Hoge Raad 04-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1369

Datum publicatie04-09-2020
Zaaknummer19/03758
ProcedureCassatie
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2020:210; In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:2490
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Lijfrente / levensverzekering
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw sloot in 1993 een vaste termijnverzekering af. Vrouw was verzekerde. Vrouw maakte de polis in 1995 premievrij. Hof: Inspecteur heeft terecht de door vrouw in 2013 ontvangen uitkering tot belastbaar inkomen gerekend.
HR: ook al was de overeenkomst in 1993 aangegaan met daarin een element van overlijdensrisico t.a.v. de premiebetaling, partijen hebben de overeenkomst in 1995 zodanig gewijzigd dat een overlijdensrisico sindsdien geen onderdeel was van de overeenkomst. Verwijzing geding voor behandeling en beslissing.

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03758

Datum 4 september 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2019, nr. 18/00403, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/2621) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 5 maart 2020 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2020:210).

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2Beoordeling van de klacht

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende heeft op 16 maart 1993 bij [A] Levensverzekeringen N.V. (hierna: [A] ) een overeenkomst getiteld “vaste termijnverzekering” gesloten (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst hield onder meer het volgende in. Onafhankelijk van het in leven zijn van de verzekerde werd het verzekerde bedrag op de einddatum 16 maart 2013 in Australische dollars uitgekeerd. De verplichting tot premiebetaling verviel door overlijden van de verzekerde voorafgaand aan die einddatum. Het was mogelijk de overeenkomst voorafgaand aan die einddatum premievrij te maken.

2.1.2

Belanghebbende heeft in de periode van 16 maart 1993 tot 16 maart 1995 een bedrag van € 1.633,44 aan premies betaald.

2.1.3

Op 16 maart 1995 is de overeenkomst premievrij gemaakt. Als gevolg daarvan is het bedrag van de uitkering op de einddatum verminderd.

2.1.4

Aan belanghebbende is op basis van de overeenkomst op 16 maart 2013 een bedrag van € 24.780 uitgekeerd. Belanghebbende heeft met betrekking tot dit feit in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2013 niets opgenomen. De Inspecteur heeft het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een bedrag van € 23.147 (€ 24.780 min € 1.633).

2.2.1

Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur het bedrag van € 23.147 terecht in de heffing heeft betrokken. Volgens belanghebbende is de hiervoor in 2.1.4 vermelde uitkering aan te merken als een uitkering uit een valutatermijncontract die niet belastbaar is voor de inkomstenbelasting. Volgens de Inspecteur betreft het een uitkering uit een levensverzekering.

2.2.2

Het Hof heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Naar het oordeel van het Hof is sprake van een overeenkomst van levensverzekering omdat in 1993 tussen belanghebbende en [A] is overeengekomen dat de premiebetaling afhankelijk is van het leven van belanghebbende en het karakter van de overeenkomst moet worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de overeenkomst (vgl. artikel 7:925, lid 1, BW) , zodat de premievrijmaking daarin geen wijziging heeft gebracht. De Inspecteur heeft terecht de door belanghebbende in 2013 ontvangen uitkering, verminderd met de betaalde premies, tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend, aldus het Hof.

2.3.1

De klacht richt zich tegen het in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst van levensverzekering. Het gaat om een uitkering uit een valutatermijncontract die niet belastbaar is voor de inkomstenbelasting, aldus de klacht.

2.3.2

Partijen verschillen van mening over de aard en inhoud van de overeenkomst op basis waarvan [A] in 2013 uitkering aan belanghebbende heeft gedaan. Volgens belanghebbende gaat het om een betaling onder een valutatermijncontract en is de uitkering daarom niet belastbaar. Volgens de Inspecteur gaat het om een uitkering uit een levensverzekering. Van de uitkomst van dit verschil van mening hangt af welke fiscale gevolgen die uitkering heeft voor de aanslag IB/PVV 2013. Daarom dient allereerst door middel van uitleg van de overeenkomst met toepassing van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) de aard en inhoud van de overeenkomst te worden beoordeeld. Dit is in het bestreden oordeel miskend. In zoverre slaagt de klacht.

2.3.3

De klacht slaagt ook voor zover deze is gericht tegen het oordeel van het Hof dat in 2013 aan belanghebbende uitkering is gedaan onder een overeenkomst van levensverzekering. Daarbij is het volgende van belang. Bij het oordeel wat de fiscale gevolgen zijn van de uitkering in 2013, gaat het erom wat ten tijde van die uitkering de aard en inhoud is van de overeenkomst uit hoofde waarvan die uitkering wordt gedaan. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende in 1993 de overeenkomst is aangegaan met daarin een element van overlijdensrisico ten aanzien van de premiebetaling, laat dat onverlet dat uit de uitgangspunten in cassatie volgt dat partijen de overeenkomst op 16 maart 1995 zodanig hebben gewijzigd dat deze sindsdien geen enkel element bevat dat erop kan duiden dat een overlijdensrisico onderdeel was van de overeenkomst. Dan brengt geen rechtsregel mee dat voor de duiding van de fiscale gevolgen van deze uitkering niettemin moet worden uitgegaan van de aard en inhoud van de overeenkomst voordat deze op 16 maart 1995 werd gewijzigd. 1 In zoverre berust het bestreden oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.

2.4

De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De klacht behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- verklaart het beroep in cassatie gegrond,

- vernietigt de uitspraak van het Hof,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

- draagt de Staatssecretaris op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2020.

1

Vgl. HR 30 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2815.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733