Rechtbank Amsterdam 16-09-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4596

Datum publicatie15-10-2020
ZaaknummerC/13/688404 / KG ZA 20-718
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Medewerking aan verkoop/toedeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Toewijzing in kort geding van vordering tot medewerking aan verkoop gezamenlijke woning(en). Verweer (met beroep op Hof Den Haag 13-11-20181) dat verdeling in bodemprocedure moet worden gevorderd en niet in KG, wordt verworpen omdat veroordeling tot medewerking aan verkoop volgens vaste rechtspraak wel mogelijk is in KG. Dit geldt volgens HR 21-06-2002,2 zelfs voor de - verdergaande - machtiging van art. 3:174 BW en voorziening van art. 3:300 lid 2 BW.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/688404 / KG ZA 20-718 CdK/MAH

Vonnis in kort geding van 16 september 2020

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te Purmerend,

eiser in conventie bij dagvaarding van 17 augustus 2020,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. T.A. Bouman te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Amsterdam,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie bij akte van 1 september 2020,

advocaat mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Bij de zitting van 2 september 2020 waren partijen met hun advocaten aanwezig.

1.2.

Op de zitting is namens [eiser] de dagvaarding toegelicht en namens [gedaagde] de tevoren ingediende conclusie van antwoord en de daarin opgenomen eis in reconventie. Partijen hebben geconcludeerd tot weigering van de over en weer gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn gehuwd geweest en hebben gezamenlijk een dochter [naam dochter] , geboren op [geboortedatum] , over wie zij het gezamenlijk gezag hebben. Zij heeft haar hoofdverblijfplaats bij [gedaagde] en zit momenteel in 5 VWO.

2.2.

Tijdens het huwelijk hebben partijen twee woningen aangekocht, één in Purmerend aan de [adres 1] en één in Amsterdam aan de [adres 2] . Van beide woningen zijn zij ieder voor de helft eigenaar. Na het einde van de relatie is [eiser] in de woning in Purmerend blijven wonen en [gedaagde] met hun dochter in de woning in Amsterdam.

2.3.

Partijen hebben afspraken gemaakt die zijn neergelegd in het echtscheidingsconvenant dat aan de echtscheidingsbeschikking van 12 november 2008 is gehecht. Volgens artikel 4.2 van het convenant zal een over- of onderwaarde na verkoop van beide koopwoningen bij helfte worden verdeeld. In artikel 5.1 staat dat partijen tot de verkoop evenals noodzakelijke onderhoudskosten en alle kosten ten behoeve van de verkoop, stipt op tijd zullen voldoen en dat zij deze zullen verrekenen. Partijen hebben over en weer afstand gedaan van hun rechten op alimentatie jegens elkaar. De vaste lasten van het huis in Amsterdam zijn hoger dan die van Purmerend.

2.4.

[eiser] heeft een nieuwe partner, die met hun twee kinderen, een baby en een kind van drie jaar, in Almere woont. [eiser] woont zelf nog in Purmerend. Het woonoppervlak van die woning is ongeveer 130 m2. De huurwoning in Almere heeft een oppervlakte van ongeveer 50 m2 en heeft twee slaapkamers. In de ene slaapt zijn partner in het grote bed met de baby en daar slaapt ook de driejarige ;de andere slaapkamer staat vol met kasten met kleren e.d.

2.5.

[gedaagde] is in 2015 hertrouwd. De man van [gedaagde] woont en werkt in Dubai, [gedaagde] is vooralsnog met [naam dochter] in de woning in Amsterdam blijven wonen.

2.6.

Sinds het nieuwe huwelijk van [gedaagde] draagt [eiser] niet meer bij in de woonlasten van de woning in Amsterdam en zij niet meer in de woonlasten van de woning in Purmerend.

2.7.

Bij e-mail van 20 maart 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven:“Wij zijn nu al een aantal jaren gescheiden, echter staan beide woningen (..) nog op onze naam. Gezien we beide een nieuwe relatie hebben is het nu tijd om ook financieel (belasting technisch) de woningen niet meer op onze naam te hebben.

Woning in Purmerend gaat in de verkoop.

Woning in Amsterdam kan je behouden en mij uitkopen of ook in de verkoop doen (keuze laat ik aan jou over).

Graag zou ik dat met je willen bespreken binnen nu en 1,5 week. Hopelijk kunnen wij dit beide oplossen.

Zie graag je antwoord tegemoet.

nbWOZ waarde [adres 1] te Purmerend is € 274.000,- peildatum 01-01-2018

(…)”

2.8.

Na een reminder door [eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 5 april 2019 geantwoord:“Woning A’dam moet uitgezocht worden want het is een complexe situatie en dreigen met juridische stappen helpt niet.Woning Purmerend kan in de verkoop maar door een makelaar die kwaliteit levert (….). Beslissing om door te gaan met een makelaar zal ook afhangen van het getaxeerd bedrag.

Aangezien het verkoopcontract ook door mij ondertekend moet worden wil/moet ik bij de gesprekken aanwezig zijn vanaf het begin, totdat verkoop is gerealiseerd, ik ben immers voor de helft eigenaar.

(…)”

2.9.

Daarop heeft [eiser] bij e-mail van 17 april 2019 herhaald dat en waarom hij beide woningen wil verkopen en dat [gedaagde] desgewenst de woning in Amsterdam kan overnemen. Op 13 mei en 22 mei 2019 heeft [eiser] reminders gestuurd. Nadat hij daarop niets had vernomen, heeft zijn advocaat [gedaagde] bij brief van 20 september 2019 verzocht om volledige medewerking te verlenen aan de verkoop van het Amsterdamse huis. [gedaagde] heeft vervolgens mediation voorgesteld, maar die is niet van de grond gekomen, althans heeft niet tot een oplossing geleid.

2.10.

Inmiddels loopt er een bodemprocedure waarin [gedaagde] achterstallige kinderalimentatie van [eiser] vordert.

3Het geschil in conventie

3.1.

[eiser] vordert, na eisvermindering ter zitting, kort gezegd:

primair om hem op grond van artikel 3:174 Burgerlijk Wetboek (BW) te machtigen om mede namens [gedaagde] de verkoop en levering van beide woningen aan een derde te bewerkstelligen tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare prijs danwel voor tenminste €298.000,00 (Purmerend) respectievelijk € 475.000,00 (Amsterdam),

subsidiair [gedaagde] te veroordelen om daaraan haar medewerking te verlenen,

waarbij, zowel primair als subsidiair, onder meer:

- [gedaagde] binnen 5 dagen na dit vonnis de sleutels van beide woningen aan [eiser] verstrekt,

- [gedaagde] medewerking verleent aan bezichtiging van de woningen, door de makelaar en potentiële kopers toegang tot de woningen te verlenen;

- noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden voor gemeenschappelijke rekening worden verricht,

- partijen ieder de helft van de kosten van verkoop en levering dragen,

- de netto-verkoopopbrengst gelijk tussen partijen wordt verdeeld, dan wel dat elke partij de helft van de restschuld zal dragen.

- [gedaagde] de woning in Amsterdam ontruimt uiterlijk op de dag van levering aan de derde/koper;

een en ander op straffe van dwangsommen, en

met bepaling dat het vonnis, indien [gedaagde] niet meewerkt, dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van verkoop en levering.

en in elk geval

- dat de beleggingsverzekering bij Reaal tussen partijen wordt verdeeld, waarbij – kort gezegd- € 9.999,25 wordt toebedeeld aan [gedaagde] en € 18.700,75 aan [eiser] ;

- met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer, behalve tegen de vorderingen betreffende de woning in Purmerend. Zij voert in hoofdzaak aan dat partijen na de scheiding hebben afgesproken dat de woning in Amsterdam niet verkocht mocht worden zolang [naam dochter] kind is. [gedaagde] meent dat partijen moeten worden gelast de woning in Purmerend te verkopen per heden en de woning in Amsterdam te verkopen in januari/februari 2022 met een oplevertermijn van 15 juni 2022, als [naam dochter] klaar is met haar middelbare school.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4Het geschil in reconventie

4.1.

[gedaagde] vordert, kort gezegd, [eiser] te veroordelen om haar te betalen:

I. € 21.600,00 aan kinderalimentatie;

II. € 12.196,50 aan woonkosten;

III. € 2.489,50 in verband met toeslag kinderopvang.

4.2.

[eiser] voert verweer.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5De beoordeling in conventie

5.1.

Tussen partijen, die gemeenschappelijk eigenaar zijn van de beide woningen, bestaat in zoverre een (eenvoudige) gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge artikel 3:178 BW kan ieder van de deelgenoten in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen omdat niemand kan worden verplicht in een onverdeelde boedel te blijven. Een machtiging op grond van art 3:174 BW tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed kan in kort geding worden verleend:

- om gewichtige redenen, en

- indien er voldoende spoedeisend belang is.

5.2.

Een gewichtige reden voor het te gelde maken is door [eiser] niet gesteld, want de noodzaak tot verdeling valt daar niet onder. Wel gesteld is dat [eiser] niet langer de woningen gemeenschappelijk wil hebben. In die zin vult de voorzieningenrechter de rechtsgronden aan met artikel 3:178 BW, wat ook op de zitting ter sprake is gebracht.

De woning in Purmerend

5.3.

[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen verkoop van de woning in Purmerend, behalve tegen de daarbij gevorderde dwangsom. De veroordeling tot medewerking aan de verkoop zal worden uitgesproken, met de bepaling dat de verkoop dient te geschieden tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare prijs waarbij de minimale vraagprijs € 298.000,00 moet bedragen. De andere vorderingen betreffen het toelaten door [gedaagde] van kijkers tot het huis en dergelijke. Dat is echter niet aan de orde met betrekking tot het huis in Purmerend, aangezien [eiser] daar zelf woont en [gedaagde] niet. Het is dus niet nodig die vorderingen toe te wijzen. Wat betreft de noodzakelijke werkzaamheden zijn partijen ter zitting overeengekomen om de aanbevelingen van de verkoopmakelaar op te volgen. Die kosten dienen in mindering te komen op de opbrengst van de woning.

5.4.

De vorderingen tot ondertekenen van een koopovereenkomst en de levering van de woning worden afgewezen, omdat het verkooptraject nog geheel onbekend is. Die vorderingen strekken tot een te vergaande verplichting op dit moment. Wel wordt onder de beslissing een spoorboekje opgenomen om tot de daadwerkelijke verkoop te komen. Op die wijze wordt [gedaagde] veroordeeld tot het mindere van wat is gevorderd.

De woning in Amsterdam

5.5.

[eiser] wenst een nieuwe woning te kopen met zijn huidige partner en hun twee kleine kinderen, omdat de woning van de partner in Almere veel te klein is (hij slaapt daar alleen af en toe op de bank in de huiskamer) en omdat hij om persoonlijke redenen niet met zijn nieuwe gezin in het huis in Purmerend wil wonen. Hij wil daarom zowel het huis in Purmerend als dat in Amsterdam verkopen en ontslagen worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor beide hypotheken. Hij heeft (de helft van) de overwaarde van beide woningen nodig voor zijn plan. Bovendien kan hij, omdat hij nog hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheken op beide woningen, geen nieuwe hypotheek afsluiten voor een nieuwe woning. Hij stelt daarom er belang bij te hebben dat ook het Amsterdamse huis zo spoedig mogelijk wordt verkocht.

5.6.

[gedaagde] heeft tegen de vordering aangevoerd dat partijen na de scheiding hebben afgesproken dat de woning in Amsterdam niet verkocht mocht worden zolang [naam dochter] kind is. Een gedwongen vertrek uit de woning op dit moment zal volgens [gedaagde] zonder twijfel leiden tot aanzienlijke emotionele schade bij [naam dochter] en mogelijk het niet halen van haar eindexamen. [gedaagde] vindt het goed om de woning te verkopen, mits de opleverdatum niet eerder dan in mei of juni 2022 ligt, omdat [naam dochter] dan eindexamen heeft gedaan.

5.7.

[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat het waarschijnlijk (50 a 60% kans) financieel mogelijk is dat zij en haar nieuwe man het aandeel van [eiser] in de eigendom van de Amsterdamse woning overnemen, onder ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.

5.8.

Hoewel partijen al 12 jaar uit elkaar zijn en [eiser] er al tenminste 1,5 jaar op aandringt dat (ook) de woning in Amsterdam wordt verkocht of dat [gedaagde] hem uitkoopt, is dit nog steeds niet geschied. [eiser] heeft er een concreet belang bij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening te worden ontslagen, nog afgezien van de bezwaarlijke fiscale aspecten die voor hem aan de eigendom van de woning verbonden zijn. Bovendien is aannemelijk dat de woning een overwaarde heeft. [eiser] wil zijn deel van de overwaardes van beide huizen besteden aan een nieuw te kopen huis, zodat hij met zijn nieuwe partner en hun twee kleine kinderen kan samenwonen. [eiser] heeft er recht op zijn aandeel in de overwaarde (van beide huizen overigens) te kunnen besteden op de wijze die hem goeddunkt. Anders dan [gedaagde] meent, heeft [eiser] daarom een voldoende spoedeisend belang bij de verkoop op korte termijn van beide huizen.

5.9.

Door [eiser] is uitdrukkelijk betwist dat de door [gedaagde] gestelde afspraak over [naam dochter] is gemaakt. Daar tegenover heeft [gedaagde] het bestaan van deze afspraak niet aannemelijk gemaakt. In het convenant of het aangehechte ouderschapsplan is de afspraak ook niet te lezen.

5.10.

Of de afspraak nu wel of niet is gemaakt, aannemelijk is dat het voor [naam dochter] - en daarmee voor [gedaagde] - voordelen heeft om tot en met haar eindexamen niet te hoeven verhuizen. De vraag is of dat belang voor moet gaan boven het belang van [eiser] om na vele jaren verder te kunnen met zijn leven en zijn nieuwe gezin en of zijn belang bij verdeling van de gemeenschap daarvoor zou moeten wijken. Het bezwaar van die opvatting van [gedaagde] is dat de rekening voor het belang van hun kind eenzijdig ten laste van [eiser] komt. Zij biedt hem na 12 jaar onverdeeldheid geen vooruitzicht op verdeling van de gemeenschap binnen afzienbare termijn (en als [naam dochter] niet in eén keer slaagt voor haar eindexamen, kan het zelfs nog langer duren dan juni 2022), hoewel [gedaagde] volgens haar eigen stellingen waarschijnlijk in staat is om [eiser] uit te kopen. Zij had verder (ten minste) vanaf maart 2019 de kans om de mogelijkheden van uitkoop te onderzoeken en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich daarvoor voldoende heeft ingespannen; ook heeft zij [eiser] weinig inzicht gegeven in de redenen waarom uitkoop nog niet is gelukt. Overigens heeft zij ook aangevoerd dat het inkomen van haar man goed is. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat het mogelijk moet zijn om een woning te huren als de uitkoop niet lukt, zodat [naam dochter] in een rustige woonomgeving zich kan richten op haar schoolexamen. Voor zover haar verweer aldus dient te worden verstaan dat onder de gegeven omstandigheden een beroep op de genoemde regel van artikel 3:178 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, faalt dit verweer om de zojuist genoemde redenen.

5.11.

Ook met betrekking tot het huis in Amsterdam zal daarom een veroordeling tot medewerking om tot verkoop te komen, worden toegewezen. Wel krijgt [gedaagde] , mede in het belang van [naam dochter] , nog tot 1 november 2020 de tijd om [eiser] alsnog uit te kopen voor een koopprijs van minimaal € 475.000,00 (de laatst bekende WOZ-waarde), met ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. [gedaagde] kan in die tijd onderzoeken of zij de uitkoop gefinancierd kan krijgen. Slaagt zij daarin, dan dienen partijen – zo nodig (wederom) door tussenkomst van hun advocaten – zich met elkaar te verstaan over de met het transport van het onverdeelde aandeel van [eiser] te belasten notaris, en over de transportdatum, die voor 1 december 2020 moet liggen. De koopovereenkomst en de transportdatum moeten voor 1 november 2020 vast staan.

5.12.

Lukt dit niet, dan wordt [gedaagde] veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van het huis in Amsterdam. In dat geval is het - om het verkooptraject door [eiser] te laten slagen - ook onvermijdelijk dat [gedaagde] de huissleutel verstrekt, meewerkt aan bezichtiging van de woning, aan het maken van verkoopfoto’s en aan het verrichten van door de makelaar noodzakelijk geachte onderhoudswerkzaamheden. Verder is het redelijk dat zij de helft van de verkoopkosten voor haar rekening neemt. Dat de opbrengst of restschuld gelijk wordt verdeeld volgt reeds uit de afspraken in het convenant (artikelen 4.2 en 5.1). Al deze vorderingen zullen daarom eveneens worden toegewezen met in achtneming van hetgeen hiervoor onder 5.4. is overwogen.

5.13.

Daarbij wordt het door [gedaagde] gevoerde verweer tegen het verdelen van de overwaarde van het Amsterdamse huis verworpen. Zij wenst dat de overwaarde in depot wordt gehouden bij de notaris, omdat zij drie tegenvorderingen heeft op [eiser] . Zij doelt hiermee kennelijk op de reconventionele vorderingen. Dit verweer gaat niet op, omdat bestaan en omvang van de drie geldvorderingen vooralsnog niet voldoende vaststaan om de hierna in 6.3 tot en met 6.7 te vermelden redenen.

5.14.

[gedaagde] zal op de voet van artikel 3:178 BW worden verplicht tot medewerking aan verkoop van de Amsterdamse woningen om alles te doen wat voor de verkoop noodzakelijk is, op straffe van een dwangsom. . De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd tot € 25.000,00.

5.15.

[gedaagde] heeft met een beroep op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 november 2018 (GHDHA:2018:3426) nog betoogd, dat verdeling in een bodemprocedure moet worden gevorderd en niet in kort geding. Dit verweer wordt verworpen, omdat een veroordeling tot medewerking aan verkoop volgens vaste rechtspraak wel mogelijk is in kort geding. Dit geldt overigens volgens Hoge Raad 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4380, zelfs ook voor de - verdergaande - machtiging als bedoeld in art. 3:174 BW en de voorziening van art. 3:300 lid 2 BW.

De beleggingsverzekering

5.16.

Tegen de vordering tot verdeling van de beleggingsverzekering bij Reaal Verzekering met polisnummer [polisnummer] heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Deze komt niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal worden toegewezen.

Proceskosten

5.17.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er is geen aanleiding om in deze zaak van deze hoofdregel af te wijken.

6De beoordeling in reconventie

6.1.

Anders dan [eiser] als eerste verweer heeft aangevoerd, zijn de vorderingen in reconventie niet te laat ingediend en is hij niet onevenredig in zijn verdediging geschaad. Dat betekent dat [gedaagde] ontvankelijk is in haar reconventionele vorderingen.

6.2.

De in reconventie gevorderde voorzieningen strekken alledrie tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een geldvordering is in kort geding slechts plaats, als het voldoende aannemelijk is dat ook de bodemrechter de vordering zal toewijzen en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.

6.3.

[gedaagde] stelt € 21.600,00 aan kinderalimentatie van [eiser] tegoed te hebben en vordert dit bedrag als voorschot op een beslissing in de bodemprocedure die zij hierover aanhangig heeft gemaakt. [eiser] betwist de vordering uitdrukkelijk; volgens hem interpreteert [gedaagde] het ouderschapsplan volstrekt verkeerd.

6.4.

[gedaagde] heeft zelf gesteld dat het LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) de kinderalimentatie niet wil incasseren op grond van de beschikking. Dit is een sterke aanwijzing dat de verschuldigdheid van de vordering niet zonneklaar is. Dit, tezamen met de betwisting door [eiser] , maakt dat het bestaan en de omvang van deze vordering niet voldoende aannemelijk zijn om deze in kort geding toe te wijzen.

6.5.

[gedaagde] stelt dat zij nog € 12.196,50 aan woonkosten tegoed heeft van [eiser] , omdat hij sinds 2015 niet meer conform het convenant de helft heeft betaald van de woonkosten van beide woningen. [eiser] erkent dit laatste, maar stelt dat partijen een nieuwe afspraak hebben gemaakt toen [gedaagde] in 2015 hertrouwde, namelijk dat [gedaagde] de woonlasten van het Amsterdamse huis voor haar rekening zou nemen en [eiser] die van het huis in Purmerend.

6.6.

Uit het convenant blijkt dat in het gezamenlijk dragen van de woonlasten - [gedaagde] wordt bevoordeeld omdat zij in een duurder huis woont - een verzorgingselement ten opzichte van [gedaagde] zit. Zij heeft zelf ook gezegd dat zij om deze reden afgezien heeft van partneralimentatie. Op grond van artikel 1:160 BW eindigt de alimentatieplicht als de wederpartij opnieuw in het huwelijk treedt. Dit leidt tot de conclusie dat ook van deze vordering het bestaan en de omvang niet voldoende aannemelijk zijn om deze in kort geding toe te wijzen.

6.7.

Hetzelfde geldt voor de vordering van € 2.489,50. Volgens [gedaagde] is [eiser] dat bedrag aan haar schuldig. [eiser] heeft dat betwist, omdat niet onderbouwd is hoe het bedrag is samengesteld. [gedaagde] verwijst naar de door haar overgelegde productie 2 voor de berekening en de sommaties. Daarin is sprake van (terugbetaling van) toeslag kinderopvang, maar inhoud en samenstelling van de vordering worden niet echt duidelijk. Wel wordt uit de in die productie opgenomen mailwisseling vanaf 2016 duidelijk dat partijen het niet eens zijn over de verschuldigdheid van de bedragen waarop [gedaagde] aanspraak maakt. Deze stukken zijn dermate oud dat daarop in dit kort geding niet kan worden afgegaan.

proceskosten

6.8.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er is geen aanleiding om in deze zaak van deze hoofdregel af te wijken.

7De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

7.1.

bepaalt dat:

- partijen binnen vier weken na heden gezamenlijk een makelaar opdracht dienen te geven tot de verkoop van de woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) Purmerend tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare verkoopprijs bij een vraagprijs van tenminste € 298.000,00;

- indien partijen niet binnen die vier weken gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is, mede namens de andere partij, tot het verstrekken van een opdracht aan NVM-makelaar “Van Overbeek makelaars” gevestigd te Gorslaan 12, 1441 RG te Purmerend, tot verkoop van de woning,

- iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop (waaronder de kosten voor het noodzakelijke onderhoud vóór verkoop) en levering te dragen;

- de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;

- de helft van het saldo van de aan deze hypotheek verbonden spaarrekeningen - maar niet dat van de beleggingsrekening bij Reaal Verzekeringen - wordt uitgekeerd aan elk der partijen of dat dit wordt verrekenend met de restschuld;

- de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen;

7.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan het onder 7.1 bepaalde verkooptraject medewerking te verlenen, waaronder begrepen het ondertekenen van de verkoopopdracht aan de makelaar, het meewerken aan bezichtigingen, het meewerken aan ieder redelijk verzoek van de makelaar in het kader van de verkoopopdracht (zoals het voor gemeenschappelijke rekening laten verrichten van noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden),

7.3.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat zij niet voldoet aan (één van) de veroordelingen onder 7.1 en 7.2, met een maximum van in totaal € 25.000,00;

7.4.

voor het geval [gedaagde] er niet voor 1 november 2020 in slaagt het onverdeelde aandeel van [eiser] in de woning, inclusief parkeerplaats, aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) Amsterdam over te nemen op de hiervoor in 5.11 bedoelde wijze voor een koopprijs van minimaal € 475.000,00, geldt met ingang van 1 november 2020:

7.4.1.

bepaalt dat:

- partijen binnen vier weken na 1 november 2020 gezamenlijk een makelaar opdracht dienen te geven tot de verkoop van deze woning in Amsterdam tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare verkoopprijs bij een vraagprijs van tenminste € 475.000,00;

- indien partijen niet binnen die vier weken gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is, mede namens de andere partij, tot het verstrekken van een opdracht aan NVM-makelaar “Hoekstra & Van Eck makelaars” gevestigd op Meer en Vaart 82, te 1068 ZZ Amsterdam, tot verkoop van de woning,

- iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;

- de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;

- de helft van het saldo van de aan deze hypotheek verbonden spaarrekeningen - maar niet dat van de beleggingsrekening bij Reaal Verzekeringen - wordt uitgekeerd aan elk der partijen of dat dit wordt verrekenend met de restschuld;

- de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen;

7.4.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan het onder 7.4.1 bepaalde verkooptraject medewerking te verlenen, waaronder begrepen het ondertekenen van de verkoopopdracht aan de makelaar, het meewerken aan bezichtigingen, het meewerken aan ieder redelijk verzoek van de makelaar in het kader van de verkoopopdracht (zoals het afgeven van de huissleutel, het maken van verkoopfoto’s en het voor gemeenschappelijke rekening laten verrichten van noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden),

7.4.3.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat zij niet voldoet aan (één van) de veroordelingen onder 7.4.1 en 7.4.2, met een maximum van in totaal € 25.000,00;

7.5.

bepaalt dat de beleggingsverzekering bij Reaal Verzekering met polinummer [polisnummer] tussen partijen wordt verdeeld, waarbij € 9.999,25 wordt toebedeeld aan [gedaagde] en € 18.700,75 aan [eiser] , naar rato te vermeerderen met de eventuele stijging van het saldo van de verzekering sinds 31 maart 2020, waarna de beleggingsverzekering wordt opgeheven;

7.6.

verklaart deze beslissing in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

7.7.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

7.8.

wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

7.9.

weigert de gevraagde voorzieningen,

7.10.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020. 1

Bij afwezigheid van mr. De Koning is dit vonnis ondertekend door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.

1

type: MAH

coll:

Jurisprudentie 1

Gerechtshof Den Haag 13-11-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3426

Jurisprudentie 2

Hoge Raad 21-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4380


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733