Rechtbank Midden-Nederland 15-07-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2854

Datum publicatie05-08-2020
Zaaknummer8445202 UC EXPL 20-2713 BEv/35170
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Huurwoning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verhuurder vordert betaling van achterstallige huur van zowel man als vrouw, die tijdens hun inmiddels ontbonden huwelijk de huurwoning bewoonden. Rb: uit de echtscheidingsbeschikking volgt dat het huurrecht wordt toebedeeld aan de vrouw, waarmee de huur is geëindigd o.g.v. art. 7:266 lid 5 BW. Nu de huurachterstand is ontstaan in de periode daarna, wordt de vordering jegens man afgewezen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 8445202 UC EXPL 20-2713 BEv/35170

Vonnis van 15 juli 2020

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [eiseres] ,

eisende partij,

gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,

tegen:

1 [gedaagde sub 1] ,

wonend in de gemeente [woonplaats 1] ,

verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,

gedaagde partij,

niet verschenen,

2 [gedaagde sub 2] ,

wonend in [woonplaats 2] ,

verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,

gedaagde partij,

procederende in persoon.

Gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 hierna ook gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding;

- het verweerschrift van [gedaagde sub 2] , met bijlagen;

- de aan de zijde van [eiseres] op 18 juni 2020 nagezonden huurovereenkomst;

- de aan de zijde van [gedaagde sub 2] op 22 juni 2020 nagezonden producties;

- de aan de zijde van [eiseres] op 23 juni 2020 nagezonden specificatie van de huurachterstand;

- het aan de zijde van [gedaagde sub 2] op 29 juni 2020 nagezonden uittreksel uit het GBA.

1.2.

De comparitie is gehouden op 30 juni 2020. Bij die comparitie was namens [eiseres] de heer [A] van deurwaarderskantoor GGN aanwezig. [gedaagde sub 2] was samen met zijn echtgenoot eveneens op de comparitie aanwezig. [gedaagde sub 1] is niet verschenen op de zitting. Tegen haar is verstek verleend. Door en namens de verschenen partijen is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en hebben zij hun standpunten verder toegelicht. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3.

Op 30 juni is bij de rechtbank een e-mail van [gedaagde sub 1] binnen gekomen, die pas enige dagen later ter kennis van de kantonrechter is gekomen. Dat [gedaagde sub 1] hiermede haar verstek heeft willen zuiveren, valt niet af te leiden uit de inhoud van de e-mail.

1.4.

Daarna volgt dit vonnis.

2Het geschil en de beoordeling daarvan

Achtergrond

2.1.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren sinds 6 januari 2010 gezamenlijk de woning aan het [adres] in [plaatsnaam] . [eiseres] vordert ontruiming van het gehuurde en de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de huurachterstand. Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. haar betalingsverplichting voortvloeiend uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst niet is nagekomen.

2.2.

Uit de door [eiseres] overgelegde specificatie van de huurachterstand blijkt dat de achterstand, berekend tot en met juni 2020, € 9.602,27 bedraagt.

De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2]

2.3.

[gedaagde sub 2] voert verweer tegen de vordering. Hij stelt tot aan het moment van echtscheiding in 2013 van zijn toenmalige partner, [gedaagde sub 1] , in de woning te hebben gewoond. Volgens [gedaagde sub 2] is hij daarna uit de woning vertrokken en is hem toegezegd dat het huurcontract alleen op naam van [gedaagde sub 1] zou worden voortgezet. Nu de huurachterstand na zijn vertrek uit de woning is ontstaan en hij op dat moment geen huurder meer was, stelt [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk te zijn voor de achterstand.

2.4.

[gedaagde sub 2] voert terecht aan dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de huurachterstand. Uit artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt immers dat ingeval van een echtscheiding de rechter op verzoek van een echtgenoot kan bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Daarbij bepaalt rechter tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot. Op diezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot. De verhuurder heeft in de afweging geen stem, terwijl de beslissing wel jegens hem werkt - ook als hij niet van de gewijzigde huurrelatie op de hoogte is (HR 11 februari 2000, NJ 2000/261 ( [achternaam 1] / [achternaam 2] )). In dit verband heeft [gedaagde sub 2] een beschikking van deze rechtbank van 25 maart 2015 overgelegd waarin de echtscheiding tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is uitgesproken en waaruit tevens volgt dat het huurrecht, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, wordt toebedeeld aan [gedaagde sub 1] . Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] onweersproken toegelicht dat de voormelde beschikking op 24 april 2015 is ingeschreven. Vanaf dat moment is [gedaagde sub 1] dus enig huurder van de woning aan het [adres] in [plaatsnaam] . Uit de door [eiseres] overgelegde specificatie van de huurachterstand volgt dat deze is ontstaan (vanaf december 2016) nadat de beschikking waarin de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven. In die periode was [gedaagde sub 2] dus geen huurder meer van de woning en kan hij daarom niet aansprakelijk worden gehouden voor de huurachterstand.

2.5.

Voor zover [eiseres] , los van het feit dat, zoals hiervoor reeds is komen vast te staan, de huur is geëindigd op grond van artikel 7:266 lid 5 BW, heeft betoogd dat [gedaagde sub 2] de huur nooit heeft opgezegd, kan ook die stelling niet slagen. Uit de e-mail van 15 november 2014 van [gedaagde sub 2] aan de verhuurder blijkt immers dat [gedaagde sub 2] [eiseres] heeft geïnformeerd over het feit dat zijn relatie met [gedaagde sub 1] ten einde is gekomen en hij daarom de woning heeft verlaten. In de woorden van [gedaagde sub 2] stelt hij dat vanaf dat moment de huur “voor rekening van [gedaagde sub 1] moet komen”. De kantonrechter overweegt dat deze e-mail niet anders dan als een opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde sub 2] kan worden gelezen. In dit verband weegt de kantonrechter ook mee dat [gedaagde sub 2] onweersproken heeft aangevoerd dat hij tot het moment van de dagvaarding nooit eerder met betrekking tot de huurachterstand is aangeschreven en hij daarom van het bestaan van de huurachterstand niet op de hoogte was. Nu [eiseres] ook [gedaagde sub 2] verantwoordelijk houdt voor betaling van de huurachterstand had het op haar weg gelegen [gedaagde sub 2] hierover, al dan niet terecht, te informeren en aan te schrijven. Dat is niet gebeurd. Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter daarom tot de conclusie dat de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] moeten worden afgewezen.

De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1]

2.6.

[gedaagde sub 1] is niet op de zitting verschenen. Zij heeft ook geen verder verweer gevoerd. Dat komt voor haar rekening en risico. De door [eiseres] gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] met betrekking tot de huurachterstand van € 9.602,27 komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden toegewezen.

2.7.

De omvang van de huurachterstand (ruim 12 maanden) is zodanig groot dat ook de vordering tot ontruiming ten aanzien van [gedaagde sub 1] toewijsbaar is. De termijn voor ontruiming zal op 14 dagen worden gesteld.

Wettelijke rente

2.8.

Wanneer de huur niet op tijd betaald wordt volgt uit de wet dat er een schadevergoeding verschuldigd is in de vorm van wettelijke rente (artikel 6:119 BW) . De door [eiseres] gevorderde rente zal daarom vanaf het moment van verzuim van betaling van de maandelijkse huurbetalingen ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden toegewezen.

Vergoeding huur tot aan het moment van ontruiming

2.9.

[eiseres] vordert ook betaling van een vergoeding gelijk aan de huurprijs (€ 799,33) over de periode gelegen tussen 1 juli 2020 tot aan de datum van de daadwerkelijke ontruiming. Nu dit niet is weersproken, zal de vordering als zodanig ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden toegewezen.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.10.

[eiseres] vordert een bedrag van € 889,60 aan buitengerechtelijke incassokosten. Nu het (herhaalde) verzuim volgens [eiseres] reeds voor 1 juli 2012 is ingetreden is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing. Als gevolg daarvan komen de buitengerechtelijke incassokosten alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer het gaat om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat de opgevoerde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of zijn ontstaan door andere activiteiten dan de zojuist genoemde, wordt de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.

Proceskosten

2.11.

[gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:

- dagvaarding € 105,03

- griffierecht € 499,00

- salaris gemachtigde € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00)

totaal € 1.204,03

3De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

veroordeelt [gedaagde sub 1] om de woning aan het [adres] in [plaatsnaam] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde sub 1] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen;

3.2.

veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen:

    € 9.602,27 aan opeisbaar geworden en onbetaald gelaten huurtermijnen berekend tot en met de maand juni 2020, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim van betaling van de maandelijkse huurbetalingen tot aan de dag van betaling;

    € 799,33 voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 1 juli 2020 en de daadwerkelijke ontruiming;

3.3.

veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.204,03, waarin begrepen

€ 600,00 aan salaris gemachtigde;

3.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Thé-Kouwenhoven, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733