertoezichtstelling niet langer verantwoord te achten is, gelet op de ontwikkelingsfase waarin de kinderen zich thans bevinden. De duur van de reeds verstreken periode (waaronder meer dan drie jaren ondertoezichtstelling), de hardnekkigheid van de strijd die ouders blijven voeren en de inmiddels uitgeputte mogelijkheden op het gebied van hulp en begeleiding maken het niet langer zinvol het gezinssysteem van deze kinderen verder te belasten met beschermingsmaatregelen. Daarbij speelt een rol dat sprake is van een specifieke ontwikkelingsbedreiging, op één levensgebied van de kinderen, terwijl vast staat dat de kinderen op andere levensgebieden niet bedreigd worden. De vader-kindrelatie laat een extreme positie zien en dient in de interactionele visie, zo als in het visiedocument van het Expertteam beschreven, als een onderdeel van het geheel te worden bezien. Niet langer is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn de verantwoordelijkheid voor het afwenden van deze ontwikkelingsbedreiging daadwerkelijk te nemen, als bedoeld in de zin van artikel 247 lid 2 BW: Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.

3.9.4.

Het hof acht het, in het belang van de minderjarigen, op dit moment ook niet verantwoord onderzoek te gelasten, als door de vader verzocht. De belasting die daar voor de minderjarigen van uit kan gaan acht het hof, gelet op de geschiedenis van deze casus en de fase waarin de minderjarigen zich thans bevinden, in strijd met hun belangen. Het hof tekent hierbij aan dat verdere voortgang van het gedwongen kader, inclusief daarin op te starten onderzoek, de ontwikkelingsbedreiging eerder in stand lijkt te houden dan die te doen afnemen.

3.9.5.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 oktober 2020 en de tussenbeschikking van 28 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en E.P. de Beij en is op 18 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733