Rechtbank Den Haag 30-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7336

Datum publicatie06-08-2020
ZaaknummerC/09/596072 / JE RK 20-1694
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kinderen hebben in verschillende landen gewoond met wisselende verzorgers, in tekortschietende woonsituaties. Hoewel vader verbetering hierin stelt, heeft hij ook gesteld niet te zullen veranderen in zijn vele werk en de opvang van de kinderen. Vader stelt culturele opvoedingsverschillen tussen NL en China: 'uitbesteding' van de opvoeding is in zijn cultuur gebruikelijk. Rb: het staat ouders op zich vrij hun kinderen op te voeden met eigen culturele waarden en normen, maar dit wordt beperkt door de belangen van het kind.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Team Familie

Zaaksgegevens: C/09/596072 / JE RK 20-1694

Datum uitspraak: 30 juli 2020

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 15 juli 2020 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,hierna: de Raad,

betreffende:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] , Italië, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats] , Italië, hierna te noemen: [minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. C.C. Peterse te Den Haag.

De kinderrechter merkt als informanten aan:

Stichting Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord,de gecertificeerde instelling,hierna te noemen: Jbw,

en

[de vrouw] , de huidige partner van de vader,

hierna te noemen: [de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift van 15 juli 2020, met onderliggend raadsrapport;

  • de brief van 16 juli 2020, met bijlagen waaronder de verleningsbesluiten, van de Raad;

  • het verweerschrift van 19 juli 2020.

Op 20 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:

- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;

- de vader, vergezeld van zijn advocaat en een tolk Mandarijn: [tolk] ;

- [vertegenwoordiger van de GI] , namens Jbw;

- mevrouw [de vrouw]

Na de zitting is, zoals ter zitting afgesproken, nog ontvangen een e-mailbericht van de zijde van de vader met bijgevoegd de Chinese echtscheidingsdocumenten.

De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten en omstandigheden

- De vader en de moeder zijn de ouders van:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] , Italië, hierna: [minderjarige 1] ,

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats] , Italië, hierna: [minderjarige 2] .

- De vader is in 1992 naar Nederland gekomen. Daarna is hij naar Italië gegaan.

- De ouders zijn in 2010 met elkaar gehuwd en hun het huwelijk is in 2014 in China

door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheiding is bepaald dat de vader

voortaan belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

- In 2014 is vader naar Nederland gekomen. De moeder is in 2014 naar China

teruggekeerd. [minderjarige 1] is in 2015 naar Nederland gekomen. Voordat [minderjarige 2] in februari

2019 naar Nederland gekomen heeft hij bij zijn oma in China gewoond.

- De vader en beide kinderen wonen nu in de woning van mevrouw [de vrouw] ( [woonplaats]

, die tevens de werkgever is van de vader. De vader is

werkzaam als kok in het Chinese restaurant [A.] van mevrouw [de vrouw] . Eerder, in elk geval tot 9 maart 2020, woonden de vader en de kinderen in een ander pand van mevrouw [de vrouw] ( [verblijfplaats] , samen met andere personeelsleden.

- Op 9 maart 2020 is de vader in verzekering gesteld wegens verdenking van een

geweldsincident.

- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30

maart 2020 Jbw belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De

beschikking houdt onder meer het volgende in:

“Op grond van de inhoud van het verzoekschrift moet thans worden uitgegaan van het feit dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] feitelijk niet wordt uitgeoefend. De gezaghebbende ouder (de moeder) verblijft sinds jaren in China. Zij is niet actief betrokken bij de opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De vader, waarvan nog onduidelijk is of hij mede met het ouderlijk gezag over de kinderen is belast, heeft in Nederland de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich genomen. Hij is echter op 9 maart 2020 opgepakt en zijn voorarrest is daarna met 90 dagen verlengd. De huidige verzorger van de kinderen doet wisselende uitspraken over haar beschikbaarheid en bereidwilligheid om voor de kinderen te zorgen. Beide kinderen hebben speciale behoeften rondom structuur en veiligheid.

Teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen, acht de kinderrechter het dringend en onverwijld noodzakelijk om in gezagsuitoefening van de minderjarige te voorzien.

Het is belangrijk dat de GI met spoed gaat onderzoeken waar de kinderen de komende periode veilig kunnen verblijven. Hiervoor dient ook gekeken te worden naar mogelijkheden in het netwerk, te weten bij familie in [plaats 1] . Daarnaast dient ook te worden onderzocht of de vader mede met het ouderlijk gezag belast is.

Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .

Derhalve zal – met toepassing van artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – als volgt worden beslist.”

- De voorlopige hechtenis van de vader is eind juni 2020 geschorst. Sindsdien wonen

de vader en kinderen samen met mevrouw [de vrouw] in haar woning in [woonplaats] .

- De vader heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (vijf jaar) bij

partner.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt thans tot:

  • ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode van één jaar (art 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW), en

  • het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsvervangende omgeving zoals vermeld in de verleningsbeslissing, voor de periode van één jaar (art 1: 265b BW) .

De vader heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de verzochte ondertoezichtstelling.

De vader heeft wel verweer gevoerd tegen het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Ondertoezichtstelling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn.

Overwogen wordt dat [minderjarige 1] op 26 maart 2018 is aangemeld bij het Jeugd en Gezinsteam (JGT) omdat sprake was van stagnatie in zijn ontwikkeling: ernstige taal- en leerproblemen en heel moeizaam contact kunnen maken met andere kinderen en/of volwassenen. Kort na zijn aankomst in Nederland signaleerde de school bij [minderjarige 2] zeer moeilijk en grensoverschrijdend gedrag, waarna [minderjarige 2] eveneens is aangemeld bij het JGT. Sindsdien zijn diverse ondersteuners en hulpverleners intensief betrokken bij de kinderen, waaronder ook een coach die Mandarijn spreekt. In oktober 2019 heeft het Veiligheidshuis de coördinatie van de taken van het JGT overgenomen.

De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn volgens de Raad gelegen in het feit dat de vader werkzaam is als kok in een restaurant met werktijden tussen 14.00 uur en 22.00 uur. Hij werkt vijf à zes dagen per week, hij is op maandagen en op een andere (wisselende) doordeweekse dag vrij. De vader is daardoor buiten schooluren nauwelijks (emotioneel) beschikbaar voor de kinderen waardoor zij veel op zichzelf zijn teruggeworpen. Omdat er nauwelijks toezicht, structuur en (huis)regels zijn is onder meer sprake van veelvuldig schermgebruik en een ongezond eetpatroon. Bij [minderjarige 2] is bovendien sprake van een kind-eigen problematiek (vermoedelijk autisme) die een goede ontwikkeling in de weg staan. Door toenemende (grensoverschrijdende) gedragsproblemen komt [minderjarige 2] niet tot leren en is zijn school handelingsverlegen geraakt. [minderjarige 1] dreigt – mede door de situatie van [minderjarige 2] – ondergesneeuwd te raken. Hij maakt zich voortdurend kleiner en er is onvoldoende oog voor wat hij nodig heeft om tot een goede ontwikkeling te komen, daarnaast is sprake van (ernstig) overgewicht. De vader lijkt wel bereid maar is onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging van beide kinderen weg te nemen en/of hulpverlening te organiseren. De vader werkt zeer veel, en is ambivalent in zijn uitspraken over wat hij wil.

De kinderrechter is van oordeel dat gezien de door de Raad geschetste problematiek, die de vader niet heeft weersproken, sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen en een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is.

Machtiging tot uithuisplaatsing

De vader onderkent dat de kinderen in hun thuissituatie meer begeleiding behoeven zodat zij niet lang alleen zijn en dat er beter aan hun (emotionele) behoeften tegemoet moet worden gekomen. Zijn werktijden in de horeca zijn niet veranderbaar, maar wel heeft hij de woonsituatie en de opvoeding en verzorging van de kinderen in de toekomst beter georganiseerd. De kinderen en de vader zullen niet meer terugkeren naar de [verblijfplaats] maar in de (eensgezins)woning van mevrouw [de vrouw] blijven wonen. Mevrouw [de vrouw] heeft in de periode dat de vader in voorlopige hechtenis verkeerde de kinderen in haar woning opgevangen en hen structuur en begeleiding geboden. Zij heeft daardoor al een band met hen opgebouwd. Daarnaast is afgesproken dat op de momenten dat mevrouw [de vrouw] niet beschikbaar is, de kinderen door mevrouw [uit het netwerk] zullen worden opgevangen. Ook heeft de vader aangevoerd dat een uithuisplaatsing traumatiserend is voor de kinderen omdat dat immers weer een verplaatsing voor hen betekent.

De Raad en Jbw hebben aangevoerd dat de vader (en ook mevrouw [de vrouw] ) zich de afgelopen maanden ambivalent hebben uitgelaten, niet alleen over de woonsituatie maar ook over hun beider beschikbaarheid voor de kinderen. De vader kon zich aanvankelijk (ook) vinden in een uithuisplaatsing maar nu verzet hij daar weer tegen. De Raad opteert daarom voor een gezinsvervangende woonomgeving (een gezinshuis in [plaats 2] ) waar de kinderen samen gedurende langere tijd kunnen verblijven.

De kinderrechter is van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op dit moment een stabiele thuissituatie nodig, waar zij tot rust kunnen komen en van waaruit zij zich verder kunnen ontwikkelen. De kinderen hebben in hun jeugdige leven in verschillende landen gewoond met niet beschikbare ouders, wisselende verzorgers en opvoeders, in tekortschietende woonsituaties. De kinderen zijn daardoor zeer onthecht geraakt. Hoewel de vader heeft bepleit dat hij de zorg- en opvoedsituatie voor de kinderen inmiddels beter heeft georganiseerd en dat een uithuisplaatsing voor hen traumatiserend zou werken, hebben deze argumenten de kinderrechter niet kunnen overtuigen. Vooral niet omdat de vader herhaaldelijk heeft verklaard geen verandering te kunnen/willen brengen in zijn werksituatie en de opvang van de kinderen blijft ‘uitbesteden’.

Namens de vader is benadrukt dat de kinderrechter oog moet hebben voor de culturele verschillen, dat Chinese mensen nu eenmaal een andere manier van opvoeden hebben en dat het ‘uitbesteden’ van de zorg door vaders binnen Chinese kringen volstrekt gebruikelijk is. Dit brengt de kinderrechter echter niet tot een ander oordeel. Vanzelfsprekend staat het ouders in beginsel vrij hun kinderen op te voeden met inachtneming van hun eigen culturele waarden en normen. Die vrijheid is echter niet onbeperkt en wordt met name daardoor begrensd dat de opvoeding niet in strijd mag komen met de belangen van het kind. In artikel 8 EVRM is voor zover van belang bepaald dat “1 Een ieder (…) recht [heeft] op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven (…) en dat (2) geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (…) de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In dit geval is sprake van een van overheidswege op grond van de wet (art. 1:265b BW) te treffen maatregel ter bescherming van de rechten van de kinderen. Deze maatregel kan worden getroffen als sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen en het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Aan die eisen is in dit geval voldaan.

Immers er is, zoals hiervoor al vermeld, sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De vader heeft ter zitting voorgesteld om, naast mw. [de vrouw] , tevens als hulp in te schakelen mevrouw [uit het netwerk] gedurende twee uur per dag. Mevrouw [uit het netwerk] heeft volgens de vader geen specifieke scholing genoten die haar geschikt maakt om kinderen op te voeden, maar zij is zowel de Chinese als de Nederlandse taal machtig en al haar, door haar opgevoede, eigen kinderen zouden terecht zijn gekomen. De vader en mewrouw [de vrouw] hebben hierom vertrouwen in haar. Namens Jbw is verklaard dat deze extra in te schakelen hulp ook voor Jeugdzorg volstrekt nieuwe informatie betreft, terwijl Jbw nog een paar dagen geleden met de vader heeft gesproken. De vader heeft ook geen stukken overgelegd waaruit volgt dat mevrouw [uit het netwerk] aan de slag zal gaan. Voor zover er al van kan worden uitgegaan dat mevrouw [uit het netwerk] daadwerkelijk aan de slag zal zijn, biedt deze extra hulp onvoldoende soelaas om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van beide kinderen af te wenden. Mogelijk zal tijdens de uren dat mevrouw [uit het netwerk] komt werken beter kunnen worden voorzien in een structuur voor de kinderen, maar uit de raadsrapportage blijkt genoegzaam dat de kinderen niet alleen beschadigd zijn door het gebrek aan structuur maar vooral ook doordat er geen ouder emotioneel voor hen beschikbaar is. Met de hulp van mevrouw [uit het netwerk] wordt in deze lacune niet voorzien. Ook mevrouw [de vrouw] wordt hiertoe (helaas) onvoldoende in staat geacht. Weliswaar heeft mevrouw [de vrouw] nu op de zitting verklaard dat ze van de kinderen houdt, maar uit het raadsrapport blijkt genoegzaam dat de kinderen geen emotionele band met mw [de vrouw] hebben en [minderjarige 2] heeft gezegd bang te zijn voor mevrouw [de vrouw] en bovendien staat vast dat mevrouw [de vrouw] heeft verklaard de kinderen op straat te willen zetten. Mevrouw [de vrouw] heeft hieromtrent verklaard dat zij dit heeft gezegd om ervoor te zorgen dat de vader geschorst zou worden uit de voorlopige hechtenis, maar vaststaat dat zij deze (verstrekkende) mededeling daadwerkelijk heeft gedaan. Daarbij komt dat genoegzaam is gebleken dat vader en mw. [de vrouw] niet kunnen omgaan met de specifieke kindeigen problematiek van [minderjarige 2] (vermoedelijk autisme). Van mevrouw [uit het netwerk] kan dit redelijkerwijs ook niet worden verwacht.

De kinderen verkeren nu al vele jaren (te lang) in een penibele situatie. Gelet op de ernst van de bedreiging in de ontwikkeling en op de leeftijd van de kinderen mag deze situatie niet langer voortduren en is ingrijpen noodzakelijk. De kinderrechter is het eens met de Raad dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat zij samen uit huis worden geplaatst in een (voor langere tijd beschikbaar) vervangend gezinshuis in Rijnsburg. De rechtbank spreekt de hoop en de verwachting uit dat zij daar wel de stabiliteit, veiligheid en begeleiding zullen vinden die zij nodig hebben. Bovendien kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan naar hun huidige scholen blijven gaan en kunnen alle voor de kinderen bekende begeleiders en vertrouwenspersonen zo hun taken continueren. Voldoende gebleken is dat de kinderen het meeste steun putten uit hun schoolgang.

Aan de vader kan worden toegegeven dat zij dan hun vader niet meer op dagelijkse basis zullen kunnen zien, terwijl de kinderen ook al hun moeder moeten missen. Hoewel deze beslissing pijnlijk is voor alle betrokkenen, is het laten voortduren van de huidige situatie niet verantwoord. Alles afwegende moet er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de kinderen in het vervangende gezinshuis beter af zullen zijn. Van Jbw wordt verwacht zo spoedig mogelijk een zorgregeling tussen de kinderen en de vader te organiseren.

Zoals overwogen voorgaande acht de kinderrechter het in het belang van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van één jaar. Het verzoek daartoe zal dus worden toegewezen.

Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:

stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 30 juli 2020 tot 30 juli 2021 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord,

en

machtigt Stichting Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsvervangende omgeving zoals vermeld in de verleningsbeslissing, van 30 juli 2020 tot 30 juli 2021;

verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven op 30 juli 2020 door mr. M.J. Alt-van Endt, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.W.M. Jans als griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van

het gerechtshof Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733