Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 08-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7166

Datum publicatie16-09-2020
Zaaknummer200.263.661/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenOverig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In een procedure die gaat over gezag en omgang dient moeder een verzoek art. 223 Rv in om een voorlopige voorziening te treffen om een straat- en contactverbod te krijgen. In tegenstelling tot de rechtbank oordeelt het hof dat zij niet kan worden ontvangen in dit verzoek. Haar verzoek voldoet niet aan de eisen die vermeld staan in art. 278 lid 1 Rv. Evenmin voldoende samenhang met de hoofdzaak.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.263.661/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 191571)

beschikking van 8 september 2020 inzake voorlopige voorzieningen

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep ,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M. Helmantel te Hoogezand-Sappemeer.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), van 16 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s) , ingekomen op 2 augustus 2019.

- een journaalbericht van mr. Staal-Olislaegers van 13 september 2019 met productie(s);

- een faxbericht van mr. Helmantel van 28 oktober 2019;

- een journaalbericht van mr. Staal-Olislaegers van 15 april 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Helmantel van 29 juni 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Staal-Olislaegers van 2 juli 2020 met productie(s).

2.2

Naast onderhavige procedure is tussen de vader en de moeder bij dit hof aanhangig een (incidenteel) hoger beroep van de vader en de moeder gericht tegen een vonnis van 16 oktober 2019 (hersteld bij vonnis van 6 november 2019) van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Deze procedure is bij dit hof ingeschreven onder nummer 200.269.863/01.

2.3

Op 7 juli 2020 zijn [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) buiten aanwezigheid van partijen door het hof ieder afzonderlijk van elkaar gehoord met behulp van een beeldbelverbinding.

2.4

De mondelinge behandeling op 10 april 2020 heeft in verband met de coronamaatregelen geen doorgang gevonden. Deze zaak en de zaak tussen partijen met zaaknummer 200.269.863/01 zijn gelijktijdig behandeld op 8 juli 2020. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Raadsheer mr. Vermeulen en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, hebben in verband met de coronamaatregelen aan de mondelinge behandeling deelgenomen met behulp van een beeldbelverbinding.

2.5

Met instemming van het hof hebben partijen na de mondelinge behandeling nog journaalberichten ingezonden, zij het met de in overweging 5.1 genoemde beperking:

- een journaalbericht van mr. Staal-Olislaegers van 11 augustus 2020 en een journaalbericht van mr. Helmantel van 14 augustus 2020, beiden inhoudende dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen;

- een journaalbericht van mr. Helmantel van 20 augustus 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Staal-Olislaegers van 21 augustus 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Helmantel van 24 augustus 2020.

De ingezonden stukken worden door het hof beschouwd als zijnde ingediend over en weer in beide procedures.

2.6

Heden word door het hof in beide procedures beschikking gegeven, respectievelijk arrest gewezen.

3De feiten

3.1

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen samen het ouderlijke gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.

3.2

Bij vonnis in kort geding van 20 december 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen- kort gezegd - een straat- en contactverbod aan de vader opgelegd voor de periode van zes maanden na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom en met een machtiging aan de moeder om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen.

3.3

In oktober 2008 zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen in die zin dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de ene week bij de moeder verbleven en de andere week bij de vader.

3.4

Van april/mei 2011 tot begin 2014 heeft de vader een relatie gehad met [C] (verder: [C] ). Uit deze relatie is [in] 2013 geboren [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ).

3.5

De vader en de moeder hebben in 2014 hun relatie hervat en zijn (opnieuw) gaan samenwonen. Begin januari 2019 heeft/hebben zich bij de vader thuis een ernstige (gewelds)incident(en) voorgedaan, waarbij de vader, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] betrokken zijn geweest.

De verstandhouding tussen de ouders is daarna ernstig verstoord geraakt waarbij ook het contact tussen de vader en zijn kinderen is verbroken.

3.6

Tussen partijen spelen nog (diverse) gerechtelijke procedures, onder meer over het gezag, het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling met de andere ouder.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking van 16 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter de vader verboden om zelf of via derden op welke wijze dan ook contact te leggen met de moeder en/of de kinderen, om zich te begeven in een straal van 100 meter in hun nabijheid, om zich te begeven in de nabijheid van de woning van de moeder en de kinderen aan [de a-straat] in [B] en/of de school van de kinderen en/of hun sportschool en/of de door hen bezochte sportlocaties of sportaccommodaties waaronder die aan [de b-straat] in [D] , de [c-straat] in [A] en de [d-straat] in [A] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding met een maximum van € 2.500,- en met machtiging deze verboden ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, doordat zij de vader door de politie laat verwijderen. De rechtbank heeft daarbij het meer of anders verzochte afgewezen.

4.2

De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de beschikking van 16 juli 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.

4.3

De moeder heeft bij faxbericht van 28 oktober 2019 aan het hof bericht dat zij geen verweerschrift zal indienen, omdat de voorzieningenrechter van de rechtbank op 16 oktober 2019 opnieuw vonnis in kort geding heeft gewezen, met een soortgelijke strekking als de bestreden beschikking van 16 juli 2019. De moeder stelt dat partijen daarom geen belang meer hebben bij een uitspraak van het hof met betrekking tot de bestreden beschikking van 16 juli 2019.

4.4

In de akte bij het journaalbericht van 29 juni 2020 heeft de moeder (naar het hof begrijpt) incidenteel beroep ingesteld en haar verzoek vermeerderd en het hof verzocht:

te bepalen dat het de vader is verboden om foto’s en/of andere uitlatingen van de moeder en de kinderen die zijn geplaatst op sociale media die voor de vader zijn geblokkeerd, te plaatsen op de sociale media van de vader waarbij aan de vader een dwangsom dient te worden opgelegd van € 100,- die hij aan de moeder moet betalen voor elke keer dat hij (een deel van) de uitspraak in appel overtreedt en te bepalen dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

4.5

De vader heeft in zijn brief behorend bij het journaalbericht van 2 juli 2020 verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.

5De beoordeling

Producties

5.1

De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de producties die de vader bij het journaalbericht van 21 augustus 2020 heeft ingediend. Zoals de moeder terecht heeft aangevoerd heeft het hof ter zitting partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 21 augustus 2020 nog schriftelijk op elkaars standpunten te reageren als zij niet tot overeenstemming zijn gekomen. Daarbij heeft het hof partijen niet in de gelegenheid gesteld om nog stukken in het geding te brengen. Het hof zal de door de vader bij zijn journaalbericht van 21 augustus 2020 ingebrachte stukken daarom buiten beschouwing laten.

Belang

5.2

Gelet op het feit dat door de moeder (inmiddels) incidenteel hoger beroep is gesteld gaat het hof ervan uit dat haar eerdere stelling dat partijen geen belang hebben bij een uitspraak in deze zaak geen nadere bespreking meer behoeft.

Voor zover de moeder haar stelling handhaaft, gaat het hof aan die stelling voorbij. Ook als het straatverbod in de bestreden uitspraak inmiddels zou zijn uitgewerkt dan neemt dit niet weg dat de vader belang houdt bij de beoordeling in hoger beroep, mede gezien ook de dwangsomveroordeling bij overtreding van dit verbod (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782). Het hof zal daarom hieronder toetsen of het straat- en contactverbod terecht is toegewezen.

Straat- en contactverbod

5.3

In grief 1 stelt de vader dat de rechtbank de moeder ten onrechte heeft ontvangen in haar verzoek om op grond van 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. Terecht heeft de vader erop gewezen dat moeder haar verzoek niet in een verzoek- of verweerschrift of in een (kort-geding) dagvaarding dan wel met redenen omklede conclusie heeft gedaan. Het verzoek van de moeder in haar brief van 11 juli 2019 voldoet niet aan de eisen die aan een verzoekschrift of verweerschrift met zelfstandig verzoek worden gesteld zoals genoemd in art. 278 lid 1 Rv. De moeder had weliswaar bij reconventionele eis in kortgeding van 12 juni 2019 een straat- en contactverbod gevorderd maar dat kortgeding is doorgehaald en die eis kon dan ook geen grondslag zijn voor het uitspreken van het onderhavige straat- en contactverbod.

De vader voert ook aan dat de samenhang tussen de voorlopige voorziening en de hoofdvordering ontbreekt. Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Het verzoek van de moeder om aan de vader een contact- en straatverbod op te leggen voor de duur van de bodemprocedure hangt naar het oordeel van het hof onvoldoende samen met de bodemzaak die het gezamenlijk gezag, het hoofdverblijf en de zorgregeling betreft.

De vader is daarnaast niet gehoord over het verzoek van de moeder in haar brief van 11 juli 2019.

Het hof is dan ook van oordeel dat de eerste grief van de vader slaagt en de bestreden beschikking voor vernietiging in aanmerking komt. De overige (incidentele) grieven behoeven daarom in deze beschikking geen verdere bespreking.

5.4

Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure mede de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 juli 2019;

compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart, I.A. Vermeulen en M.P. Den Hollander, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 8 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733