Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18-08-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3852

Datum publicatie27-10-2020
ZaaknummerC02/369977 FARK 20-1304
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenKinderen; Adoptie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Aan zijde verzoeker en adoptandus in periode 2015 - 2020, de periode nadat adoptandus meerderjarig is geworden tot heden, was sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het buiten toepassing laten van de in art. 1:228 lid 1 aanhef en onder a BW neergelegde voorwaarde van minderjarigheid is gerechtvaardigd. Dat familie- en gezinsleven tussen verzoeker en adoptandus pas is ontstaan nadat adoptandus meerderjarig is geworden, maakt dit oordeel niet anders. Volgt toewijzing verzoek tot adoptie.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingslocatie: Breda

Zaaknummer: C/02/369977 / FA RK 20-1304

Datum uitspraak: 18 augustus 2020

beschikking betreffende adoptie

in de zaak van

[naam 1] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],

hierna te noemen verzoeker,

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.

1. Het verloop van het geding

Dit blijkt uit de volgende stukken:

  • het op 12 maart 2020 ontvangen verzoek met bijlagen;

  • het F9-formulier van de advocaat van verzoeker van 20 maart 2020 met als bijlagen door de ouders op 13 en 16 maart 2020 ondertekende instemmingsverklaringen;

  • het proces-verbaal van de zitting van 3 juni 2020;

  • het F9-formulier van de advocaat van verzoeker van 22 juli 2020 met bijlage.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

  1. [naam 3] , geboren te [geboortedatum 2] op [geboortedatum 3] 1997, hierna te noemen [voornaam 1],

  2. [naam 4] , de biologische moeder van [voornaam 1],

  3. [naam 5] , de biologische vader van [voornaam 1].

2Het verzoek

Het verzoek strekt tot

  1. adoptie van [naam 3], geboren te [geboortedatum 2] op [geboortedatum 3] 1997 door verzoeker,

  2. te verstaan dat de geslachtsnaam van [voornaam 1] zal luiden: [achternaam].

3De beoordeling

3.1

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat het volgende vast:

  • [voornaam 1] is in het najaar van 2016/begin 2017 bij verzoeker komen wonen.

  • [voornaam 1] is de zoon van [naam 4] en [naam 5].

  • Verzoeker is de pleegvader van [voornaam 2], de broer van [voornaam 1].

  • [voornaam 1] is op [geboortedatum 3] 2015 meerderjarig geworden.

3.2

Aan het verzoek wordt ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds een aantal jaren de zorg voor [voornaam 1] op zich heeft genomen. [voornaam 1] is vanwege opvoedproblematiek aan de zijde van zijn ouders in het verleden meerdere malen uit huis geplaatst in het kader van een ondertoezichtstelling. [voornaam 1] woont nu met zijn minderjarige broertje [voornaam 2] bij verzoeker en zij vormen samen een gezin. Sinds [voornaam 1] bij verzoeker is komen wonen, heeft hij op veel gebieden zich positief ontwikkeld. Nadat [voornaam 1] meerderjarig is geworden, kreeg hij niet de hulp en begeleiding die hij nodig had. Verzoeker had toentertijd de zorg over [voornaam 2] gekregen en hij heeft later ook [voornaam 1] onder zijn hoede genomen. Na een periode dat [voornaam 1] op zichzelf woonde en dit niet goed ging, is [voornaam 1] ook bij verzoeker gaan wonen. Verzoeker en [voornaam 1] beschouwen elkaar, mede door hun hechte onderlinge band, als vader en zoon. Zij wensen dan ook tot elkaar in familierechtelijke betrekking te geraken door middel van adoptie. Ondanks dat [voornaam 1] reeds meerderjarig is, meent verzoeker dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en een verschoonbare termijnoverschrijding zodat hieraan voorbij gegaan kan worden. [voornaam 1] heeft tijdens kerst 2019 zijn eerste voornemen geuit dat hij door verzoeker geadopteerd wenst te worden. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden voert verzoeker aan dat er sprake is van een hechte gezinsband en verzoeker en [voornaam 1] gedragen zich als vader en zoon. Verzoeker is ook voornemens om een verzoek tot adoptie ten aanzien van [voornaam 2] in te dienen. Dat dit verzoek nog niet is ingediend, heeft te maken met het gegeven dat de hulpverlening voor [voornaam 2] toegankelijker is nu verzoeker de voogd van [voornaam 2] is en pleegzorg nog betrokken is in het kader van deze kinderbeschermingsmaatregel. Dit wordt anders als verzoeker [voornaam 2] op dit moment zou adopteren. Het verzoek zal later, als [voornaam 2] wat ouder is, alsnog worden ingediend. Ten aanzien van [voornaam 2] is wel reeds een verzoek tot geslachtsnaamwijziging ingediend zodat op deze wijze zowel verzoeker als [voornaam 1] en [voornaam 2] straks dezelfde geslachtsnaam krijgen. Enkel een geslachtsnaamwijziging van [voornaam 1], dus zonder adoptie, is niet meer mogelijk, omdat hij inmiddels meerderjarig is. Het gezin van verzoeker, [voornaam 1] en [voornaam 2] is op een alternatieve wijze tot stand gekomen en voor hen is het heel belangrijk dat ook (formeel) erkend wordt dat zij een gezin zijn. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat [voornaam 1] vrijwel geen contact meer heeft met zijn biologische ouders. Hij heeft sterk te lijden gehad onder de voormalige gezinssituatie waarin zijn ouders niet in staat waren voor hem te zorgen en er onder meer sprake is geweest van mishandeling. De biologische ouders van [voornaam 1] stemmen in met de adoptie door verzoeker. In dit licht moet worden bezien dat zij het beste voor [voornaam 1] wensen. Nu aan alle overige voorwaarden is voldaan moet worden bezien dat er geen rechtens te respecteren belang is om de verzochte adoptie te onthouden. Daarnaast hebben verzoeker en [voornaam 1] een zwaarwichtig belang bij de adoptie. Door verzoeker is in de onderbouwing verwezen naar jurisprudentie die ook van toepassing is op deze zaak (ECLI:NL:PHR:2013:BY5053 en ECLI:NL:RBLIM:2019:3955).

3.4

[voornaam 1] heeft ter zitting verklaard dat hij door verzoeker geadopteerd wil worden. Hij ziet verzoeker als zijn vader. Tijdens zijn minderjarigheid is hij meerdere keren uit huis geplaatst vanwege een onveilige thuissituatie welke zich kenmerkte door verwaarlozing en huiselijk geweld. Zijn vader is in het verleden veroordeeld voor het plegen van een levensdelict en hij heeft daarvoor lange tijd in detentie verbleven. [voornaam 1] voelt geen band met zijn ouders. Hij heeft af en toe contact met hen, maar dat doet hij meer voor zijn ouders dan voor zichzelf. [voornaam 1] heeft verder aangegeven dat hij tijdens zijn minderjarigheid nimmer de juiste hulpverlening heeft gehad. Nadat hij meerjarig was geworden was hij helemaal klaar met de hulpverlening en stond hij niet langer open voor begeleiding. Hij merkte echter ook dat hij nog niet over voldoende vaardigheden beschikte om voor zichzelf te zorgen en zijn leven op orde te krijgen. Toen hij verzoeker leerde kennen, stond hij niet meteen voor hem open maar dat is langzaam gegroeid. Hij was het niet gewend dat iemand zich met zijn leven ging bemoeien. Na een aantal maanden is deze band echter zodanig gegroeid dat hij ook bij verzoeker is gaan wonen. Sindsdien heeft hij een flinke groei in zijn ontwikkeling gemaakt. Hij is een opleiding gestart en deze opleiding verwacht [voornaam 1] volgend jaar af te ronden, waarna hij mogelijk wil doorstromen naar het HBO. Ook heeft hij nadat hij bij verzoeker is gaan wonen hulp gehad van een psycholoog om zijn verleden een plekje te geven. [voornaam 1] deelt de wens om met zijn broertje [voornaam 2] en verzoeker ook formeel een gezin te vormen. Zijn huidige geslachtsnaam associeert hij enkel met negatieve zaken en het door zijn vader gepleegde levensdelict. Hij wil niet dat zijn eventuele kinderen later ook deze geslachtsnaam krijgen. [voornaam 1] heeft niet gekozen voor zijn familie en ook niet voor zijn geslachtsnaam. Hij ondersteunt dan ook het verzoek van verzoeker om hem te adopteren. Een adoptie is voor hem emotioneel gezien heel belangrijk.

3.5

Blijkens de overgelegde instemmingsverklaringen verzetten de ouders van [voornaam 1] zich niet tegen het verzoek van verzoeker. De ouders zijn opgeroepen voor de zitting, maar zij zijn niet ter zitting verschenen.

3.6

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. De rechtbank overweegt dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.

De ouders van [voornaam 1] hebben blijkens voormelde instemmingsverklaringen verklaard dat zij zich niet verzetten tegen het verzoek tot adoptie. De ouders hebben in de afgelopen jaren geen structurele rol vervuld in het leven van [voornaam 1] en de verwachting is ook niet dat dit in de toekomst nog zal gebeuren. [voornaam 1] heeft dan ook niets meer van zijn ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten.

3.7

Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient voorts aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:

  1. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;

  2. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;

  3. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;

  4. at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;

  5. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;

  6. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;

  7. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.

De rechtbank stelt vast op basis van de stukken en de behandeling ter zitting dat aan de voorwaarden als bepaald in artikel 1:228 BW, eerste lid, is voldaan, behalve de voorwaarde als genoemd onder a. Vaststaat dat [voornaam 1] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift op 12 maart 2020 22 jaar oud en dus meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan deze voorwaarde.

3.8

Zoals het gerechtshof Amsterdam in de beschikking van 7 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:67) heeft overwogen ligt de vraag ter beoordeling aan de rechtbank voor of een weigering om adoptie toe te staan in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoeker en/of [voornaam 1] oplevert, als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2, EVRM, en of om die reden toepassing van artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW achterwege dient te blijven.

Hoewel adoptie door de wetgever primair werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan voor het doel van kinderbescherming vereist is. Bovendien grijpt zij in in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.

Het hof heeft in de voornoemde uitspraak voorop gesteld dat aan artikel 8 lid 1 EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend, doch niet het recht om dat kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet in de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie gestelde vereisten en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Buiten toepassing laten van zo’n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen.

3.9

Uit de stukken en de behandeling ter zitting in de onderhavige zaak is gebleken dat [voornaam 1] reeds jaren bij verzoeker woont en dat verzoeker sindsdien de rol van vader op zich heeft genomen. Nadat [voornaam 1] meerderjarig is geworden, is hij na een lange hulpverleningsgeschiedenis die zich kenmerkte door meerdere uithuisplaatsingen, op zich zelf gaan wonen. Het lukte [voornaam 1] niet om zijn leven op orde te krijgen en hij stond niet meer open voor begeleiding en hulpverlening. Zoals [voornaam 1] zelf heeft verklaard, beschikte hij op dat moment over onvoldoende vaardigheden om voor zichzelf te zorgen. Verzoeker heeft als pleegvader van [voornaam 2] ook [voornaam 1] geleidelijk onder zijn hoede genomen en [voornaam 1] is op enig moment ook bij verzoeker gaan wonen. Hun onderlinge band is uitgegroeid tot een band die voelt als vader en zoon. Verzoeker ontfermt zich over [voornaam 1] en laat hem ontwikkelen tot een evenwichtige volwassene. Verzoeker is voor [voornaam 1] een ouder, een evenwichtige ouder die hij in zijn leven nimmer heeft gehad. [voornaam 1] volgt een opleiding en hij heeft grote sprongen gemaakt in zijn ontwikkeling sinds hij bij verzoeker woont. De ouders van [voornaam 1] hebben hem geen stabiele thuissituatie geboden. Deze opvoedingssituatie kenmerkte zich door verwaarlozing en huiselijk geweld. [voornaam 1] heeft nu nog slechts sporadisch contact met zijn ouders. Zij vervullen geen rol van ouders in zijn leven. Verder vormt de geslachtsnaam voor [voornaam 1] een negatieve associatie met zijn verleden en door het feit dat zijn vader in het verleden is veroordeeld voor het plegen van een levensdelict. Het (minderjarige) broertje van [voornaam 1] maakt ook deel uit van het gezin van verzoeker en [voornaam 1] en verzoeker is voornemens om ook [voornaam 2] in de toekomst te adopteren. Dit verzoek is vanwege met name praktische zaken nog niet ingediend, maar zal gedurende de minderjarigheid van [voornaam 2] nog worden ingediend. Wel is er een verzoek ingediend om de geslachtsnaam van [voornaam 2] te wijzigen in de geslachtsnaam van verzoeker zodat verzoeker, [voornaam 1] en [voornaam 2] bij toewijzing van de verzoeken dezelfde achternaam zullen dragen. Verzoeker en [voornaam 1] willen graag dat hun onderlinge band wordt geformaliseerd door een adoptie. Zodat zij, weliswaar op alternatieve wijze, ook formeel een gezin zullen vormen. Verzoeker zal in de toekomst de rol als vader voor [voornaam 1] blijven vervullen.

3.10

De rechtbank is van oordeel dat aan de zijde van verzoekers in de periode van 2015 en 2020, de periode nadat [voornaam 1] meerderjarig is geworden tot heden, sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, waardoor het buiten toepassing laten van de in artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW neergelegde voorwaarde van minderjarigheid is gerechtvaardigd. Dat een familie- en gezinsleven tussen verzoekers en [voornaam 1] pas is ontstaan nadat [voornaam 1] meerderjarig is geworden, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank acht voorts de door verzoeker en [voornaam 1] aangevoerde omstandigheden van dermate ingrijpende aard, dat deze zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, het belang van verzoeker en van [voornaam 1] in het bijzonder, bij het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking tussen hen het zwaarste weegt. Dit belang strekt ook tot mogelijke totstandkomingen van familierechtelijke betrekkingen in de toekomst. Zo is verzoeker ook voornemens om in de toekomst een verzoek tot adoptie in te dienen ten aanzien van het broertje van [voornaam 1], [voornaam 2]. Het is in het belang van [voornaam 1] om deel uit te mogen maken van het gezin van verzoeker mede gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en familiegeschiedenis. Een adoptie zal zijn verdere ontwikkeling enkel ten goede komen. Toewijzing van het verzoek is dus in het kennelijk belang van [voornaam 1].

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een weigering om adoptie van [voornaam 1] door verzoeker toe te staan, een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van [voornaam 1] en verzoekers, als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, oplevert. Hoewel adoptie in dit geval niet meer het karakter heeft van een maatregel van kinderbescherming, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat [voornaam 1] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoeker, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die hij met verzoeker heeft en van het gevoel dat hij en verzoeker tot één gezin en familie behoren.

3.11

Gelet op de instemmingsverklaringen van de biologische ouders, ondertekend op 13 en 16 maart 2020, die zich bij de stukken bevinden, stelt de rechtbank vast dat de biologische ouders het verzoek niet tegenspreken in de zin van artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder d, BW. Ook is verder aan de voorwaarden die de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie stellen, voldaan. Het verzoek wordt dan ook toegewezen.

3.12

Zowel verzoeker als [voornaam 1] hebben gezamenlijk verklaard dat [voornaam 1] de geslachtsnaam ‘[achternaam]’ zal hebben.

3.13

Gelet op het voorgaande zal worden beslist als volgt.

4De beslissing

De rechtbank

spreekt uit de adoptie door verzoeker van [naam 3], geboren te [geboortedatum 2] op [geboortedatum 3] 1997;

verstaat dat hij de geslachtsnaam ‘[achternaam]’ zal hebben.

Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Graaf, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

SB

Mededeling van de griffier:

Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:

a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te

's-Hertogenbosch.

verzonden op:

1

1

In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733