Gerechtshof 's-Hertogenbosch 22-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3262

Datum publicatie23-10-2020
Zaaknummer200.265.932_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Wijziging van omstandigheden;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat er wel sprake is van een wijziging van omstandigheden, echter niet van een rechtens relevante wijziging. Dit leidt tot afwijzing van het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie, daar waar de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk had verklaard. Hof vernietigt de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling van de vrouw. De vrouw had een legitiem belang om op de haar aangevoerde grond een alimentatieprocedure te starten. Compensatie kosten in beide instanties.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 22 oktober 2020

Zaaknummer: 200.265.932/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/258991 / FA RK 19-12

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

wonende te

[woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R.P.F. Rober,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats]

,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. J.L.M. Martens.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2019, zoals verbeterd bij beschikking van 2 oktober 2019, met voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2019, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 17 juli 2019 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat conform het verzoek van de vrouw in eerste aanleg de man wordt veroordeeld om een bijdrage te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (naar het hof begrijpt: te bepalen dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd naar een bedrag van € 130,- per kind per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift), dan wel de bijdrage door de man te betalen op een dusdanig bedrag en ingangsdatum vast te stellen als het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 november 2019, heeft de man het hof verzocht het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet onder aanvulling van de gronden en voorts in hoger beroep de vrouw eveneens te veroordelen in de kosten, waaronder te begrijpen het salaris volgens het liquidatietarief en het griffierecht.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vrouw, bijgestaan door mr. Rober;

  • de man, bijgestaan door mr. Martens.

2.4.

Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 31 maart 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 juni 2019 (overgelegd bij V6-formulier van 31 augustus 2020 van mr. Rober);

  • een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 14 mei 2020;

  • een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 15 mei 2020;

  • een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 11 augustus 2020;

  • een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 13 augustus 2020;

  • een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 17 augustus 2020;

  • een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 4 september 2020.

2.6.

Het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 4 september 2020 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3De beoordeling

3.1.

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn in juni 2013 gescheiden gaan wonen. Zij zijn de ouders van:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , en

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,

hierna samen te noemen: de kinderen.

De man heeft de kinderen erkend. De kinderen wonen bij de vrouw.

De man heeft daarnaast uit een eerder huwelijk met mevrouw [ex-partner van de man] een dochter [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2000.

3.2.

Bij beschikking van 8 april 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 24 juli 2013 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw een bedrag van € 136,50 per kind per maand moet voldoen.

3.3.

Bij beschikking van 2 april 2015 heeft het gerechtshof voornoemde beschikking van 8 april 2014 vernietigd, voor zover daarin de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen per 24 juli 2013 is bepaald op € 136,50 per kind per maand, en, naar aanleiding van de door partijen bereikte overeenstemming, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van 24 juli 2013 tot 1 maart 2015 bepaald op hetgeen de man feitelijk heeft betaald en met ingang van 1 maart 2015 op € 45,- per kind per maand.

Deze bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 49,41 per kind per maand.

3.4.

Bij beschikking van 7 juni 2016 heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek de kinderbijdrage te wijzigen met ingang van 10 oktober 2015 en te bepalen op € 136,50 per kind per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.

3.5.

Bij de bestreden beschikking van 17 juli 2019 heeft de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek de kinderbijdrage te wijzigen en te bepalen op € 130,- per kind per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Daarnaast heeft de rechtbank de moeder veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vader welke zijn begroot op € 1.086,-. De uitspraak ten aanzien van de proceskosten is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

3.6.

De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.

De grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar inleidend verzoek en de proceskostenveroordeling.

Standpunten van partijen

3.8.

De vrouw stelt dat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. In het beroepschrift heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. Er is wel sprake van een wijziging van omstandigheden. Bij het maken van de alimentatieafspraak die in de beschikking van het gerechtshof van 2 april 2015 staat opgenomen, zijn partijen afgeweken van de forfaitaire woonlast en uitgegaan van een hogere woonlast van de man. Dit blijkt uit het beroepschrift dat de man in die procedure heeft ingediend. Daarin stelt de man dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met de lasten van de voormalige gezamenlijke woning van partijen aan de [adres] in [woonplaats vrouw] , die hij sinds het vertrek van de vrouw uit die woning alleen voldoet. De gezamenlijke woning is eind 2018 verkocht en geleverd aan een derde. De man heeft in de maanden daarna tijdelijk bij zijn ouders gewoond. Zijn woonlast was in die periode lager dan de forfaitaire woonlast. De man woont vanaf maart 2019 in zijn nieuwe woning in [woonplaats man] . Sindsdien moet rekening worden gehouden met de forfaitaire woonlast. De man heeft in de procedure in eerste aanleg verklaard dat zijn woonlasten nu € 400,- a € 500,- per maand lager liggen dan destijds. Daarmee staat de wijziging vast. Een tweede relevante wijziging van omstandigheden is dat de rekenmethodiek aangaande het kindgebonden budget is veranderd.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw gesteld dat er nog andere omstandigheden zijn gewijzigd en zij heeft daarbij het volgende aangevoerd. Het inkomen van de vrouw is gewijzigd. Zij heeft ander werk en is sinds april 2020 meer uren gaan werken. In december 2020 gaat zij samenwonen. Dat zal van invloed zijn op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkorting die zij nu ontvangt. Het inkomen van de man is gestegen met meer dan de jaarlijkse indexering. [minderjarige 1] volgt inmiddels een HBO opleiding waardoor zijn behoefte is gestegen. [jongmeerderjarige] werkt als kapster en kan inmiddels zelf in haar levensonderhoud voorzien.

3.9.

De man voert in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aan. De omstandigheid dat de gezamenlijke woning van partijen is verkocht leidt niet tot een wijziging van zijn draagkracht en is daarom geen relevante wijziging van omstandigheden. Bij het maken van de alimentatieafspraak in 2015 zijn partijen niet afgeweken van de forfaitaire woonlast, hoewel zijn woonlasten toen hoger waren. Dat de vrouw dit erkent, blijkt uit de beschikking van de rechtbank van 7 juni 2016. Met de forfaitaire woonlast moet na de verkoop van de gezamenlijke woning nog steeds rekening worden gehouden. Dit geldt voor de korte periode dat de man bij zijn ouders heeft gewoond en aan hen daarvoor een bijdrage heeft betaald én vanaf het moment dat hij een nieuwe eigen woning heeft. Dat zijn feitelijke woonlasten nu lager zijn – de man berekent het verschil op € 218,- per maand – heeft als gevolg van het forfaitaire systeem geen invloed op zijn draagkracht.
De veranderde zienswijze op hoe met het kindgebonden budget wordt omgegaan, verandert niets aan de draagkracht van de man en is daarom evenmin een relevante wijziging. De omstandigheid dat de behoefte van [minderjarige 1] inmiddels hoger is, heeft de vrouw niet aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De man heeft daar geen stukken van. Hij acht het verder in strijd met de goede procesorde dat tijdens de mondelinge behandeling de behoefte en draagkracht van [jongmeerderjarige] aan de orde wordt gesteld. Hij weet niet wat de inkomsten van [jongmeerderjarige] zijn. Ten aanzien van zijn inkomen betwist de man dat sprake is geweest van een salarisverhoging.

3.10.

Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van de gronden van het hoger beroep

3.10.1.

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling de grondslag van haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie aangevuld, in die zin dat zij thans stelt dat – naast de omstandigheden die zij in haar beroepschrift noemt – wijziging van de kinderalimentatie ook aan de orde is gelet op de verandering in de behoefte van [minderjarige 1] en [jongmeerderjarige] én in het inkomen van de man en de vrouw.

De man heeft daartegen bezwaar gemaakt.

3.10.2.

Grieven en veranderingen of vermeerderingen van het verzoek in hoger beroep dienen bij beroep- of verweerschrift te worden aangevoerd respectievelijk plaats te vinden. Deze in beginsel strakke regel lijdt onder meer uitzondering bij geschillen over alimentatie, omdat beide partijen er belang bij hebben dat de vast te stellen alimentatie berust op een juiste en volledige waardering van de omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. Om deze reden is het bij deze vaststelling gewettigd dat de appelrechter rekening mag houden met een grief of wijziging dan wel vermeerdering van het verzoek die eerst na het beroep- of verweerschrift wordt aangevoerd of plaatsvindt. Onverkort blijft wel gelden dat toelating van de nieuwe grief of de verandering of vermeerdering van het verzoek niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.

3.10.3.

Het hof stelt vast dat de vrouw in haar beroepschrift twee gewijzigde omstandigheden heeft genoemd: de wijziging in de woonlast van de man en de wijziging in de zienswijze ten aanzien van het kindgebonden budget. De vrouw heeft in haar beroepschrift niets gesteld over een (eventuele) wijziging in de behoefte van de kinderen of over een wijziging in het inkomen van (een van) partijen. Zij heeft deze omstandigheden in de onderhavige procedure voor het eerst naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling, terwijl gesteld noch gebleken is dat de vrouw deze omstandigheden niet eerder had kunnen aanvoeren. Doordat de vrouw pas tijdens de mondelinge behandeling de gronden van haar hoger beroep heeft aangevuld, heeft de man zich niet daarop kunnen voorbereiden.

Gelet hierop laat het hof, als in strijd met de goede procesorde, de gewijzigde omstandigheden die de vrouw voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd buiten beschouwing en gaat het hof uit van het gestelde in het beroepschrift.

Dit betekent dat het hof hierna zal beoordelen of de door de vrouw gestelde wijzigingen in de woonlast van de man en in de rekenmethodiek van het kindgebonden budget wijzigingen zijn die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

3.10.4.

Op grond van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

3.10.5.

Nu de vrouw heeft gesteld dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin dat de (feitelijke) woonlasten van de man zijn gewijzigd doordat in 2018 de voormalige echtelijke woning van partijen is verkocht, de man daarna tijdelijk bij zijn ouders heeft gewoond en hij vervolgens sinds maart 2019 een eigen woning heeft, is de vrouw ontvankelijk in haar wijzigingsverzoek. Het hof zal derhalve beoordelen of sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

De inhoudelijke beoordeling

3.10.6.

Vaststaat dat na de verkoop en levering van de gezamenlijke woning van partijen de man een andere woning heeft met andere woonlasten. Deze wijziging zou een herbeoordeling van de kinderalimentatie kunnen rechtvaardigen, indien bij het maken van de eerdere alimentatieafspraak die in de beschikking van het hof van 2 april 2015 is vastgelegd niet van een forfaitaire woonlast is uitgegaan. De vrouw dient aldus haar stelling, dat partijen bij het maken van de eerdere alimentatieafspraak rekening hebben gehouden met een hogere woonlast dan de forfaitaire woonlast, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, te onderbouwen. Zij heeft dat onvoldoende gedaan. Zo heeft de vrouw niet toegelicht welke berekening partijen destijds gemaakt hebben die geleid heeft tot hun concrete alimentatieafspraak. De enkele verwijzing naar het beroepschrift van de man in die procedure, waarin de man zijn draagkracht heeft berekend op basis van een hogere woonlast, is daartoe onvoldoende. De vrouw heeft overigens ook geen bewijsaanbod gedaan. Ook uit voornoemde beschikking van het hof blijkt niet dat partijen zijn afgeweken van de forfaitaire woonlast. Nu niet is komen vast te staan dat partijen bij hun afspraak zijn afgeweken van de forfaitaire woonlast, is het hof van oordeel dat de wijziging in de woonlast van de man niet kan leiden tot een wijziging van de kinderalimentatie.

3.10.7.

Ten aanzien van de door de vrouw gestelde wijziging in de rekenmethodiek aangaande het kindgebonden budget, is het hof van oordeel, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, dat dit in onderhavige zaak evenmin een rechtens relevante wijziging betreft. De verandering in de wijze waarop het kindgebonden budget in de alimentatieberekening wordt betrokken, verandert op zichzelf niets aan de draagkracht van de man, die thans ter beoordeling voorligt. Ook in onderhavige procedure in hoger beroep heeft de vrouw niet onderbouwd wat deze wijziging verandert aan de draagkracht van de man.

3.11.

Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek van de vrouw afwijzen. Het hof zal gelet hierop de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek vernietigen en het verzoek van de vrouw afwijzen.

De proceskosten

3.12.

De vrouw stelt dat de rechtbank haar ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld en zij voert het volgende aan. Zij heeft voor indiening van het verzoekschrift getracht om met de man in der minne tot een oplossing te komen. De man heeft daarop niet dan wel niet afdoende gereageerd. Zij heeft vervolgens de keuze gemaakt om, ook gezien het tijdsverloop, de kwestie aan de rechtbank voor te leggen. Er is geen sprake van nodeloos of lichtvaardig procederen, ook niet in hoger beroep. Zij is de procedure gestart vanwege de wijziging in de woonlasten van de man. De man heeft ter zitting in eerste aanleg zelf verklaard dat zijn huidige woonlasten veel lager zijn dan zijn woonlasten voor de overdracht van de gezamenlijke woning van partijen.

3.13.

De man meent dat de vrouw tegen beter weten in de procedure bij de rechtbank heeft gevoerd en vervolgens de procedure in hoger beroep. Hij wordt hierdoor onnodig op kosten gejaagd. De vrouw heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een onjuist standpunt ingenomen ten aanzien van de gewijzigde woonlast van de man. Het standpunt van de vrouw is ook tegenstrijdig aan het standpunt dat zij daarover in de eerdere procedure bij de rechtbank, die heeft geleid tot de beschikking van 7 juni 2016, heeft ingenomen. De vrouw is zonder de reactie van de man af te wachten een procedure gestart met dezelfde argumenten als in 2016. Hij verzoekt het hof daarom de vrouw ook in hoger beroep te veroordelen in de proceskosten, waaronder te begrijpen het salaris volgens het liquidatietarief en het griffierecht.

3.14.

Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren en overweegt daartoe als volgt. De gevoerde procedures in eerste aanleg en in hoger beroep hebben een familierechtelijk karakter, nu de alimentatie voor de gezamenlijke kinderen van partijen in geschil is. Verder zijn deze procedures op (deels) andere gronden gevoerd dan de procedure die de vrouw in 2016 bij de rechtbank heeft gevoerd. De vrouw heeft aan de rechtbank en het hof thans, onder andere, de vraag voorgelegd of de wijziging in de woonlasten van de man na verkoop en levering van de gezamenlijke woning eind 2018, aanleiding geeft om de kinderalimentatie te herbeoordelen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw een legitiem belang om op deze grond een alimentatieprocedure te starten, mede in aanmerking genomen dat de rechtbank in 2016 niet inhoudelijk heeft beoordeeld of partijen bij de tussen hen gemaakte alimentatieafspraak in 2015 zijn uitgegaan van een forfaitaire woonlast.

3.15.

Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover de vrouw daarin de in de proceskosten aan de zijde van de man is veroordeeld, en beslissen als volgt.

4De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2019, zoals verbeterd bij beschikking van 2 oktober 2019, voor zover de vrouw in haar verzoek niet ontvankelijk is geoordeeld en voor zover zij in de proceskosten aan de zijde van man is veroordeeld,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst het verzoek van de vrouw af;

compenseert de proceskosten in eerste aanleg tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus, dat ieder van hen de

eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020 door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733