Gerechtshof 's-Hertogenbosch 13-08-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2578

Datum publicatie14-08-2020
Zaaknummer200.278.158_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Afwijzing verzoek ondertoezichtstelling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vernietiging verlenging ondertoezichtstelling met ingang datum beschikking hof. Geen noodzaak aanwezig: de moeder is voldoende in staat vrijwillige hulpverlening te organiseren.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 13 augustus 2020

Zaaknummer : 200.278.158/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/02/366607 / JE RK 19-2334

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende op een geheim adres,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. E. Sijnesael,

tegen

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , België;

hierna samen te noemen: de kinderen.

Als overige belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] , Engeland,

hierna te noemen: de vader.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 februari 2020 met voornoemd zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2020, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.

2.2.

De GI heeft geen verweerschrift ingediend.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. S. van de Voorde (kantoorgenoot van mr. Sijnesael);

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

2.3.1.

De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ook niet verschenen.

2.4.

Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de moeder en de GI gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van de GI van 19 juni 2020;

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 juli 2020;

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 juli 2020;

  • de brief met bijlagen van de GI van 20 juli 2020;

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 juli 2020.

3De beoordeling

3.1.

Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders.

3.2.

Bij beschikking van 15 februari 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 februari 2018 tot 15 februari 2019. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking van 14 februari 2020.

3.3.

Bij beschikking van 28 november 2018 heeft de rechtbank een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel een voorziening van pleegzorg. Bij beschikking van 10 december 2018 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd met ingang van 12 december 2018 tot 15 februari 2019.

3.4.

Bij beschikking van 7 februari 2019 heeft de rechtbank het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van twaalf maanden afgewezen.

3.5.

De kinderen wonen sinds de beëindiging van de uithuisplaatsing weer bij de moeder.

3.6.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 februari 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 15 februari 2021.

3.7.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.8.

De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.

Aan het wettelijk criterium voor een ondertoezichtstelling van de kinderen wordt niet meer voldaan. Het gaat goed met de kinderen op school en thuis. Zij worden niet meer ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De moeder heeft voor de problemen die de kinderen hadden zelf hulpverlening ingeschakeld en zij zal dat blijven doen wanneer dat nodig is.

De moeder staat achter de inschakeling van hulpverlening voor de kinderen voor de verwerking van traumatische gebeurtenissen uit het verleden, waaronder de uithuisplaatsing eind 2018 en de gijzeling van de kinderen door de vader in juli 2019. De kinderen waren met de moeder in Engeland om de bruiloft van een andere kind van de moeder en de vader bij te kunnen wonen. De vader heeft tijdens dat verblijf de moeder ten onrechte laten arresteren en de kinderen vier dagen bij zich gehouden in zijn woning en negatief op hen ingepraat.

De aanvankelijke aanmelding van de kinderen bij [hulpverlening] voor hulpverlening is afgewezen op basis van de informatie die door de GI was gegeven. De moeder heeft vervolgens samen met IPT (intensieve pedagogische thuishulp) zelf contact opgenomen met [hulpverlening] , omdat zij van mening is dat de aanmelding ten onrechte is afgewezen. Zij is in afwachting van de uitkomst daarvan.

Contactherstel tussen de kinderen en de vader is op dit moment niet mogelijk. De kinderen moeten eerst de hulpverlening gaan krijgen die zij nodig hebben en van daaruit zal gekeken moeten worden naar wat de mogelijkheden zijn voor contactherstel.

Er zal zonder ondertoezichtstelling ook voldoende zicht zijn op de kinderen en de gezinssituatie door IPT, het consultatiebureau en de school. De moeder is tevreden over de hulp die door IPT geboden wordt. In het geval dat de ondertoezichtstelling niet meer wordt verlengd, wil zij die hulp voortzetten en daarnaast bij de gemeente een casemanager aanvragen die kan bemiddelen en aanspreekpunt kan zijn in haar contact met de vader.

De ondertoezichtstelling is contraproductief. De kinderen voelen zich door de ondertoezichtstelling niet vrij in het contact met professionals. De moeder ervaart stress door de ondertoezichtstelling, doordat de GI niet betrokken is en niet op de hoogte is van de recente situatie van haar gezin en, als gevolg daarvan, onjuist rapporteert in het kader van de ondertoezichtstelling.

3.9.

De GI voert tijdens de mondelinge behandeling als verweer het volgende aan.

De kinderen worden nog wel ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij zijn sociaal emotioneel belast door de gebeurtenissen in het verleden en zitten in een ernstig loyaliteitsconflict tussen de ouders. De kinderen hebben de vader inmiddels al een jaar niet gezien en het contactherstel tussen hen heeft nog geen vorm gekregen. Verder heeft de GI zorgen over het contact tussen de ouders. De ouders zijn beiden ambivalent en de moeder is kwetsbaar door wat zij heeft meegemaakt. De moeder blijft angstig dat de vader de kinderen zal meenemen als er weer contact is tussen de vader en de kinderen.

De huidige gezinsvoogd treedt sinds februari 2020 als zodanig voor de kinderen op. Zij herkent zich niet in de stelling van de moeder dat zij niet betrokken is. Zij is bij aanvang van haar werkzaamheden bij de moeder op bezoek geweest en heeft in verband met het coronavirus daarna telefonisch contact met haar onderhouden. De kinderen heeft zij nog niet ontmoet, maar daarvoor staat een afspraak gepland. Zij ontvangt van IPT verslagen met betrekking tot de moeder en de kinderen. Vanwege onduidelijkheid c.q. onvolledigheid van de verslagen wil zij in gesprek gaan met IPT om de verwachtingen te bespreken. Wat betreft de hulpverlening voor de kinderen is zij in afwachting van bericht van [hulpverlening] of de kinderen daar terecht kunnen. In het contact met de vader draagt zij nu zorg voor het doorzenden van de verslagen en houdt zij de vader op de hoogte van de belangrijke gebeurtenissen.

De GI wil zich er verder voor inzetten dat onderzoek en behandeling van de kinderen worden gerealiseerd en dat onbelast contact van de kinderen met de vader kan plaatsvinden. Het inschakelen van een casemanager in het vrijwillige kader, zoals de moeder wenst, kan in deze zaak niet, aldus de GI.

3.10.

Het hof overweegt het volgende.

3.10.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

3.10.2.

Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.10.3.

Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de thuissituatie van de kinderen nu stabiel is, dat het met de kinderen thuis en op school goed gaat en dat zij de zorg krijgen die zij nodig hebben. [minderjarige 1] heeft haar behandeling bij [naam] afgerond. [minderjarige 2] is klaar met zijn bekkenbodemfysiotherapie en hij is geopereerd in verband met zijn gehoorproblemen. Hij is aangemeld voor weerbaarheidstraining. In de weekenden verblijft hij bij zijn pleegouders en dit verloopt goed.

De moeder en de GI brengen beiden naar voren dat nog wel zorgen bestaan over de gevolgen voor het welbevinden van de kinderen van de ingrijpende gebeurtenissen die zij in het verleden hebben meegemaakt. Meest recent zijn dat de gebeurtenissen tijdens hun verblijf in Engeland in juli 2019. De vader heeft de kinderen toen vier dagen van de moeder afgezonderd en op hen ingepraat. De kinderen zijn mogelijk getraumatiseerd geraakt en in een loyaliteitsconflict gebracht. Zij raken gespannen wanneer het over de vader gaat en staan niet open voor contact met hem. Voor onderzoek en behandeling van de kinderen is bij [hulpverlening] een aanvraag voor hulpverlening gedaan.

Gezien de bestaande zorgen over de kinderen is het hof van oordeel dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.

3.10.4.

Vervolgens ligt de vraag voor of de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is voor de kinderen of voor de moeder, door de moeder voldoende wordt geaccepteerd. Het hof is van oordeel dat de moeder met name afgelopen periode heeft laten zien dat zij die zorg voldoende accepteert en overweegt daartoe het volgende.

Gebleken is dat de moeder volledig heeft meegewerkt aan de hulpverlening die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgelopen maanden hebben ontvangen en dat zij nu betrokken is bij de inschakeling van de hulpverlening van [hulpverlening] voor de kinderen. De moeder zoekt actief hulpverlening voor de kinderen op medisch en psychosociaal vlak en haar samenwerking met de hulpverlening is goed, zo wordt door IPT en de jeugdarts die betrokken zijn bevestigd.

Daarbij geldt dat de moeder ondersteuning heeft van IPT (twee keer per week), die zicht heeft op de moeder en de kinderen en mede kan waarborgen dat de hulpverlening voor de kinderen wordt gerealiseerd.

Voorts is gebleken dat de moeder vanuit de hulpverlening die de kinderen nog gaan krijgen en waarvoor reeds een aanvraag ligt, wil gaan kijken naar wat de mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen de vader en de kinderen. Ten aanzien van haar contact met de vader wil zij een casemanager gaan inschakelen. De GI heeft haar stelling dat het inschakelen van een casemanager in het vrijwillige kader in onderhavige situatie niet kan, niet onderbouwd. Het hof gaat er vanuit dat dit wel mogelijk is nu zowel IPT als de jeugdarts deze mogelijkheid benoemen, zo blijkt uit de verklaringen die van hen in het geding zijn gebracht.

3.10.5.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat op dit moment niet meer aan de gronden van artikel 1:255 BW wordt voldaan, nu weliswaar sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar het hof gezien de hulpverlening die de moeder inzet en aanvaardt voldoende reden heeft om aan te nemen dat de moeder de noodzakelijke hulp accepteert. De maatregel van ondertoezichtstelling acht het hof daarom niet langer noodzakelijk.

3.11.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking deels zal worden vernietigd en

en het inleidend verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van heden.

4De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2020, voor zover die betrekking heeft op de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen vanaf heden;

en, in zoverre, opnieuw recht doende:

wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen, voor zover dat betreft de periode van ondertoezichtstelling vanaf heden;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2020 voor zover het betrekking heeft op de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen tot heden;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 13 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733