Rechtbank Den Haag 29-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9826

Datum publicatie19-10-2020
ZaaknummerC/09/555863 / FA RK 18-4771
ProcedureBodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verknochtheid;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man verblijft in detentie wegens een ernstig delict.
Vanwege complexe problematiek bij het kind wordt geen zorgregeling met de vader vastgesteld. Wel een bel- en informatieregeling.
De lening aan de ouders van de man, aangegaan om de strafrechtadvocaat te betalen, wordt als bijzonder verknocht aan de man aangemerkt, zodat de man deze schuld alleen dient te dragen. Dit gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten waarvoor de man is veroordeeld en gegeven het feit dat hij hier volledig voor verantwoordelijk is gehouden.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 18-4771 (echtscheiding) en FA RK 19-1246 (verdeling)

Zaaknummers: C/09/555863 (echtscheiding) en C/09/568556 (verdeling)

Datum beschikking: 29 juli 2020

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 29 juni 2018 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw/de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. L. van Wassenberg te Alphen aan den Rijn.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man/de vader,

gedetineerd in het Justitieel Complex te Zaanstad,

advocaat: mr. M. Haverkort te Bilthoven, gemeente De Bilt.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift;

  • het verweerschrift tevens verzoekschrift van de man, ingekomen op 25 september 2018;

  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 4 december 2018;

  • het aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 4 januari 2019;

  • het formulier verdelen en verrekenen, van de man, ingekomen op 1 februari 2019;

  • het aanvullend verzoekschrift II van de vrouw, ingekomen op 20 maart 2019;

  • verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken van de man, ingekomen op 6 augustus 2019;

  • het bericht van 30 april 2020 met bijlagen van de vrouw;

  • het bericht van 30 april 2020 met bijlagen van de man;

  • het aanvullend verzoekschrift van de man, ingekomen op 15 juni 2020.

Op 17 juni 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, ieder bijgestaan door hun advocaat, en namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de raad) de heer [naam medewerker RvdK]

Feiten

  • De man en de vrouw zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum ger. partnerschap] 2013 te [plaatsnaam] . Dit geregistreerd partnerschap is omgezet in een huwelijk op [huwelijksdatum] 2015 te [plaatsnaam] .

  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind: [ minderjarige kind van X en Y] (hierna te noemen: [ minderjarige kind van X en Y] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [ minderjarige kind van X en Y] uit.

  • [ minderjarige kind van X en Y] verblijft bij de vrouw.

  • De vrouw is ook ouder van:

  • de jongmeerderjarige [naam jong-mj] geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;

  • de minderjarige [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .

  • De man is ook ouder van de nu nog minderjarige kinderen:

  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;

  • [naam minderjarige 3] geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .

- De man is sinds 22 maart 2018 gedetineerd. Bij strafvonnis van de rechtbank Midden Nederland van 22 november 2018 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf

van zeven jaar. In dit vonnis is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 27.011,21.

  • Bij beschikking van 27 november 2015 van deze rechtbank is, in de procedure tussen de vrouw en haar voormalige partner [naam ex-partner X] de door [naam ex-partner X] aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [naam jong-mj] en [naam minderjarige 1] met ingang van 27 november 2015 op € 161,- per kind per maand bepaald.

  • Bij beschikking van 5 juli 2016 van deze rechtbank in de procedure tussen de man en zijn voormalige echtgenote, mevrouw [ex-partner Y] , is de door de man aan [ex-partner Y] te betalen partneralimentatie op € 1.518,- bruto per maand en de kinderalimentatie ten behoeve van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] op € 363,50 per maand per kind bepaald.

  • Bij beschikking van 6 februari 2019 van deze rechtbank is de door de man aan [ex-partner Y] te betalen partneralimentatie met ingang van 1 juli 2018 op nihil en de kinderalimentatie voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] met ingang van 1 juli 2018 op € 280,- per maand per kind bepaald. Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 november 2019 is de beschikking van 6 februari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en is de door de man aan [ex-partner Y] te betalen kinderalimentatie met ingang van 22 maart 2018 op nihil bepaald.

- De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat nu luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [ minderjarige kind van X en Y] bij de vrouw;

  • vaststelling van kinderalimentatie:

  • primair: € 865,- per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;

  • subsidiair: zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;

  • meer subsidiair: € 865,- per maand met ingang van de dag van vrijlating van de man;

  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van:

  • primair: € 6.046,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

  • subsidiair: zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;

  • meer subsidiair: € 6.046,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de dag van vrijlating van de man;

  • vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw, zoals verwoord in de formulieren verrekenen en verdelen en in het petitum van het aanvullend verzoekschrift van 4 januari 2019;

  • primair te bepalen dat de man er voor dient te zorgen dat de quad van [ minderjarige kind van X en Y] wordt afgegeven aan de vrouw;subsidiair te bepalen dat de quad van [ minderjarige kind van X en Y] aan de vrouw wordt toebedeeld onder vergoeding van de helft van de waarde;

  • vaststelling van het bedrag dat de man ten aanzien van de verrekenposten aan de vrouw dient te voldoen zoals deze staan opgesomd in alinea’s 18 en 19 van het aanvullend verzoekschrift van 4 januari 2019 en formulier verdelen en verrekenen;

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man refereert zich ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding aan het oordeel van de rechtbank. Hij voert geen verweer tegen het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats. De man voert tegen de overige verzoeken van de vrouw verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de man zelfstandig verzocht:

  • een zorgregeling tussen de man en [ minderjarige kind van X en Y] vast te stellen, waarbij [ minderjarige kind van X en Y] tijdens de detentieperiode van de man eens per zes weken bij de man op bezoek komt en waarbij de man tweemaal per week, op donderdag en zondag, telefonisch contact heeft met [ minderjarige kind van X en Y] ;

  • vaststelling van de verdeling van de gemeenschap van goederen conform het verzoek van de man;

  • vast te stellen dat de schuld van de man bij zijn ouders van € 6.050,- in verband met de advocaatkosten in de gemeenschap van goederen valt en dat partijen hiervoor ieder aansprakelijk zijn;

  • aan de man toekomt een bedrag van € 1.219,50 uit hoofde van de teruggave Inkomstenbelasting 2018 zoals ontvangen door de vrouw;

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding

Ouderschapsplan

Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6, Rv).

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.

Inhoudelijke beoordeling

De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.

Hoofdverblijfplaats van [ minderjarige kind van X en Y]

De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [ minderjarige kind van X en Y] bij de vrouw vaststellen, nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek.

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat [ minderjarige kind van X en Y] eenmaal per zes weken bij hem op bezoek komt in detentie en dat er daarnaast tweemaal per week telefonisch contact is. De vrouw laat contact tot op heden maar nauwelijks toe. [ minderjarige kind van X en Y] is sinds maart 2018 één keer op bezoek geweest. Op dit moment heeft de man eenmaal in de twee weken op zondagavond om 19.00 uur belcontact met [ minderjarige kind van X en Y] .

De vrouw voert verweer. Sinds 15 maart 2018 is de vrouw met de kinderen in een nachtmerrie beland. De man is toen aangehouden in verband met het (onder bedreiging van een wapen) ontvoeren, afpersen en meermalen verkrachten van een vrouw. Op 22 november 2018 is de man hiervoor tot een jarenlange celstraf veroordeeld. De vrouw heeft voor zichzelf en voor de kinderen psychische hulp gezocht. [ minderjarige kind van X en Y] gaat sinds oktober 2018 naar het Psychotraumacentrum GGZ [naam GGZ] . Het is niet duidelijk aan welke situaties de man [ minderjarige kind van X en Y] heeft blootgesteld. [ minderjarige kind van X en Y] wil zijn vader niet bezoeken in de gevangenis. Bij [ minderjarige kind van X en Y] is onder meer sprake van hevige separatieangst, waarvoor hij bij [naam GGZ] wordt behandeld. De vrouw verzet zich tegen vaststelling van een zorgregeling. Contact zou mogelijk ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van [ minderjarige kind van X en Y] . Het is belangrijk voor [ minderjarige kind van X en Y] dat hij nu rust en stabiliteit krijgt. De man is niet stabiel en het is voor de vrouw zeer de vraag waar hij verder nog toe in staat is. Ook het telefonische contact moet naar de mening van de vrouw niet teveel worden ingekaderd of vastgelegd.

Advies van de Raad voor de Kinderbescherming

Het plotseling verdwijnen van zijn vader in het leven van [ minderjarige kind van X en Y] is traumatisch en kan leiden tot verlatingsangst. Beide ouders vinden het belangrijk dat er (uiteindelijk) contact zal zijn tussen [ minderjarige kind van X en Y] en de vader, maar de communicatie tussen de ouders is (begrijpelijkerwijze) ernstig gekleurd door de gebeurtenissen van 15 maart 2018 en [ minderjarige kind van X en Y] heeft duidelijk last van wending die zijn leven (en dat van zijn familieleden) sindsdien heeft genomen. Ook de overlevingsstrijd van de moeder is zwaar. De vader is boos vanwege het ontbreken van contact. Het is van belang dat het tempo van [ minderjarige kind van X en Y] wordt aangehouden. Door de (betrokken) hulpverlening en deskundigen zal een tijdspad moeten worden bepaald, waarbij (video)bellen, als [ minderjarige kind van X en Y] daar goed op blijft reageren, op termijn kan worden uitgebouwd naar bezoek tijdens een van de vader-kinddagen in de penitentiaire inrichting.

Oordeel van de rechtbank

Ter zitting is gebleken dat er bij [ minderjarige kind van X en Y] op dit moment sprake is van verlatingsangst en andere problematiek waarvoor hij onder intensieve behandeling staat van een psycholoog. Ook bij de vrouw is sinds de aanhouding en veroordeling van de man een groot wantrouwen aanwezig. Dit zorgt ervoor dat de rechtbank, net als de raad, van oordeel is dat er met contactherstel behoedzaam moet worden omgegaan. Gelet op de complexiteit van de problematiek van [ minderjarige kind van X en Y] , acht de rechtbank het op dit moment niet in zijn belang een bezoekregeling (op de vader-kinddagen in de penitentiaire inrichting) vast te leggen. Zij zal, mede gelet op het raadsadvies, alleen een belregeling tussen de vader en [ minderjarige kind van X en Y] bepalen, te weten eenmaal in de veertien dagen op zondag om 19.00 uur. Voor het overige zal de rechtbank de verzoeken afwijzen. Deze zaak vraagt om maatwerk vanuit de hulpverlening. In overleg tussen de psycholoog van [ minderjarige kind van X en Y] enerzijds en de casemanager en/of inrichtingspsycholoog van de vader anderzijds, moet een en ander in de komende maanden verder worden vormgegeven. Daarbij zal door de betrokken hulpverleners ook aandacht moeten worden geschonken aan hoe [ minderjarige kind van X en Y] wordt voorgelicht over (de aanleiding en achtergrond van) de scheiding van zijn ouders. Enige voortvarendheid is daarbij geboden, nu de vader naar eigen zeggen in de loop van 2021 in aanmerking komt voor detentiefasering, als gevolg waarvan zijn vrijheden stapsgewijs zullen worden uitgebreid. De rechtbank gaat er van uit dat beide partijen zich conformeren aan het advies dat door de betrokken hulpverlening wordt gegeven en zich tot het uiterste zullen inspannen om dit advies uit te voeren.

De ouders hebben ter zitting overeenstemming bereikt over een informatieregeling, die inhoudt dat de moeder een keer per twee maanden een brief aan de vader zal sturen met een schriftelijk verslag over de gezondheid en het welzijn van [ minderjarige kind van X en Y] , waarbij zij een recente foto van [ minderjarige kind van X en Y] zal voegen. De rechtbank zal – hoewel daartoe strikt genomen geen verzoek voorligt – deze overeenstemming in het dictum opnemen.

Kinderalimentatie

De vrouw verzoekt vaststelling van kinderalimentatie van € 845,- per maand. De man voert verweer.

Behoefte van [ minderjarige kind van X en Y]

Tussen de man en de vrouw staat vast dat de behoefte van [ minderjarige kind van X en Y] in 2017 € 960,- per maand bedroeg op basis van een netto gezinsinkomen van € 10.445,- per maand. Geïndexeerd naar 2018 bedroeg de behoefte van [ minderjarige kind van X en Y] € 980,- per maand, naar 2019 € 994,- per maand en naar 2020 € 1.019,- per maand.

Draagkracht van de man

Gelet op hetgeen is overwogen in de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 20 november 2019, gegeven het feit dat de vader in ieder geval nog enkele jaren (eventuele verloven daargelaten) in detentie zal doorbrengen en omdat de periode nadien (wat betreft het werk van de man en zijn mogelijkheden tot herstel van zijn verdiencapaciteit) op dit moment nog volstrekt onduidelijk is, is de rechtbank van oordeel dat het de vader op dit moment aan draagkracht ontbreekt om een bedrag aan kinderalimentatie aan de moeder te betalen. Omdat de verwachting van de rechtbank niet is dat er in de komende jaren draagkracht zal ontstaan, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.

Partneralimentatie

De vrouw verzoekt vaststelling van partneralimentatie van € 6.045,- bruto per maand. De man voert verweer.

Behoefte van de vrouw

Door de vrouw is gesteld dat haar behoefte op basis van de hofnorm € 5.576,- per maand bedraagt gelet op het netto gezinsinkomen van partijen van € 10.445,- per maand minus de behoefte van [ minderjarige kind van X en Y] van € 994,- per maand.

De man heeft verweer gevoerd tegen de toepassing van de hofnorm. De vrouw dient een behoeftelijst met onderbouwing in te dienen, aldus de man. Daarnaast dienen op het netto gezinsinkomen de alimentatieverplichtingen voor [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] en mevrouw [ex-partner Y] in mindering te komen.

De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank ziet aanleiding om de behoefte van de vrouw in deze procedure vast te stellen. De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat in het onderhavige geval de hofnorm niet redelijk is en niet representatief is bij het bepalen van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. Hierbij betrekt de rechtbank het feit dat het netto gezinsinkomen van partijen niet in geschil is en op basis van de werkelijke inkomens van partijen is berekend. Gelet hierop zal de rechtbank de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm. Het netto gezinsinkomen van partijen bedroeg ten tijde van het samenwonen € 10.445,- per maand. Hierop dienen in mindering te komen de alimentatieverplichtingen voor [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] en mevrouw [ex-partner Y] . Destijds betaalde de man een kinderalimentatie van € 363,50 per kind (totaal € 727,- per maand) en een bruto partneralimentatie € 1.518,- per maand, waarvan het door de rechtbank berekende fiscaal voordeel € 788,- per maand bedraagt, zodat de door de man te betalen partneralimentatie

€ 730,- per maand bedroeg. Het netto gezinsinkomen van partijen bedroeg dan € 8.988,- per maand. De behoefte van de vrouw kan worden vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen, na vermindering met de behoefte van [ minderjarige kind van X en Y] van € 960,- per maand (€ 8.028 x 60%), namelijk € 4.817,- netto per maand. Geïndexeerd van 2017 naar 2020 bedraagt de behoefte van de vrouw € 5.112,- netto per maand.

Nu de draagkracht van de man de beperkende factor zal zijn, zal de rechtbank in het midden laten hoe hoog de exacte aanvullende behoefte van de vrouw is.

Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de kinderalimentatie over de draagkracht van de man, is de rechtbank van oordeel dat het de man op dit moment aan draagkracht ontbreekt om een bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw te betalen.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap

Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld.

Peildatum

De rechtbank overweegt dat voor de omvang/samenstelling van de gemeenschap als peildatum 29 juni 2018 geldt: de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.

Omvang van de gemeenschap

Partijen hebben de volgende bestanddelen opgevoerd die in de verdeling dienen te worden betrokken:

  • verkoopopbrengst echtelijke woning;

  • inboedel echtelijke woning;

  • Vespa;

  • auto’s: Audi cabrio, Chevrolet en DAF;

  • boten;

  • bankrekeningen;

  • quad [ minderjarige kind van X en Y] ;

  • waterski’s;

  • waterscooter;

  • zwemvesten;

  • chalet in Italië;

  • huurinkomsten chalet Italië;

  • vordering op ouders van de man vanwege geldopname;

  • teruggave van KPN;

  • alimentatie [ex-partner Y] ;

  • IB-aanslag 2019;

  • lening aan de ouders van de man in verband met strafrechtadvocaat.

  • Ad 1. Verkoopopbrengst echtelijke woning

    De woning van partijen is verkocht. De netto verkoopopbrengst bedraagt € 2.132,47. Partijen zijn het erover eens dat deze opbrengst bij helfte zal worden gedeeld, zodat de vrouw aan de man dient te voldoen € 1.066,24 wegens overbedeling.

    Ad 2. Inboedel echtelijke woning

    Ter zitting hebben partijen hun verzoeken ten aanzien van de inboedel ingetrokken. Verder hebben zij een afspraak gemaakt over het verstrekken van een kopie van de harde schijf door de vrouw aan de man. Deze afspraak houdt in dat de vrouw in de loop van het kalenderjaar 2020 een kopie van de harde schijf aan de ouders van de man zal sturen. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat er van uit dat de vrouw zich aan deze afspraak zal houden.

    Ad 3. Vespa

    De vrouw stelt dat de Vespa niet tot de gemeenschap van goederen behoort, omdat het gaat om een cadeau aan de dochter van de vrouw. De man heeft deze stelling betwist. Ter zitting is duidelijk geworden dat de Vespa op geen van beider naam stond toen het verzoek tot echtscheiding werd ingediend, maar op de naam van de moeder van de vrouw. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de Vespa niet in de gemeenschap van goederen van partijen valt, zodat de rechtbank op dit punt verder geen beslissing zal nemen.

    Ad 4. Auto’s

    Tussen partijen is niet in geschil dat de Audi cabrio aan de vrouw wordt toegedeeld. Door de man is hier geen verweer tegen gevoerd. De waarde van de auto is de rechtbank onbekend en door partijen verder niet geconcretiseerd, zodat de rechtbank zal bepalen dat de Audi aan de vrouw wordt toebedeeld onder vergoeding van de helft van de waarde op de peildatum aan de man.

    De Chevrolet en DAF zijn in beslag genomen en verkocht voor € 7.381,78. Tussen partijen is de werkelijke waarde van deze auto’s in geschil. De vrouw heeft de verkoopwaarde betwist en gesteld dat de waarde van de auto’s niet veel verschillen van de aanschafwaarde. De man heeft gesteld dat een van de auto’s moest worden gerepareerd voor € 1.000,-.

    De rechtbank overweegt als volgt. Bij de stukken bevindt zich een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau van 21 maart 2019 waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie conservatoir beslag heeft gelegd op een geldbedrag van € 7.381,78. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de Chevrolet (bouwjaar 2004) in augustus 2017 is aangeschaft met een technisch mankement voor € 6.500. Uit een bankafschrift, waarbij door de vrouw “DAF vrachtwagen” is bijgeschreven, zou moeten blijken dat de DAF op 6 maart 2018 is aangeschaft voor € 3.000,-. Een factuur ontbreekt echter. Daar tegenover staat dat door de man ook geen taxatierapporten en reparatiefacturen heeft ingediend. De rechtbank zal daarom de waarde van de auto’s in redelijkheid vaststellen op € 8.000,-. De rechtbank zal beslissen dat de man aan de vrouw de helft van de waarde (€ 4.000,-) moet betalen wegens overbedeling.

    Ad 5. Boten

    Beide boten zijn verkocht voor in totaal € 3.400,- (€ 700,- speedboot en € 2.700,- zeilboot). Partijen zijn het erover eens dat deze opbrengst bij helfte zal worden gedeeld, zodat de vrouw aan de man dient te voldoen € 1.700,- wegens overbedeling.

    Ad 6. Bankrekeningen

    Gelet op de overeenstemming van partijen zal de rechtbank bepalen dat ieder de op zijn of haar naam gestelde bankrekeningen zal behouden onder verdeling van de banksaldi op de bankrekeningen op de peildatum bij helfte. Het gaat om de bankrekeningen met de volgende saldi:

    • [rekeningnummer 1] ten name van de man: € 3.355,17

    • [rekeningnummer 2] ten name van de man: € 2.289,86→ aan de vrouw: € 2.822,52

    • [rekeningnummer 3] ten name van de vrouw: € 10.044,04

    • [rekeningnummer 4] ten name van de vrouw: € 13.217,75

    • ING [rekeningnummer 5] ten name van de vrouw: € 3.402,13→ aan de man: € 13.331,96.

    De rechtbank zal hiernaast bepalen dat partijen het saldo van € 462,22 op de gemeenschappelijke rekening ( [rekeningnummer 6] ) bij helfte dienen te verdelen, waarna de rekening zal worden opgeheven.

    Ad 7. Quad [ minderjarige kind van X en Y]

    De man stelt dat de quad is verkocht voor € 150,- en dat dit geld voor [ minderjarige kind van X en Y] is. De vrouw heeft ter zitting hiermee ingestemd. De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw ten behoeve van [ minderjarige kind van X en Y] een bedrag van € 150,- zal voldoen.

    Ad 8. Waterski’s

    De vrouw stelt dat de ski’s bij de broer van de man liggen, en zo niet, dan zijn ze verkocht met de boot. Deze stelling is door de man betwist. De rechtbank is niet in staat om vast te stellen dat de waterski’s op de peildatum aanwezig waren en tot de gemeenschap van goederen van partijen behoren, nu onderbouwende stukken ontbreken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing zal nemen.

    Ad 9. Waterscooter

    De man stelt dat de waterscooter van zijn broer is. De vrouw betwist deze stelling en stelt dat aan haar de helft van de waarde van de scooter toekomt. De rechtbank is niet in staat om de eigendomsverhouding ten aanzien van de waterscooter vast te stellen, nu onderbouwende stukken ontbreken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing zal nemen.

    Ad 10. Watervesten

    De vrouw heeft verzocht de watervesten aan haar toe te delen. De man heeft gesteld dat de watervesten van zijn broer zijn. De rechtbank is niet in staat om de eigendomsverhouding vast te stellen, nu onderbouwende stukken ontbreken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing zal nemen.

    Ad 11. Chalet in Italië

    Tussen partijen is in geschil of het chalet in Italië tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort. Volgens de vrouw blijkt uit meerdere verklaringen dat partijen, en in ieder geval de man, altijd als eigenaar van het chalet zijn aangemerkt. Het chalet zou in 2015 of 2016 door de ouders van de man aan partijen zijn geschonken, maar een schenkingsakte is niet aanwezig. Door de vader van de man zijn alle mappen met betrekking tot het chalet weggehaald, zodat de vrouw hiervan geen bewijs kan aanleveren. In e-mails van de vader van de man geeft hij meermalen aan dat het chalet van de man is. Partijen verhuurden het chalet en droegen de onderhoudskosten. Jaarlijks ontvingen partijen ongeveer € 10.000,- aan huurinkomsten.

    De man heeft gesteld dat het chalet eigendom van zijn ouders was. Wel is het zo dat de man, en tijdens het huwelijk ook de vrouw, er gebruik van mochten maken en dat zij, in ruil voor het uitvoeren (of dragen van de kosten) van pacht en onderhoud, de huurpenningen van het chalet mochten behouden. De man legt ten bewijze van zijn stellingen onder meer het aankoopbewijs van het chalet over (door zijn ouders op 15 juni 2009), het keuringsbewijs van 5 november 2016 op naam van de ouders van de man en het verzekeringsbewijs van het chalet op naam van de ouders van de man. Inmiddels is het chalet verkocht aan derden.

    De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de man en de vrouw niet de eigenaren waren van het chalet. In deze procedure kan verder buiten beschouwing blijven wie de rechtmatige eigenaar was van het chalet; het waren in ieder geval niet de man en de vrouw. Dat het chalet mogelijk uit naam van de man is verhuurd, dat partijen de huurinkomsten ontvingen en dat zij zich richting de buitenwereld als eigenaren van het chalet afficheerden, brengt geen ander oordeel met zich.

    Ad 12. Huurinkomsten chalet

    Door de vader van de man is blijkens een door de man overgelegde verklaring van zijn ouders, gedateerd 12 februari 2019 (productie 7 bij het bericht van 30 april 2020), toegezegd om nog een bedrag aan partijen over te maken vanwege de huurinkomsten van het chalet in Italië, namelijk de inkomsten uit 2018 (€ 7680,-) minus de in dat jaar gemaakte kosten. Blijkens het overzicht van de vader van de man is door hem tot 29 juni 2018 [peildatum] ontvangen: € 5.735,-. Door de vader van de man bedroegen de kosten in 2018 in totaal

    € 2.744,-.

    De rechtbank stelt vast dat partijen een vordering op de ouders van de man hebben. De man heeft dit ter zitting erkend en de vader van de man stelt hierover in productie 7: ‘De huuropbrengst van 2018 minus de gemaakte kosten komen daarbij nog wel ten goede aan onze zoon en zijn vrouw [X] , echter na verrekening van de gemaakte kosten’). De rechtbank stelt deze vordering vast op een bedrag van € 4.360,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met inkomsten tot de peildatum van 29 juni 2018 van € 5.735,- en daarop in mindering gebracht de helft van de kosten in 2018 à € 1.372,-. De rechtbank zal – gelet op huidige verstandhouding – deze vordering aan de man toedelen, onder de verplichting de helft van deze vordering aan de vrouw te voldoen, te weten: € 2.180,-.

    Ad 13. Opname geldbedrag

    De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat partijen een vordering op de ouders van de man hebben van € 2.200,- vanwege opname van een geldbedrag van de gezamenlijke rekening van partijen. Partijen zijn het erover eens dat deze vordering zal worden verrekend met de teruggave van KPN. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat deze vordering aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting om de helft van deze vordering aan de vrouw te voldoen, te weten € 1.100,-.

    Ad 14. Teruggave KPN

    De vrouw heeft een bedrag van € 7.108,81 ontvangen van KPN in verband met onterechte afschrijvingen. Zij zal de helft hiervan aan de man voldoen. De rechtbank stelt vast dat de teruggave van KPN deels zal worden gebruikt om de onder 12. genoemde vordering van partijen op de ouders van de man te verrekenen.

    Ad 15. Alimentatie [ex-partner Y]

    Nu uit de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 20 november 2019 volgt dat aan mevrouw [ex-partner Y] geen terugbetalingsverplichting is opgelegd, komt de rechtbank niet toe aan dit verzoek.

    Ad 16. Teruggave/aanslagen Inkomstenbelasting

    De rechtbank zal bepalen dat partijen (eventuele) teruggaven en/of aanslagen inkomstenbelasting voor zover die zien op de periode tot 29 juni 2018 bij helfte moeten delen dan wel in hun onderlinge verhouding ieder bij helfte voor zijn/haar rekening moeten nemen.

    Ad 17. Lening ouders in verband met strafrechtadvocaat

    De man heeft verzocht om deze schuld aan zijn ouders aan hem toe te delen en daarbij te bepalen dat de vrouw de helft van deze schuld dient te betalen. De vrouw stelt, onder verwijzing naar jurisprudentie (ECLI:2006:AZ4511), dat deze schuld is verknocht aan de man en daardoor uitsluitend voor rekening van de man dient te komen. De man betwist deze stelling.

    De rechtbank is van oordeel dat de lening aan de ouders van de man als bijzonder verknocht dient te worden aangemerkt, zodat de man deze schuld alleen dient te dragen. Vast staat dat de man deze lening bij zijn ouders is aangaan om zijn strafrechtadvocaat te kunnen betalen. Gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten waarvoor de man is veroordeeld, en gegeven het feit dat hij hier (na klinische observatie door het Pieter Baan Centrum) volledig voor verantwoordelijk is gehouden in een vonnis dat inmiddels onherroepelijk is geworden, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

    Conclusie

    De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht in het kader van de verdeling zal de rechtbank afwijzen.

    Verrekenposten na peildatum

    De vrouw verzoekt over te gaan tot het vaststellen van het bedrag dat de man aan de vrouw dient te voldoen in verband met verrekenposten. Tussen partijen is ter zitting overeenstemming bereikt over de volgende posten:

    • [naam 1] € 828,-

    • [naam 2] € 100,68

    • [naam 3] € 112,50

    • [naam 4] € 69,92

    • [naam 5] € 501,06

    • [naam 6] € 40,28

    • [naam 7] iPhone van de man € 131,05

    In totaal bedragen deze verrekenposten € 1.783,49. De man is gehouden om de helft van het bedrag aan de vrouw te voldoen, te weten € 891,75.

    Tussen partijen zijn de hieronder te bespreken posten nog in geschil.

    Audi reparatie

    De vrouw heeft gesteld dat de auto moest worden gerepareerd voor een bedrag van € 585,- en heeft daartoe verwezen naar WhatsAppberichten. De man betwist deze kosten. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, zodat het verzoek moet worden afgewezen.

    Kosten ING

    De vrouw stelt dat zij in totaal € 102,90 aan kosten heeft betaald voor de gezamenlijke ING-bankrekening. De man gaat akkoord met een bedrag tot € 29,40 nu dit uit de stukken blijkt. Uit de stukken (productie 36 bij het aanvullend verzoekschrift) blijkt dat de vrouw een bedrag van in totaal € 29,40 heeft betaald, zodat de rechtbank het verzoek tot dit bedrag zal toewijzen.

    Kosten BSO, opvang en zwemles [ minderjarige kind van X en Y]

    Met de man is de rechtbank van oordeel dat sprake is van verkapte kinderalimentatie, zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen.

    Kosten KPN

    De vrouw stelt dat zij in totaal een bedrag van € 213,75 heeft betaald. De man stelt dat uit

    de stukken een bedrag van € 127,98 volgt. Uit de stukken (productie 39 van het aanvullend verzoekschrift) volgt een bedrag van in totaal € 170,98 zodat de rechtbank het verzoek tot dit bedrag zal toewijzen.

    Hypotheekrente

    Door de vrouw is een bedrag van € 4.856,55 ter verrekening opgevoerd. Door de man is ter zitting aangegeven dat de vrouw in april 2018 een teruggave heeft ontvangen, zodat die bedragen nog met elkaar moeten worden verrekend. De vrouw heeft daarmee ter zitting ingestemd.

    Voor de rechtbank is uit de stukken niet af te leiden wat het bedrag aan teruggave is geweest, zodat de rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw de helft van de netto hypotheekrente dient te voldoen ter verrekening na de peildatum voldane kosten.

    Op grond van het bovenstaande dient de man aan de vrouw te voldoen in het kader van verrekening van na de peildatum voldane kosten: € 891,75 + € 85,49 + 14,70 is € 991,94, alsmede een nog nader door partijen in overleg te berekenen bedrag aan netto hypotheekrente.

    Beslissing

    De rechtbank:

    - spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2015 te [plaatsnaam] ;

    - bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [ minderjarige kind van X en Y] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , bij de vrouw;

    - bepaalt dat de moeder een keer per twee maanden een brief aan de vader zal sturen met een schriftelijk verslag over de gezondheid en het welzijn van [ minderjarige kind van X en Y] , waarbij zij een recente foto van [ minderjarige kind van X en Y] zal voegen;

    - bepaalt dat de vader eenmaal per twee weken op zondagavond om 19:00 uur met [ minderjarige kind van X en Y] zal bellen;

    - bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:

  • aan de vrouw worden toegedeeld:

  • de auto Audi cabrio, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de man te voldoen;

  • de bankrekeningen ten name van de vrouw met nummers [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , ING [rekeningnummer 5] onder de verplichting om de in het lichaam van deze beschikking genoemde saldi bij helfte met de man te delen;

  • aan de man worden toegedeeld:

  • de bankrekeningen ten name van de man met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] onder de verplichting om de in het lichaam van deze beschikking genoemde saldi bij helfte met de vrouw te delen;

  • de vordering op zijn ouders van € 4.360,- in verband met de huurinkomsten van het chalet onder de verplichting de helft van dit bedrag aan de vrouw te voldoen;

  • de vordering op zijn ouders van € 2.200,- in verband met de geldopname onder de verplichting de helft van dit bedrag aan de vrouw te voldoen;

  • de man dient aan de vrouw te voldoen wegens overbedeling vanwege de verkoopbrengst van de auto’s Chevrolet en DAF een bedrag van € 4.000,-;

  • de vrouw dient aan de man te voldoen wegens overbedeling:

  • vanwege de verkoopopbrengst van de woning een bedrag van € 1.066,24;

  • vanwege de verkoopopbrengst van de zeil- en speedboot € 1.700,-;

  • vanwege de teruggave van KPN € 3.554,405;

  • partijen moeten (eventuele) teruggaven en/of aanslagen inkomstenbelasting voor zover die zien op de periode tot 29 juni 2018 bij helfte delen dan wel in hun onderlinge verhouding ieder bij helfte voor zijn/haar rekening nemen;

  • - bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 991,94 alsmede een nog nader door partijen in overleg te berekenen bedrag aan netto hypotheekrente, dient te voldoen ter verrekening van na de peildatum voldane kosten;

    - bepaalt dat de man aan de vrouw ten behoeve van [ minderjarige kind van X en Y] een bedrag van € 150,- zal voldoen (verkoop quad [ minderjarige kind van X en Y] );

    - verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van de uitspraak tot echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

    - wijst het meer of anders verzochte af.

    Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, (kinder)rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2020.



    © Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733