Rechtbank Rotterdam 07-10-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9518

Datum publicatie26-10-2020
ZaaknummerC/10/570468 / FA RK 19-2469
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Co-ouderschap;
Alimentatie; Percentage zorgkorting; Terugbetaling alimentatie bij wijziging
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rb volgt advies Raad: afscheidnemende ouder moet kinderen (in elk geval) tot bij voordeur andere ouder brengen. Vlgs Raad geven ouders hun daarmee signaal, dat het goed is dat zij naar andere ouder gaan.
Tevens berekening korting op december-KAL nu vader, die normaal 25% zorgkorting ontvangt, die hele maand voor kinderen zorgde. Vader krijgt 70% minus 25% (van behoefte kinderen) terug.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/570468 / FA RK 19-2469

Beschikking van 7 oktober 2020

in de zaak van:

[naam man] , de man,

wonende te [woonplaats man] ,

advocaat mr. M. Kroonen te Rotterdam, voorheen mr. M. Verschoor te Rozenburg Zh,

t e g e n

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende te [woonplaats vrouw] , gemeente [gemeente] ,

advocaat mr. L.E.M. Elbertse te Vlaardingen.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 22 maart 2019;

  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw;

  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 16 oktober 2019;

  • de brief met bijlagen van de vrouw van 11 oktober 2019;

  • de brieven met bijlagen van de man van 14 oktober 2019 en 23 oktober 2019;

  • het (extract) proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 oktober 2019;

  • het aanvullend verzoekschrift tevens houdende wijziging verzoeken met bijlagen, ingekomen op 7 september 2020;

  • de brief met bijlagen van de vrouw van 16 september 2019.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Daarbij zijn verschenen:

- de man met zijn advocaat mr. Kroonen;

- de vrouw met haar advocaat mr. Elbertse;

- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

1.3.

De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hier gebruik van gemaakt.

2. De vaststaande feiten

2.1.

De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarigen:

  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats] en

  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2006 te [geboorteplaats] .

2.2.

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 23 maart 2015 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.3.

Bij voormelde beschikking is bepaald dat het convenant en het ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 1 augustus 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 504,- per maand per kind.

2.4.

In het ouderschapsplan zijn partijen de navolgende zorgregeling overeengekomen:

- de minderjarigen zullen gedurende een weekend per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:30 uur, alsmede één keer per zes weken van donderdagmiddag uit school tot zaterdagavond 19:30 uur, waarbij de minderjarigen op vrijdag tussen de middag bij de vrouw zullen eten.

2.5.

De vrouw is op 1 juni 2016 in het huwelijk getreden met [naam nieuwe echtgenoot vrouw] (hierna: [naam nieuwe echtgenoot vrouw] ).

3. De beoordeling

3.1.

Zorgregeling

3.1.1.

Partijen hebben overeenstemming bereikt over de wijziging van de zorgregeling. De rechtbank zal beslissen zoals partijen zijn overeengekomen. De overeengekomen zorgregeling luidt zoals het laatste verzoek van de man, met dien verstande dat partijen nu hebben afgesproken dat de ouder waar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn, hen bij de andere ouder brengt tot (in ieder geval) bij de voordeur. Verder zijn partijen met betrekking tot de verzochte flexibele dag overeengekomen dat deze dag optioneel is, waarbij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zelf mogen beslissen.

3.1.2.

De man verzoekt een regeling voor de vakanties te bepalen conform het schema zoals opgenomen in bijlage 8 bij zijn aanvullend verzoekschrift. Hiermee heeft de vrouw ingestemd. De rechtbank zal de vakantieregeling dan ook bepalen conform genoemd schema, welke schema aan deze beschikking zal worden gehecht.

3.1.3.

Partijen hebben – mede na nadrukkelijk en duidelijk advies van de raad – afgesproken dat [voornaam minderjarige 2] weer op hockey gaat, waarbij de man het halen en brengen blijft verzorgen. Dit wil zeggen dat de man ervoor zorgt dat [voornaam minderjarige 2] gehaald en gebracht wordt, maar niet per definitie altijd door hemzelf. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat zij samen naar alle medische afspraken voor [voornaam minderjarige 2] gaan.

3.1.4.

Partijen zijn – na een schorsing voor overleg op dit punt tussen de vrouw en haar advocaat – welbewust overeengekomen dat zij aan het programma Kinderen uit de Knel zullen deelnemen en zich daartoe, binnen één week na de mondelinge behandeling, zullen aanmelden bij de volgende aanbieder:

Kinderen uit de knel

Aanmeldpunt Enver

t.a.v. Aanmeld coördinator

Postbus 258

3000 AG Rotterdam

e-mail: aanmeldenRR@enver.nl.

3.1.5.

Deelname door partijen aan bovenstaand programma is van groot belang voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Alhoewel partijen het in de basis eens zijn over de zorgregeling, lukt het partijen – ook na zeven jaar – nog steeds niet om op een behoorlijke manier met elkaar te communiceren.

De raad geeft tijdens de mondelinge behandeling dan ook aan dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op deze manier niet de veiligheid ervaren die noodzakelijk is om zich goed te kunnen ontwikkelen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ervaren dat partijen elkaar niet lijken te willen begrijpen. In de huidige situatie zijn zij het juist die ervoor moeten zorgen dat er geen spanning ontstaan tussen hun ouders, aldus de raad. De raad benadrukt ook dat het brengen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tot tenminste bij – en liever tot achter – de voordeur van de andere ouder van groot belang is. Daarmee geven partijen een signaal af aan hun kinderen dat het goed is dat zij naar de andere ouder gaan. De raad acht deelname aan Kinderen uit de Knel ook van groot belang, als laatste redmiddel in het vrijwillige kader. Als dit programma niet lukt, dan is volgens de raad gedwongen hulpverlening noodzakelijk in de vorm van een ondertoezichtstelling. De vrouw en de man bedreigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling. De rechtbank wijst partijen er dan ook op dat het belangrijk is dat zij allebei gemotiveerd blijven voor de deelname aan Kinderen uit de Knel.

3.1.6.

Partijen zijn het eens dat zij over en weer volledige inzage zullen geven in de spaarrekeningen van de minderjarigen waar zij het beheer over voeren.

3.2.

Kinderbijdrage

3.2.1.

De man verzoekt wijziging van voormelde beschikking van 9 maart 2015 en het daarin opgenomen ouderschapsplan in die zin dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 20 maart 2019 wordt bepaald op een bedrag van € 325,- per maand per kind. Daarnaast verzoekt de man te bepalen dat de vrouw, hetgeen zij uit hoofde van de kinderbijdrage meer zal hebben ontvangen aan de man zal dienen terug te betalen, subsidiair te bepalen dat de vrouw uit hoofde van de door haar over de maand december 2019 ontvangen kinderalimentatie aan de man een bedrag van € 1.079,34 dient te voldoen.

3.2.2.

Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een overeenkomst betreffende het levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Tussen partijen staat vast dat de man vanaf begin 2019, naast de overeengekomen kinderbijdrage, de kosten van de sport van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voldoet, terwijl de man voldoende onderbouwd stelt dat die kosten behoren tot de kosten van de kinderen. Dat is al voldoende grond om de bijdrage opnieuw te beoordelen.

Hoogte kinderbijdrage

3.2.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in 2019

€ 1.547,- per maand bedraagt.

3.2.4.

De man stelt zich op het standpunt dat [naam nieuwe echtgenoot vrouw] door het huwelijk met de vrouw ook onderhoudsplichtig is geworden voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De vrouw voert als verweer dat partijen voldoende draagkracht hebben om in hun behoefte van te voorzien, zodat [naam nieuwe echtgenoot vrouw] niet hoeft mee te dragen. Dit verweer gaat er echter aan voorbij dat de vrouw dan alleen rekent met draagkracht van de man. De vrouw stelt immers zelf een laag inkomen te hebben zodat zij slechts draagkracht heeft voor de minimale bijdrage van € 50,- . Dit standpunt is noch door rechtbank noch door de man te toetsen omdat de vrouw geen inzicht heeft gegeven in haar verdiensten en haar (on)mogelijkheden om haar inkomen te vergroten.

Uitgangspunt is dat verschillende onderhoudsplichtigen van gelijke rang zijn. In hetgeen de vrouw daartoe heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal naar rato van ieders draagkracht beoordelen in welke verhouding de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [naam nieuwe echtgenoot vrouw] tussen de man, de vrouw en [naam nieuwe echtgenoot vrouw] moet worden verdeeld.

3.2.5.

Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man en [naam nieuwe echtgenoot vrouw] vastgesteld worden en daarna de draagkracht. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2019-1.

3.2.6.

De man bepaalt zijn NBI over het jaar 2019 aan de hand van de gemiddelde winst over de jaren 2016, 2017 en 2018. Dat de gemiddelde winst over deze jaren € 125.908,- bedraagt, heeft de vrouw niet weersproken. Pas tijdens de mondelinge behandeling voert de vrouw aan dat zij de jaarstukken over 2019 (die volgens de man nog niet beschikbaar zijn) wil inzien, omdat de draagkracht van de man waarschijnlijk is gestegen. Dit terwijl de vrouw in haar verweerschrift uitgaat van een NBI van de man van € 6.000,- en de man zelf, uitgaande van genoemde winst, uitgaat van een hoger NBI (€ 6.631,-). De man hoefde er dus niet op bedacht te zijn dat de vrouw pas tijdens de mondelinge behandeling het door hem gestelde NBI zou betwisten en een nadere onderbouwing zou verlangen. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer van de vrouw voorbij en bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2019 aan de hand van een winst van € 125.908,- op € 6.631,- per maand.

De zelfstandigenaftrek van € 7.280,- is in aanmerking genomen. De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 16.608,-.

Tenslotte is rekening gehouden met de door de man op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 3.188,-.

3.2.7.

De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van [naam nieuwe echtgenoot vrouw] aan de hand van door de vrouw overgelegde en door de man verder niet bestreden jaaropgave over het jaar 2019, waarop een jaarloon staat vermeld van € 54.921,-, op € 3.095,- per maand. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting zijn in aanmerking genomen.

3.2.8.

De draagkracht van de man en [naam nieuwe echtgenoot vrouw] wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 950)] en bedraagt € 2.584,- (de man) respectievelijk € 852,- ( [naam nieuwe echtgenoot vrouw] ) per maand.

3.2.9.

Partijen zijn het er over eens dat, gezien haar inkomen, de draagkracht van de vrouw moet worden vastgesteld op het minimumbedrag van € 50,- per maand. Gelet op deze stellingen van partijen komt de rechtbank niet toe aan een verdere beoordeling van de draagkracht van de vrouw.

3.2.10.

De gezamenlijke draagkracht is hoger dan de behoefte.

Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:

het deel van de man bedraagt: € 2.584 / € 3.486 x € 1.547 = € 1.147

het deel van de vrouw bedraagt: € 50 / € 3.486 x € 1.547 = € 22

het deel van [naam nieuwe echtgenoot vrouw] bedraagt: € 852 / € 3.486 x € 1.547 = € 378

samen € 1.547

Derhalve komt van de totale behoefte een gedeelte van € 1.147- per maand voor rekening van de man.

3.2.11.

Partijen zijn het eens over toepassing van een zorgkorting van 25%. Omdat de behoefte € 1.547,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 387,- per maand. Omdat de gezamenlijke draagkracht hoger is dan de behoefte, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen

€ 760,- per maand.

3.2.12.

Als onweersproken staat tussen partijen vast dat de man vanaf begin 2019 een bedrag van € 157,- per maand voldoet voor de sporten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dat de man deze kosten in de toekomst ook blijft voldoen. Partijen zijn het er dan ook over eens dat deze kosten in mindering strekken op de door de man te betalen kinderbijdrage. Volgens de wettelijke maatstaven heeft de vrouw dan ook recht op € 603,- (€ 760 minus € 157) per maand. Omdat het verzoek van de man niet verder strekt dan een bedrag van € 650,- (€ 325,- per kind), zal de rechtbank dat verzoek toewijzen. Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.

Ingangsdatum

3.2.13.

De vrouw voert geen verweer tegen de verzochte ingangsdatum. Het verzoekschrift is op 22 maart 2019 bij de rechtbank ingediend, zodat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage. De man betaalt ook vanaf begin 2019, naast de kinderbijdrage, alle sportkosten. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.

Dit betekent dat voor de vrouw een terugbetalingsverplichting ontstaat. De vrouw geeft aan dat zij in financiële problemen komt indien de kinderbijdrage geheel zal wegvallen. Hoewel de kinderbijdrage niet geheel wegvalt, vat de rechtbank het verweer van de vrouw op als een verzoek tot een betalingsregeling. De rechtbank zal de vrouw toestaan de achterstand af te betalen met een bedrag van € 50,- per maand per kind, welk bedrag de man mag inhouden op de door hem verschuldigde kinderbijdrage tot de inhoudingen gelijk zijn aan het bedrag dat de vrouw moet terugbetalen.

December 2019

3.2.14.

Naar de rechtbank begrijpt, valt onder het verzoek van de man ten aanzien van de terugbetalingsplicht voor te veel ontvangen alimentatie, ook de betaalde alimentatie over de maand december 2019. Tussen partijen staat vast dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de hele maand december 2019 bij de man verbleven in verband met een vakantie van de vrouw en [naam nieuwe echtgenoot vrouw] en dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage heeft voldaan voor die maand van € 1.079,34.

De vrouw geeft aan dat zij het ermee eens is dat een gedeelte van dit bedrag wordt verrekend, maar zij licht deze stelling verder cijfermatig niet toe.

3.2.15.

De rechtbank zal ervan uitgaan dat 30% van de behoefte de verblijfsoverstijgende kosten betreft, en verwijst hiervoor naar de systematiek van de zorgkorting bij een co-ouderschapregeling in het Trema rapport. Deze verblijfsoverstijgende kosten worden geacht door de vrouw te zijn voldaan. De overige kosten, 70% van de behoefte, worden geacht te zijn voldaan door de man. Bij de berekening van de bijdrage is al rekening gehouden met een zorgkorting van 25% zodat de extra kosten van de man in de maand december 2019 (70-25=) 45% van de behoefte bedroegen, zijnde € 696,-. Dit bedrag moet de vrouw aan de man terugbetalen. De stelling dat de vrouw dit bedrag heeft gebruikt voor – kennelijk andere dan reguliere – kosten voor een toekomstige vakantie van de kinderen, onderbouwt zij niet en passeert de rechtbank al om die reden.

3.3.

Proceskosten

3.3.1.

Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2015 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 3 februari 2015 in die zin dat de tussen partijen overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld als volgt:

- [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn bij de man eenmaal per veertien dagen van donderdagavond 19:00 uur tot zondag 20:00 uur, alsmede één optionele dag per week te beslissen door [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;

- de vakantieregeling is conform bijlage 8 bij het aanvullend verzoekschrift van de man, welk stuk door de griffier is gewaarmerkt en aan deze beschikking is gehecht;

- de ouder waar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn, brengt hen bij de andere ouder tot (in ieder geval) bij de voordeur;

4.2.

wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2015 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 3 februari 2015 in die zin dat de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 22 maart 2019 wordt bepaald op € 325,- per maand per kind;

4.3.

staat de vrouw toe te voldoen aan haar terugbetalingsverplichting van de door haar teveel ontvangen kinderbijdrage over de periode 22 maart 2019 tot vandaag, alsmede van het bedrag van

€ 696,- voor de maand december 2019, door met ingang van vandaag af te betalen met € 100,- per maand, welk bedrag de man maandelijks maximaal mag inhouden op de onder 4.2. vermelde bijdrage totdat de vrouw aan haar terugbetalingsverplichting heeft voldaan;

4.4.

neemt op de afspraak tussen partijen zoals vermeld onder 3.1.6.;

4.5.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.6.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.7.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.L. Visser op 7 oktober 2020.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733