Rechtbank Rotterdam 21-10-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9549

Datum publicatie27-10-2020
ZaaknummerC/10/577381 / HA ZA 19-620
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Aantasting van de verrekening art. 1:135;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verrekening tussen ex-echtelieden. Opzettelijke verzwijging (art. 1:135 lid 3 BW) en schending waarheidsplicht (art. 21 Rv.) . Recht op mondelinge behandeling. Nieuwe eiswijziging niet toegestaan wegens strijd met de goede procesorde.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/577381 / HA ZA 19-620

Vonnis van 21 oktober 2020

in de zaak van

[eiseres in conventie /verweerster in reconventie] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,

advocaat mr. C.G.A. van Stratum te Rotterdam,

tegen

[gedaagde in conventie / eiser in voorwaardelijke reconventie] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiser in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. R. Bottenheft te Velsen-Zuid.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het vonnis in incident (ex art. 843a Rv.) en de daarin genoemde processtukken,

  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie,

  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens houdende vermindering van eis tevens houdende aanvulling van de gronden,

  • de rolbeslissing van de rechtbank van 31 januari 2020, luidende dat de vrouw haar vordering opnieuw moest instellen en onderbouwen wegens substantiële wijziging in stellingname,

  • de ‘finale conclusie van de vrouw als bedoeld in het rolbericht van 31 januari 2020’,

  • de antwoordconclusie van de man, roldatum 25 maart 2020,

  • de ‘antwoord conclusie incident’ van de man, roldatum 25 maart 2020,

  • de conclusie van repliek van de vrouw, tevens houdende voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv, roldatum 6 mei 2020,

- de conclusie van dupliek van de man, roldatum 26 augustus 2020,

- de overgelegde producties (voorzover daarvan wordt kennis genomen, daar komt de rechtbank op terug),

- de weigering van de rechtbank om de vrouw toe te staan een nieuwe akte eiswijziging te nemen (daar komt de rechtbank op terug).

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen zijn op 10 november 2000 gehuwd op huwelijksvoorwaarden houdende onder meer uitsluiting van iedere gemeenschap, een verrekenbeding ter zake van overgespaarde inkomsten en de bepaling dat partijen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in beginsel moeten dragen naar rato van hun beider inkomen.

2.2.

De echtscheiding is uitgesproken door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 25 mei 2018. In de echtscheidingsprocedure zijn partijen ter zitting van de rechtbank van 25 april 2018 een volledige regeling overeengekomen ter zake van de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime. Deze regeling is als volgt vastgelegd in de Beoordeling van deze beschikking:

“2.12.5. Ook ten aanzien van de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime hebben partijen volledige overeenstemming bereikt ter zitting. Partijen zijn overeengekomen dat aan de vrouw worden toegedeeld:

- de woning aan het [adres] te ( [postcode] ) Maassluis;

- de inboedelgoederen;

- de auto van het merk BMW X5,

onder de voorwaarde dat de vrouw zal zorgdragen voor het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake de op genoemde woning rustende hypothecaire geldlening en waarbij zij deze geldlening geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en met dien verstande dat de vrouw ter gelegenheid van de levering van de woning aan haar bij de notaris een bedrag van € 125.000,- aan de man zal voldoen terzake de algehele afwikkeling van het huwelijksvermogensregime.

Partijen streven ernaar dat de levering van de woning aan de vrouw en de betaling van het hiervoor vermelde bedrag van € 125.000,- aan de man plaatsvinden binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

De vrouw heeft toegezegd in de woning te zoeken naar een beperkt aantal dierbare, persoonlijke bezittingen van de man, waar de man emotionele waarde aan hecht. Als de vrouw (een van) deze goederen vindt, zal zij deze aan de man overhandigen.

Partijen hebben verklaard voor het overige niets meer met elkaar te verdelen of te verrekenen te hebben. Aangezien partijen algehele overeenstemming hebben bereikt, zullen de verzoeken omtrent de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime worden afgewezen.”

2.3.

De echtscheiding is op 7 december 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.

2.4.

De vrouw is in hoger beroep gekomen van de echtscheidingsbeschikking omdat zij het (onder meer) niet eens was met de tussen partijen getroffen regeling. De vrouw heeft de procedure in hoger beroep ingetrokken nadat het hof ter zitting kenbaar had gemaakt dat de vrouw de getroffen regeling niet kon vernietigen in een procedure bij de familiekamer van het gerechtshof in hoger beroep, maar dat zij daarvoor een procedure aanhangig moest maken bij de handelskamer van de rechtbank. Vervolgens heeft het gerechtshof de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard bij beschikking van 29 mei 2019.

2.5.

Tussen partijen is een kort gedingprocedure gevoerd met de man als eiser en de vrouw als gedaagde. Daarin heeft de voorzieningenrechter van de Rotterdam op 4 september 2019 vonnis gewezen. Het vonnis houdt in, samengevat, dat de vrouw is veroordeeld om binnen drie maanden:

- alles te doen en niets na te laten om te trachten te bewerkstelligen dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening,

- een bedrag van € 125.000 op de kwaliteitsrekening van de notaris te storten ten behoeve van de man,

- de woning op haar naam te laten stellen,

- steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3. De vorderingen in conventie en voorwaardelijke reconventie

3.1.

De vrouw vordert na eiswijziging (na aanzegging door de rechtbank haar vordering te verduidelijken), uitvoerbaar bij voorraad:

1. De man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 42.901, althans

een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2016 althans met ingang van een

zodanige datum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, tot aan de

dag der algehele voldoening;

2. De man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 20.990, althans

een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2016 althans met ingang van een

zodanige datum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, tot aan de

dag der algehele voldoening;

3. Met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure en afwijzing van de

vorderingen in reconventie.

Voor het geval de vorderingen van de vrouw niet volledig mochten worden toegewezen vordert de vrouw aanvullend, in repliek, veroordeling van de man tot overlegging door de man van een aantal bescheiden, ex art. 843a Rv.

3.2.

De man voert deels verweer.

3.3.

De man stelt een voorwaardelijke vordering in reconventie in, genummerd III tot en met X. De voorwaarde is dat de rechtbank de - oude - vorderingen (van vóór haar eiswijziging) van de vrouw toewijst:

III. De vrouw te veroordelen tot voldoening van de vordering van de man op haar uit hoofde van de kosten van de huishouding als volgt:

-een bedrag van € 3.600, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;

- een bedrag van €4.320, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

- een bedrag van €3.240, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

IV. De vrouw te veroordelen tot voldoening van de vordering van de man op haar betreffende de kosten, die hij van [naam persoon] en de vrouw heeft voldaan, ter hoogte van € 539,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank, te weten 25 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.

V. Te bepalen dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld en de vrouw te veroordelen tot betaling van de vordering van onderbedeling van de man uit dien hoofde ter hoogte van € 142.500 onder voorwaarde dat zij binnen twee weken na de datum van het vonnis van uw rechtbank genoegzaam aan de man aantoont dat zij de man een bedrag van € 142.500 betaalbaar kan stellen en de bank bereid is de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire lening.

VI. Te bepalen dat de woning verkocht dient te worden wanneer de vrouw niet aan bovengenoemde voorwaarden kan voldoen, dat met de verkoopopbrengst de hypothecaire lening dient te worden afgelost en de verkoopkosten dienen te worden voldaan, waarna de man van het restant € 75.000, te vermeerderen met het rendement van zijn investeringen, ontvangt waarna het restant van de opbrengst bij helfte wordt verdeeld, en, voor zover de verkoopopbrengst onvoldoende is om het bedrag van
€ 75.000 te voldoen, de vrouw te veroordelen tot voldoening van de vordering van de man op haar ter hoogte van de helft van het tekort.

VII. De vrouw te veroordelen tot afgifte van de inboedelbestanddelen aan de man als genoemd onder punt 45 van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek in de echtscheidingsprocedure (zie productie 7) en aangevuld in de brief van de man aan de rechtbank van 16 april 2018 (zie productie 9), uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van het vonnis van uw rechtbank, zulks op verbeurte van een dwangsom van

€ 250 per dag voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft aan het gevorderde te voldoen.

VIII. Te bepalen dat de BMW X5 aan de vrouw wordt toegedeeld en de vrouw te veroordelen tot voldoening van de vordering van de man uit hoofde van zijn onderbedeling betreffende dit goed ter hoogte van € 15.000.

IX. De vrouw te veroordelen tot betaling van de vordering van de man op de vrouw ex art. 1:135 lid 4 BW ter hoogte van € 31.677 en de vordering van de man op de vrouw uit hoofde van de verrekening, nader te bepalen conform hetgeen gesteld in de punten 66 en 67 hierboven, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 oktober 2016 tot aan de datum der algehele voldoening.

X. De vrouw te veroordelen in de volledige proceskosten van de man in deze procedure.

3.4.

De vrouw voert verweer in reconventie.

3.5.

Op de stellingen en weren in conventie en reconventie zal hierna, zo nodig, worden ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie

4.1.

Over het bezwaar van de (advocaat van de) vrouw dat de rechtbank in deze zaak vonnis heeft bepaald, in plaats van haar een akte eiswijziging dan wel pleidooi toe te staan, wordt als volgt overwogen.

4.2.

Partijen hebben zich op de rol mogen uitlaten over het verdere verloop van de procedure. Daarop heeft de man vonnis gevraagd en de vrouw verzocht een akte eiswijziging te mogen nemen. De rechtbank heeft dit laatste geweigerd, met als reden dat de goede procesorde zich hier tegen verzet. De vrouw had haar stellingname al eens eerder gewijzigd en dat was dermate substantieel dat haar stellingen niet goed meer aansloten op haar vorderingen. Daarop heeft de rechtbank de vrouw aangezegd haar vordering opnieuw te formuleren en te onderbouwen, zodat het voor iedereen duidelijk was wat er nu precies gevorderd werd en waarom. De vrouw heeft aan deze aanzegging voldaan.

Nadat de rechtbank de zaak voor vonnis had gezet heeft de vrouw daartegen geprotesteerd en daarbij subsidiair om pleidooi verzocht. De rechtbank onderkent dat de vrouw in beginsel in een civiele procedure recht heeft op een mondelinge behandeling. Rechten kunnen echter worden prijsgegeven. Toen de vrouw daartoe de kans had heeft zij niet, ook niet subsidiair (voor het geval haar eiswijziging niet zou worden toegestaan), kenbaar gemaakt pleidooi te verlangen. Het verzoek van de vrouw om pleidooi is te laat gedaan. En tegen de beslissing om geen eiswijziging toe te staan staat geen rechtsmiddel open. In deze procedure speelt niet slechts het belang van de vrouw. De rechtbank dient dat belang af te zetten tegen het belang van de man.

4.3.

Inhoudelijk wordt als volgt geoordeeld.

4.4.

De vrouw stelt twee geldvorderingen in, ter zake van het saldo op een spaarrekening en op een beleggingsrekening. Volgens de vrouw zijn deze twee saldi bij de echtscheiding niet goed verrekend tussen partijen.

de spaarrekening

4.5.

Indien een procespartij de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid naar voren brengt, mag de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die haar geraden voorkomt (artikel 21 Rv.) .

4.6.

De man heeft voormelde waarheidsplicht geschonden. De man heeft in zijn conclusie van antwoord verzwegen dat hij een bankafschrift van de spaarrekening heeft vervalst zodat de vrouw minder geld kreeg dan waarop zij recht had. Daarom zal het gevorderde - grotendeels - worden toegewezen.

Aan het oordeel doet niet af dat de man, later in de procedure, deze vervalsing alsnog erkend heeft. De waarheidsplicht geldt ook, en in het bijzonder, voor de conclusie van antwoord. Daarbij weegt mee dat dit processtuk niet zelden de enige/laatste keer is dat een gedaagde schriftelijk aan het woord is. De erkenning van de man was bovendien geen spontane actie, maar volgde pas nadat de vrouw op gemotiveerde en onderbouwde wijze had gewezen op de ongerijmdheid van het standpunt van de man in deze. Kennelijk vond de man zijn oorspronkelijke verweer pas onder druk van de feiten niet langer houdbaar.

4.7.

De vordering van de vrouw is niet alleen toewijsbaar op de grondslag van schending van de processuele waarheidsplicht, maar tevens op de grondslag van opzettelijke verzwijging. Artikel 1:135 lid 3 BW bepaalt in dit verband: “Een echtgenoot die opzettelijk een tot het te verrekenen vermogen behorend goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt waardoor de waarde daarvan niet in de verrekening is betrokken, dient de waarde daarvan niet te verrekenen, maar geheel aan de andere echtgenoot te vergoeden.” Als erkend staat vast dat de man zich heeft bezondigd aan opzettelijke verzwijging.

4.8.

Echter, het door de man verzwegen spaargeld bedraagt niet de door de vrouw gevorderde € 42.901. Dat bedrag is gebaseerd op het saldo enige maanden na de waardepeildatum. Het verzwegen spaargeld moet als volgt berekend worden: het (correcte) saldo op de waardepeildatum (10 oktober 2016) minus het bedrag waarvan partijen zijn uitgegaan toen zij dit saldo hebben verrekend.

4.9.

Het saldo van het spaargeld op de waardepeildatum blijkt genoegzaam uit het door de man overgelegde bankafschrift (4 blz.) van 31 oktober 2016 (productie 1 bij antwoord- conclusie roldatum 25 maart 2020) Dit saldo is € 32.600:

- vorig saldo € 31.700

- bijgeschreven sindsdien € 150 + € 500 + € 200 + € 300 + € 200 = € 1.350

- afgeschreven sindsdien € 350 + € 100 = € 450.

De rechtbank ziet, anders dan de vrouw, reden noch aanwijzing om aan te nemen dat de man, na het opbiechten van zijn vervalsing, opnieuw vervalste bankafschriften in geding heeft willen brengen.

4.10.

Het saldo waarvan partijen destijds zijn uitgegaan bij de verrekening van het spaargeld bedraagt volgens de vrouw € 2.700. Volgens de man was het feitelijke saldo van de spaarrekening op de waardepeildatum € 6.100. De rechtbank zal uitgaan van € 2.700. Dit is het bedrag dat de man zelf heeft genoemd in de echtscheidingsprocedure en dat de vrouw kennelijk heeft geaccepteerd (productie 2 van de man in de onderhavige procedure: brief van de man van 24 april 2018 aan de familiekamer, met als bijlage daarbij zijn productie 4 en handgeschreven daarop, kennelijk door de man: Saldo op 10/10/2016: € 2.700). Het is niet relevant wat het feitelijke saldo destijds was. Het gaat om het saldo waarvan partijen zijn uitgegaan toen zij dit verrekenden. Het is de rechtbank overigens ook niet duidelijk waarom de man mag menen dat het feitelijk saldo destijds € 6.100 was.

4.11.

De man heeft dus opzettelijk verzwegen, en aan de vrouw is toewijsbaar (€ 32.600 minus € 2.700=): € 29.900.

4.12.

De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, maar niet met ingang van de primair gevorderde datum van 10 oktober 2016. Dat is de waardepeildatum. Voor recht op wettelijke rente is verzuim vereist. Dat verzuim kan niet al op de waardepeildatum zijn ingetreden. De rechtbank zal uitgaan van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BU6591). Dat is 15 december 2016.

de beleggingsrekening

4.13.

De vrouw onderbouwt haar vordering van € 20.990 als volgt: partijen zijn destijds uitgegaan van een waarde op de aandelenportefeuille van € 45.266,94 op de waardepeildatum (op basis van de brief van de man aan de familiekamer van 24 april 2018, productie 4). Maar dat bedrag spoort niet met de aangifte inkomstenbelasting 2016 van de man die hij in de procedure bij het gerechtshof heeft overgelegd. Daarin staat dat de waarde van de aandelenportefeuille van de man begin 2016 € 61.987 was en eind 2016 € 67.111. Als uitgegaan wordt van een lineaire waardestijging in 2016 was de aandelenportefeuille op 10 oktober 2016 € 66.257 waard, dit bedrag te verminderen met het gehanteerde bedrag van € 45.266,94 (naar boven afgerond).

4.14.

De man heeft in dupliek erkend dat hij (ook) bij de waarde van de aandelenportefeuille een te lage waarde heeft opgegeven aan de vrouw. Volgens de man was de werkelijke waarde op de peildatum € 65.408. De man stelt daarbij: “De man heeft een grove fout begaan en erkent dit.”

4.15.

De rechtbank begrijpt dat de man ook hier erkent dat hij zich heeft bezondigd aan opzettelijke verzwijging. Reeds op die grondslag is de vordering toewijsbaar. Voorts herhaalt de rechtbank haar oordeel dat de vordering mede toewijsbaar is op schending door de man van zijn processuele waarheidsplicht.

Of de werkelijke waarde nu € 66.257 was of € 65.408 kan niet goed worden beoordeeld. Dat zou bestudering vergen van de producties die de man pas bij dupliek heeft overgelegd. De rechtbank zal, ter vermijding van schending van hoor en wederhoor, geen kennis nemen van die producties want de vrouw heeft daarop niet kunnen reageren. Het verschil tussen beide bedragen acht de rechtbank in dit geval te gering om over voort te procederen. Als onvoldoende (tijdig) weersproken zal uitgegaan worden van het door de vrouw genoemde bedrag van € 66.257. Aan de vrouw zal dus worden toegewezen (€ 66.257 minus
€ 25.266,94 = ) € 20.990, ook hier te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016.

voorwaardelijke vordering tot overlegging van bescheiden door de man

4.16.

De vrouw vordert overlegging door de man van een aantal bescheiden, op voorwaarde dat haar vorderingen niet volledig worden toegewezen. Voor toewijzing van een vordering tot overlegging van bescheiden (ex art. 843a Rv) is onder meer vereist dat de vrouw een rechtmatig belang heeft. De rechtbank is van oordeel dat aan die eis niet wordt voldaan, nu de vordering van de vrouw voor een groot deel wordt toegewezen. Voorzover de vrouw meent dat de man wellicht op nog meer onderdelen heeft gefraudeerd, is de rechtbank van oordeel dat dat weliswaar niet ondenkbaar is, maar dat daarvoor op dit moment onvoldoende concrete aanwijzingen bestaan. De vrouw zal die kwestie desgewenst in een andere procedure aan de orde moeten stellen, bij welke afweging zij het resultaat van de onderhavige procedure kan betrekken. In het oordeel weegt mee dat de rechtbank heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure. De vrouw heeft, zoals gezegd, haar standpunt al eens gewijzigd en aangevuld. Het is thans in strijd met de goede procesorde om in dit zeer late stadium van de onderhavige procedure aan te laten sturen op nieuwe input, zelfs als de wederpartij heeft erkend gefraudeerd te hebben.

proceskostenvergoeding

4.17.

De door de vrouw gevorderde proceskostenvergoeding zal worden toegewezen, nu zij grotendeels in het gelijk wordt gesteld. De rechtbank mag (niet: moet) volgens de wet de proceskosten compenseren in het geval het gaat om een procedure tussen ex-echtelieden. In dit geval wordt niet gecompenseerd. Het verweer van de man dat partijen samen een kind hebben en nog verder moeten met elkaar acht de rechtbank daartoe in de gegeven omstandigheden niet voldoende.

4.18.

De rechtbank ziet niet voldoende reden om de man te veroordelen in de volledige proceskosten van de vrouw. Daarbij is van belang dat de vrouw oorspronkelijk een veelheid aan andere vorderingen had ingesteld, die zij echter later heeft ingetrokken en waarvan zij heeft erkend dat ze vrij kansloos waren. Dan kan niet worden geoordeeld dat het verweer van de man (volledig) als onrechtmatig handelen of misbruik van recht kwalificeert.

4.19.

De proceskosten van de vrouw worden begroot op € 4.772,01, zijnde € 914 aan griffierecht, € 99,01 aan explootkosten dagvaarding en € 3.759 aan salaris advocaat (conform de Liquidatietarieven, 3,5 punten, tarief IV ad € 1.074 per punt).

4.20.

De rechtbank acht het belang van de vrouw dat gediend is met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis (dat wil zeggen: eventueel hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het vonnis niet) zwaarder wegen dan het andersluidende belang van de man.

in voorwaardelijke reconventie

4.21.

De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over.

4.22.

De man heeft een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld. De voorwaarde is dat de rechtbank één of meer vorderingen van de vrouw toewijst. Deze voorwaarde is vervuld. Dit wordt niet anders doordat de vrouw een nieuwe vordering heeft geformuleerd. Het door de vrouw in haar nieuwe petitum gevorderde (en deels toegewezen) bedrag van € 42.901 was ook al gevorderd in haar oude petitum.

4.23.

De rechtbank zal de vordering in reconventie afwijzen. Deze vordering is niet goed onderbouwd. De onderbouwing van de man bestaat uit een nagenoeg kale verwijzing naar processtukken uit een eerdere procedure (randnummer 57 eis in reconventie). Dat is geen deugdelijke onderbouwing. Het overleggen van processtukken uit een andere procedure is in het algemeen niet voldoende om hetgeen in die stukken aan stellingen en feiten is te vinden, te beschouwen als aangevoerd in het geding waarin dat overleggen heeft plaatsgevonden, en aldus als mede aan het in dat geding gevoerde verweer ten grondslag gelegd. De partij die zulke stellingen en feiten wil inroepen, dient dit op een zodanige wijze te doen dat dit voor de rechter en de wederpartij duidelijk is (HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7201).

4.24.

Bovendien miskent de man dat tussen partijen een regeling is getroffen over de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding. De man is aan die regeling gebonden. De beslissing in conventie komt er op neer dat de erkende financiële benadeling van de vrouw een schending oplevert van de processuele waarheidsplicht, alsmede opzettelijke verzwijging. Dat rechtvaardigt in zoverre een afwijking van de overeengekomen regeling ten gunste van de vrouw. Een dergelijke reden is er niet ten gunste van de man.

4.25.

De man zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. Deze kosten worden begroot op € 271,50 aan salaris advocaat (1 punt, tarief II ad € 543 per punt, en met toepassing van de factor ½ nu het verweer in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie).

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 29.900, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

5.2.

veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag € 20.990,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

5.3.

veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw, tot op heden begroot op € 4.772,01;

5.4.

verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

5.6.

wijst het gevorderde af;

5.7.

veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw, tot op heden begroot op € 271,50.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 21 oktober 2020.

[2517/638]



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733