Rechtbank Noord-Nederland 20-10-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3675

Datum publicatie26-10-2020
Zaaknummer197437
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsGroningen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Grievend gedrag ex-echtgenoot
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De rechtbank wijst het verzoek van de man om partneralimentatie vast te stellen af. Hij heeft zich dermate grievend ten opzichte van de vrouw gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een bijdrage op te leggen. Hij heeft nl. bij haar werkgever (een bank) klachten over haar ingediend. Dit heeft geleid tot een ingrijpend integriteitsonderzoek. Ook heeft hij zich grievend tegenover derden (waaronder collega's van de vrouw) uitgelaten. Hiervoor is geen rechtvaardiging.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rekestnummer: C/18/197437 / FA RK 20-488

Alimentatiebeschikking van 20 oktober 2020

in de zaak van

[de man] ,

die woont in [woonplaats 1] ,

en die hierna "de man" wordt genoemd,

advocaat: mr. A.S.M. Kunst, die kantoor houdt in Zuidlaren,

en

[de vrouw] ,

die woont in [woonplaats 2] ,

en die hierna ook "de vrouw" wordt genoemd,

advocaat: mr. P.A.K. van Eck, die kantoor houdt in Groningen.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de man dat de rechtbank heeft ontvangen op 27 februari 2020. Daarin verzoekt de man de rechtbank, verkort weergeven, de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongste zoon van partijen te wijzigen en om een bijdrage vast te stellen die de vrouw in de kosten van zijn eigen levensonderhoud aan hem moet betalen.

Op 19 maart 2020 heeft de rechtbank een verweerschrift van de vrouw ontvangen. Daarin concludeert de vrouw tot niet-ontvankelijkheid van de man, althans tot afwijzing van zijn verzoeken. De vrouw heeft in een aanvullend verweerschrift de rechtbank bovendien verzocht, verkort weergegeven, om te verstaan dat er geen alimentatieverplichting bestaat van de vrouw jegens de man in verband met de verdeling van de zorgtaken tijdens het huwelijk, althans te bepalen dat er een eind is gekomen aan de lotsverbondenheid en dat er daarom geen onderhoudsplicht meer bestaat, dan wel dat op grond van het grievende gedrag van de man de hoogte van een door de vrouw te betalen bijdrage wordt gematigd tot € 1,-- per maand, dan wel te verstaan dat de man niet behoeftig is, geen behoefte heeft of dat de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te kunnen voldoen.

De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van de volgende stukken:

- een brief met bijlage van de man, ontvangen op 4 maart 2020;

- een aanvullend verweerschrift van de vrouw, ontvangen op 14 mei 2020;

- een reactie op het verweerschrift en aanvullend verweerschrift van de man, ontvangen op 28 juli 2020;

- een brief met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 29 september 2020;

- aanvullende producties van de man, ontvangen op 29 september 2020;

- een brief met bijlagen van de man, ontvangen op 30 september 2020.

Op 9 oktober 2020 heeft de rechtbank de zaak mondeling behandeld. De rechtbank heeft toen gesproken met de man, de vrouw en hun advocaten.

Ten slotte is bepaald dat deze beschikking vandaag wordt gegeven.

De feiten

De rechtbank kan bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten.

Partijen zijn op 20 juli 1995 met elkaar getrouwd.

Partijen zijn hebben hun relatie beëindigd in september 2015. Partijen zijn feitelijk gescheiden gaan leven in februari 2016.

De verstandhouding en communicatie tussen partijen is vanaf het moment dat zij uiteen zijn gegaan ernstig verstoord. Dat blijkt onder meer uit de WhatsAppberichten die partijen elkaar sturen.

Vanaf een zeker moment in tijd gaat in dat WhatsAppverkeer tussen partijen een rol spelen dat de vrouw de man heeft verlaten en gekozen heeft voor een nieuwe partner. Die nieuwe partner is een collega van de vrouw en de man vooronderstelt dat de vrouw al lange tijd een relatie met hem heeft. Dit leidt tot terugkerende verwijten van de man aan de vrouw die hij niet alleen in haar richting uit, maar ook deelt met collega's van de vrouw en, niet in de laatste plaats, haar leidinggevende. De vrouw en haar nieuwe partner zijn collega's en beiden werken bij een bank.

Tegen deze achtergrond communiceren partijen veel via WhatsApp.

Op 30 november 2015 appt de man aan de vrouw, voor zover hier van belang:

Ga maar naar [naam 1] in december. Je hebt me al eerder kapot gemaakt. Misschien moet ik nu

wel eens wat retour doen.

IK HEB HET GEHAD MET JE. IK WIL NIETS MEER MET JE TE MAKEN HEBBEN. Je bent een wijf zonder enige scrupules Ik zal het iedereen(inclusief collega's) laten weten hoe jij bent. Het moment waarop is aan mij.

Op 28 maart 2016 appt de man aan de vrouw, voor zover hier van belang:

Ik vind het jammer dat je niet overlegt en dat jouw werkgever binnenkort een brief gaat sturen en dat ik moet melden dat jij hun werknemer niet aan haar verplichtingen voldoet En zal dan ook duidelijkheid verschaffen over het ontstaan van deze situatie. Helaas dwing je

me er toe.

Op 18 april 2016 appt de man aan de vrouw, voor zover hier van belang:

Besef ook dat de integriteit van de bank in het gedrang is.

en

Je weet namelijk niet wat je zegt vreemdgaan en de wijze waarop is geen onredelijk gedrag. Nee dat is misdadig. Twee gezinnen kapot maken dat is kicken

Ben je verliefd?

Sexuele intimidatie? Wat bedoel je

Integriteit [bedrijfsnaam] in het gedrang of moet ik de aanval kiezen naar [naam 2] [ [naam 2] is de leidinggevende van de vrouw. rb] Maar dat gaat zeer doen. Ik begin met een klacht en vervolgens naar de pers Jij beschuldigt mij van zware dingen dat is niet niks. Ik sla keihard terug. Ik heb geen compassie meer met jou en die klusser van je. Als je handig was geweest had je dit.... Nou ja. Je bent kort van memorie. Ik hoor alleen slechte dingen. Ik aan het werk bij je moeder en jij…. Viezerik, misbruik van iemand goedheid, wie schafte aan en betaalde. Ik alleen maar. Hoe dom ben je.

Op 24 april 2016 appt de man aan de vrouw, voor zover hier van belang:

Ik snap niet dat je met deze man omgaat. Je bent ingepakt, maar je komt er nog wel achter. Je bent al jaren verblind. Maar ik weet meer. En dan woensdag met jouw telefoon klooien. Dat kan je carrière kosten. Heb ik nog in m’n achterzak voor een lekkere klacht.

Op 14 augustus 2016 appt de man aan de vrouw voor zover hier van belang:

Voordat ik geopereerd word sta ik bij [naam 2] en de leidinggevende van [naam 3] Dit doe je niet op deze wijze. Ik heb er zoveel ergernissen de afgelopen maanden van je gehad dat de maat vol is. Ik zal de pers [naam 4] bellen. Dit doe je niet. Wil je me dood hebben? [de vrouw] dit doe je beslist niet Echt waar ik heb nog nooit zo’n stuk onfatsoen gezien. Indien je gedrag niet aanpast start ik een kort geding. Verschrikkelijk, dit gedrag. En vooral als ik ernstig ziek hier ligt. Wil de [bedrijfsnaam] zich hiermee afficheren. Jullie carrières zijn over. Ik ben steeds terughoudend geweest. Maar nu niet meer.

Op 2 februari 2017 stuurt de man een e-mail aan de vrouw, waarin hij tal van persoonlijke opvattingen over de vrouw opneemt. De brief stuurt hij niet alleen aan de vrouw, maar ook aan haar leidinggevende en aan derden. Daarin is opgenomen, voor zover hier van belang:

Wederom zonder enig overleg heb je overleg met collega’s over zaken die mij ook aangaan. Dit is erg onverstandig. Waarom doe jij dat nou steeds je maakt daarbij weet misbruik van je positie en dat voor de derde keer(ingrijpen in een mail die ik niet naar je stuur, ingrijpen in verzekeringen terwijl ik van niets weet en nu dit). Je realiseert je kennelijk niet dat je als medewerker van de bank in een glazen huis zit en dat je niet integer handelt conform de bankeed. En dat je dit doet in de uitvoering van je functie en voor de zoveelste keer zonder dat ik er iets vanaf weet. Ik heb hier namelijk niet om gevraagd. En je zet me bewust eerst buitenspel en maakt daar ook nog een collega deelgenoot van. Wat doe je nog meer achter mijn rug om. [naam 5] wist tenminste op een zorgvuldige manier met de zaken om te gaan. Je benadeelt me namelijk weer fors door eigenhandig stappen te zetten zonder mij daarover te informeren laat staan te betrekken. lk vind dat de bank zo langzamerhand zijn excuses over jouw handelwijze wel eens mag aanbieden. Dit is toch te belachelijk voor woorden. Ik ben verbijsterd. Of gaat het alleen maar om jou. Dit roept bij mij allerlei vragen op en ik zie dat er ook met de mails “gerommeld” is. Waarom zijn de kopjes van de mails voor mij niet zichtbaar? Ik verwijs je ook nog naar mijn mail van 30 september jl. waar je tot op heden niets mee gedaan hebt en ik tot op heden nog geen antwoord ontvangen heb. En maar geld van de rekeningen afhalen. Als dit in de publiciteit komt namelijk hoe een medewerker van de bank haar partner bewust probeert te misleiden en te benadelen en niet voor haar oudste zoon wil betalen, en inmiddels een advocaat in de arm heeft genomen, dan zal dit de bank veel klanten gaan kosten.

Op 7 oktober 2019, nadat de man al had vernomen dat zijn klachten zijn klachten over de vrouw door haar werkgever ongegrond waren bevonden, mailt de man aan de werkgever van de vrouw, voor zover hier van belang:

Ik vind het onbegrijpelijk dat [de vrouw] mij zo neerzet en dat voor een medewerker van uw bank. Ja, [de vrouw] werkt bij uw bank. Ik had me daartoe niet verlaagd. Ik heb inmiddels meerdere klachten bij de bank ingediend. Ook de bank is, in dit geval de directie, erg ongelukkig met deze situatie. Dit was voor de bank ook reden om mij financieel tegemoet te komen. Het ging mij daarbij niet om het geld anders had ik het maximale er wel uitgehaald. Nee, het ging om het principe zoals de bank en haar medewerker met mij zijn omgesprongen. Dat heeft de bank ook toegegeven. Daarbij wordt zij gesteund door haar nieuwe partner tevens werkzaam bij uw bank en waar zij tot het moment van de scheiding ongeveer 10 jaar vreemd mee ging en wellicht nog langer. En het volledige kantoor in [bedrijfslocatie] daarover sprak. Om het beeld nog met twee kleine puntjes, in een reeks van tientallen punten, compleet te maken. Nee, compleet is het niet. [de vrouw] betaalde de laatste 4 jaren niets aan de hypotheek bij uw bank, maar “beurde” wel de personeelskorting, zonder enige scrupules, via haar salaris. Overigens niet conform de regelingen, die de bank hanteert. Een ander punt. Het niet betalen van de kinderalimentatie aan mijn jongste zoon conform de beschikking van de rechtbank. Mijn voorstel was ook om dit bedrag te verrekenen met deze €750,=. Daarmee zou dit ook afgedaan zijn. En zo kan ik nog wel even doorgaan met het noemen van allerlei voorbeelden.

Ik hoop dat u nu een beeld heeft van de situatie en begrip hebt voor het feit dat ik mij niet laat bevuilen door [de vrouw] . [de vrouw] overschrijdt hiermee een grens. Nogmaals indien ze mij niet zo had neergezet, dan had ik nu niet zo gereageerd. Nogmaals ik vind het onbegrijpelijk dat een medewerker van de [bedrijfsnaam] zo reageert. Je hebt namelijk zo gauw de schijn tegen en het geeft iets aan over je moreel kompas en persoonlijke integriteit.

De man heeft bij de werkgever van de vrouw over de vrouw geklaagd en daarbij stellingen ingenomen die haar integriteit en die van haar werkgever raken. De man heeft ook en in gelijke zin geklaagd bij het Klachteninstituut Financiële dienstverlening. De man heeft een en ander zodanig gedaan dat er uitgebreide interne onderzoeken van de afdeling [afdelingsnaam] van de werkgever van de vrouw hebben plaatsgevonden.

Bij het onderzoek is de vrouw onder meer aangezegd dat zij in verband met het onderzoek wordt ondervraagd in verband met een onderzoek naar specifieke aantijgingen van de man en dat het onderzoek deel kan uitmaken van een disciplinair proces, een tuchtrechtelijke procedure en/of een strafrechtelijk onderzoek.

In verband met de door de man geuite klachten is de vrouw een jaar lang overgeplaatst naar een vestiging van haar werkgever in [bedrijfslocatie 2] .

Het integriteitsonderzoek heeft niet geleid tot de vaststelling dat de vrouw iets onjuist heeft gedaan.

Op 4 oktober 2017 heeft deze rechtbank een beschikking gegeven waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en waarin beslissingen zijn genomen ten aanzien van de wijze waarop de gevolgen van de echtscheiding tussen partijen moeten worden geregeld.

Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op 18 januari 2018.

Uit het huwelijks zijn twee kinderen geboren te weten [minderjarige zoon] en de [jongmeerderjarige zoon] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2002 in de gemeente [plaatsnaam] .

De man meent dat door een wijziging van omstandigheden een hernieuwde beoordeling van de alimentatieverplichting van de vrouw moet plaatsvinden die ertoe leidt dat met ingang van 27 februari 2020 de door de vrouw aan [jongmeerderjarige zoon] te betalen bijdrage moet worden gewijzigd en dat de rechtbank een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn eigen levensonderhoud moet vaststellen op € 1.555,--.

Nadat de man zijn verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, is [jongmeerderjarige zoon] meerderjarig geworden. [jongmeerderjarige zoon] heeft nadat hij meerderjarig werd, de man aanvankelijk gemachtigd om voor hem het verzoek tot wijziging bij de rechtbank in te dienen. In de loop van de procedure heeft [jongmeerderjarige zoon] die machtiging ingetrokken. Namens [jongmeerderjarige zoon] is toegelicht dat hij in de loop van de procedure met zijn moeder afspraken heeft gemaakt over hoe zij in de kosten van zijn levensonderhoud en studie zal voorzien. De man heeft vervolgens in een brief zijn verzoek voor zover dat betrekking heeft op [jongmeerderjarige zoon] , ingetrokken.

De beoordeling

Het gaat in deze zaak, na de vermindering van het verzoek van de man en samengevat weergegeven, om de vraag of de vrouw gehouden is de door de man verzochte bijdrage te betalen in de kosten van zijn levensonderhoud.

Tegen het verzoek van de man om partneralimentatie vast te stellen, is een verweer gevoerd dat erop is gebaseerd dat de vrouw niet meer gehouden is om partneralimentatie te betalen, de man niet behoeftig is of geen behoefte aan een bijdrage heeft. De vrouw voert géén verweer dat erop is gebaseerd dat zij niet de financiële draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te betalen, hoewel zij wel tot afwijzing op die grond concludeert in haar aanvullende verweerschrift.

Ten aanzien van het verzoek van de man en de daartegen gerichte verweren van de vrouw, wordt als volgt overwogen.

De rechter kan buiten het in art. 1:160 BW geregelde geval of buiten het geval dat er geen behoeftigheid, behoefte of draagkracht is, een alimentatieverplichting alleen beëindigen of een verzoek tot vaststelling van een bijdrage afwijzen, op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot (nog langer) een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt verder dat de grondslag voor het ontstaan van een alimentatieverplichting tussen ex-echtgenoten hun lotsverbondenheid staande het huwelijk is, en dat het voortduren van de alimentatieverplichting niet berust op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het "afnemen" of "vervallen" of zo de vrouw in deze zaak stelt het "verbreken" van die lotsverbondenheid, géén grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695).

Het voorgaande betekent dat de door de vrouw ingenomen stellingen die erop neerkomen dat de lotsverbondenheid is verbroken, géén grond geeft voor het beëindigen van de op grond van artikel 1:157 BW op haar rustende alimentatieverplichting.

Wel kan het zo zijn dat de man zich ten opzichte van de vrouw dermate grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. Het is in het licht van het hierop gerichte verweer van de vrouw, de vraag of de man zich dermate grievend heeft gedragen.

Het debat tussen partijen spitst zich in dit verband toe op gedragingen van de man in de richting van de werkgever van de vrouw. De vrouw en haar nieuwe partner zijn werkzaam bij een bank. Door klachten van de man over de vrouw is zij betrokken geraakt in een ingrijpend integriteitsonderzoek en is zij ook gedurende een jaar overgeplaatst naar een andere vestiging buiten de regio. Bij het onderzoek is de vrouw onder meer aangezegd dat zij in verband met het onderzoek wordt ondervraagd in verband met een onderzoek naar specifieke aantijgingen van de man en dat het onderzoek deel kan uitmaken van een disciplinair proces, een tuchtrechtelijke procedure en/of een strafrechtelijk onderzoek. De man heeft bovendien ook derden, waaronder collega's van de vrouw, betrokken in zijn grieven en klachten over de vrouw. Die grieven en klachten van de man hebben geleid tot het integriteitsonderzoek.

In het algemeen geldt dat het géén betoog behoeft dat een dergelijk integriteitsonderzoek belastend is en een diffamerend karakter heeft, ook als uiteindelijk blijkt dat er niets is dat reden geeft om aan de integriteit van een werknemer te twijfelen. Het onderzoek wordt immers verricht in opdracht van de werkgever en de relatie met de werknemer wordt er negatief door beïnvloed.

In deze concrete zaak is dat niet anders. De vrouw ervaart dat door het gedrag van de man en de door hem bij voortduring geuite klachten, en het door hem uitgelokte integriteitsonderzoek, haar loopbaan bij de bank onomkeerbaar is beschadigd en zij legt een door de man niet weersproken oorzakelijk verband tussen misgelopen loopbaanmogelijkheden (het vergeefs solliciteren op een geschikte vacature) en een overplaatsing, met de klachten die de man over haar heeft geuit en het integriteitsonderzoek dat hij daarmee heeft uitgelokt.

Het is daarom de vraag waarom de man zijn ongenoegen over de vrouw heeft geuit in de richting van haar werkgever en of de man in redelijkheid zodanige uitlatingen kon doen waarvan voorzienbaar is dat die ernstige gevolgen kunnen hebben voor haar loopbaan.

Uit de stukken blijken geen feiten of omstandigheden die dat kunnen rechtvaardigen. De man heeft op vragen van de rechter hierover tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober verklaard, samengevat weergegeven, dat hij meende dat de vrouw ten opzichte van hem misbruik maakte van bevoegdheden die zij had als medewerker van de bank om bepaalde zaken te regelen. Hij heeft ook aan de rechter verteld dat hij vindt dat wanneer werknemers met elkaar "vreemdgaan" je als werkgever moet ingrijpen. De man heeft verder aangevoerd dat hij ook niet door het gedrag van de vrouw in diskrediet wilde worden gebracht. Ter toelichting daarop heeft de man verteld dat hij op een zeker moment vaststelde dat de vrouw personeelskorting kreeg op de hypotheek, terwijl niet zij maar hij de hypotheek betaalde en de vrouw die korting niet met hem deelde. De man heeft verder aangevoerd dat hij per abuis heeft aangenomen dat de vrouw als bankmedewerker een mail had gelezen die hij had gestuurd aan haar collega " [naam 6] ", terwijl zij die mail had gelezen omdat deze in de gezamenlijke e-mailbox van partijen stond en zij langs die weg van de inhoud kennis had genomen.

Aldus heeft de man geen zicht op feiten of omstandigheden gegeven die kunnen billijken dat hij over lange periode van tijd in een niet aflatende stroom van grieven en klachten de integriteit van de vrouw bij haar werkgever in twijfel kon trekken.

De hiervoor onder de kop "De feiten" opgenomen WhatsAppberichten van de man geven er blijk van dat hij louter vanwege relationeel ongenoegen de vrouw haar loopbaan wilde beschadigen en over haar bij de werkgever wilde klagen, zonder dat hij ook maar op enig moment daarvoor enige andere reden heeft gehad dan zijn boosheid en/of morele opvattingen over de keuzes die de vrouw in haar leven voor zichzelf heeft gemaakt. De daarbij door de man gekozen bewoordingen geven er blijk van dat beschadiging van de loopbaan van de vrouw het doel was en niet dat de man oprecht meende dat de integriteit van de bank in het geding was door een bepaald handelen van de vrouw. De rechtbank vindt dat de man zich in de gegeven omstandigheden had behoren te onthouden van het uiten van verdachtmakingen in de richting van de werkgever van de vrouw, gelet op de grote kans dat haar dat schade zou berokkenen, afgezet tegen het belang dat met het klagen over de vrouw werd gediend.

Voor de rechtbank is hierbij een gezichtspunt dat wat de man heeft gedaan niet zonder meer kan worden beschouwd tegen de achtergrond van de echtscheiding en het geschil tussen partijen over de wijze waarop de gevolgen daarvan kunnen worden geregeld. De man heeft ook niet in een opwelling gehandeld. Hij heeft in een lange periode van tijd - jarenlang - alles op alles gezet om de vrouw bij haar werkgever in diskrediet te brengen.

Het gedrag van de man heeft de vrouw, zoals zij tijdens mondelinge behandeling heeft toegelicht, erg belast en haar loopbaan beschadigd.

De rechter vindt dat hoewel terughoudendheid bij een dergelijk oordeel geboden is, dat het gedrag van de man met zich brengt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. Hierop stuit het verzoek van de man dan ook af. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.

Die beslissing brengt met zich dat bij partijen geen belang meer rest bij een verdere behandeling van en beslissing op wat zij verder hebben verzocht of ter onderbouwing van hun verzoeken of verweren hebben aangevoerd. De rechtbank zal om proceseconomische redenen alle verzoeken afwijzen.

De rechtbank zal op de voet van art. 237 lid 1, tweede volzin Rv, de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

De beslissing

wijst alle verzoeken af;

compenseert tussen partijen de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

fn: RB



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733