Rechtbank Overijssel 08-07-2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:2509

Datum publicatie24-07-2020
Zaaknummer245241 KGZA 20-55
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind; Mentorschap;
Overig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Dochter vordert opheffing door zorginstelling waar haar moeder verblijft van het haar gegeven lokaalverbod of verkorting/beperking daarvan. Afgewezen: door instelling is terecht aangevoerd dat de gebleken onwrikbaarheid van het gedrag van dochter heeft genoopt tot het lokaalverbod. Eveneens afwijzing van vordering om instelling te gelasten zorg te dragen voor telefoonverbinding met moeder. Onrechtmatig handelen van instelling door frustreren van telefonisch/digitaal contact tussen moeder en dochter is niet komen vast te staan.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer : 245241 KGZA 20-55

Vonnis in Kort Geding van 8 juli 2020

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen : de dochter,

advocaat: mr K. Hermsen,

tegen

de stichting

Stichting Zorggroep Sint Maarten,

statutair gevestigd te Denekamp,

gedaagde,

hierna te noemen: de stichting,

advocaat: mr A.G. Schouwink,

De weergave van het procesverloop

1. Het procesverloop laat zich als volgt duiden:

- de op 18 maart 2020 uitgebrachte dagvaarding met bijlagen;

- de intrekking van dit kort geding tegen de eveneens door de dochter gedagvaarde heer [A] (haar broer);

- de op voorhand toegezonden/aangekondigde akte van de zijde van de dochter van 23 april 2020 inhoudende eiswijzing/overleggen producties;

- de behandeling ter terechtzitting op 23 april 2020 alwaar partijen en hun advocaten zijn verschenen. Die zitting heeft vanwege het Corona-risico per Skype plaatsgevonden. De standpunten van partijen zijn bij die gelegenheid toegelicht met behulp van pleitaantekeningen. Na verder debat is door partijen aanhouding verzocht om een vergelijk te beproeven, zulks – uiteindelijk – tevergeefs;

- de op 23 juni 2020 door de stichting in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [B] “Casemanager Curatele en Mentorschap”, optredend als (fungerend) mentor van moeder;

- de reactie daarop van de zijde van de dochter, ingekomen op 26 juni 2020;

2. Daarna is alsnog vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op vandaag.

Waarvan kan worden uitgegaan

3. In dit geding kan van het volgende worden uitgegaan:

- moeder (van de dochter) verblijft in een van de woonzorggroepen van de stichting, te weten in [naam instelling] , een vestiging van de stichting te [vestigingsplaats] . Moeder heeft een zoon en een dochter;

- moeder is geboren op [geboortedatum] 1938. Bij beschikking van de kantonrechter in rechtbank Gelderland van 3 april 2020 is moeder onder bewind (met instelling van mentorschap) gesteld. Daarbij is tot bewindvoerder en mentor benoemd:

mevr [C] . Moeder “is bekend met dementie, autisme en de ziekte van Asperger”. Moeder is op 16 januari 2020 wilsonbekwaam verklaard door een onafhankelijk arts (productie 11).

- na waarschuwing is door de stichting aan de dochter op 25 februari 2020 de toegang ontzegd tot het woonzorgcentrum [naam instelling] voor de duur van 12 maanden. Zulks zoals is verwoord in de “ontzeggingsbrief” van die datum (bijlage 5 bij de dagvaarding).

De standpunten van partijen

4. De dochter vordert na wijziging van eis – kort gezegd – ongedaanmaking door de stichting van het haar gegeven lokaalverbod op verbeurte van een dwangsom, dan wel (subsidiair) verkorting en/of beperking daarvan. Tevens is verzocht de stichting te gelasten om zorg te dragen voor een werkende telefoonverbinding met moeder, zulks ook op verbeurte van een dwangsom.

5. Door de stichting is geconcludeerd tot afwijzing van het door de dochter gevorderde. Het de dochter gegeven lokaalverbod is met recht en reden opgelegd. Ook is de duur daarvan gerechtvaardigd.

6. De standpunten van partijen zullen daar waar nodig, hierna (nader) worden geduid.

De beoordeling van het geschil

7. De dochter komt op tegen vermeend onrechtmatig handelen en wenst daaraan een eind te maken. Daarmee is de spoedeisend van het door haar gevorderde in beginsel gegeven. Het verweer inhoudende dat de hier in kort geding spoedeisendheid ontbreekt, faalt dan ook.

8. In geschil is de rechtmatigheid van het op 25 februari 2020 – nog voor de uitbraak in Nederland van het Corana-virus - aan de dochter gegeven lokaalverbod.

9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de dochter toen met recht en reden een lokaalverbod is gegeven door de stichting als gerechtigde tot de hier aan de orde zijnde behuizing. Dit oordeel behoeft de volgende redengeving.

10. De zorgverleningsovereenkomst ten behoeve van moeder is door de stichting en de enige daartoe in het levenstestament van moeder van 12 september 2017 aangewezen algemeen gevolmachtigde, te weten haar zoon [A] , rechtsgeldig aangegaan in begin september 2019 voor onbepaalde tijd. De stichting heeft zich in dat kader per 4 september 2019 verplicht tot – kort gezegd – zorg met verblijf, waarbij de verplichtingen van de stichting schriftelijk zijn vastgelegd. Veiligheid en bescherming van moeder alsmede kwaliteit van de zorg staan daarbij voorop.

11. Vanaf eind 2019/begin 2020 is de dochter – veel meer dan daarvoor – zich gaan inzetten voor het welzijn van haar moeder, en zulks op een (zeer) stevige dwingende wijze. De stichting heeft haar daarbij ontoelaatbaar gedrag verweten op welk gedrag de dochter door de stichting ook al is aangesproken op 14 januari 2020. Het volgende is daarover toen gerapporteerd (zie productie 5):

Ik heb [eiseres] gebeld, uitvoerig gesproken, duidelijk gemaakt dat ze moet stoppen met bellen naar medewerkers van de zorggroep (van de centrale telefonisten post, zorgmedewerkers, managers en vertrouwenspersoon). Ze heeft een conflict met haar broer, daar is [naam instelling] geen partij in. Ze krijgt geen zorginhoudelijke informatie over de zorg van haar moeder, 1e contactpersoon is namelijk haar broer. Ze is niet tevreden over de geleverde zorg aan haar moeder. Dat is een gegeven waar [naam instelling] richting [eiseres] niets mee doet. Indien zij zich niet houdt aan deze afspraak volgt een schriftelijke officiële waarschuwing”.

12. Genoegzaam is op basis van de vele producties gebleken dat dat gedrag van de dochter (ook nadien) heeft bestaan uit schreeuwen, dreigen en intimideren en het bemoeilijken van de zorgverlening door zorgverleners aan moeder, in het bijzonder als de dochter het niet eens is met de behandeling van moeder. Hier moet in het bijzonder worden gewezen op de inhoud van de diverse verklaringen van medewerkers van de stichting, in productie 4 gevoegd.

13. De rode draad in die verklaringen is inderdaad dat de dochter stelselmatig en in korte tijd achter elkaar verhevigend, op dwingende wijze belt, mailt en appt met verschillende medewerkers, waarbij zij zich ook herhaald bediend van een andere naam. Ook wordt het gefundeerde vermoeden geuit dat de dochter medewerkers filmt en/of opneemt. De dochter heeft een medewerker aangesproken met “ik lust je rauw” en ook heeft zij herhaald het kantoor van de medewerkers van de stichting schreeuwend bezocht en heeft zij medewerkers verhinderd om moeder de voorgeschreven medicatie toe te dienen. Ook medebewoners hebben hiervan last ondervonden.

14. Door de stichting wordt het gedrag samenvattend aangeduid als “stalk- en claimgedrag”, wat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onjuist predicaat is voor het samenstel van de gedragingen, zoals die schriftelijk zijn vastgelegd/gerapporteerd intern de stichting. Er is onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van die aldus vastgelegde bevindingen. Dit ook nu de tegenspraak van de dochter zich beperkt door het aanvoeren dat het alleemaal veel minder erg is geweest als schriftelijk is vastgelegd, en zij naar eigen zeggen “gewoon” aldus heeft moeten optreden voor de veiligheid en gezondheid van haar moeder.

15. Daarbij komt dat de stichting heeft moeten ervaren dat de dochter steeds vaker en vooral ook langer (soms zelfs 24 uren aaneen) bij moeder verbleef, waardoor de gezondheid en het gedrag van moeder negatief werd beïnvloed, ook omdat moeder zeer beïnvloedbaar is.

16. De dochter probeert bij voortduring moeder mee te krijgen in het afzetten tegen de noodzakelijke zorg, en is naar zeggen van de stichting aldus doende de vete met haar broer (niet onterfd en aangewezen in het levenstestament van moeder als enig algemeen gevolmachtigde) verder uit te bouwen. Ook deze kijk van de stichting op de situatie van moeder en dochter, kan op voorhand niet als onjuist worden bestempeld.

17. Bij brief van 3 februari 2020 (productie 8) heeft de stichting de dochter op onmiskenbare wijze gewezen op ontoelaatbaar gedrag binnen de instelling.

18. Uit de in het geding gebrachte delen van dagrapportages blijkt op basis van tal van voorvallen dat de dochter ook na ontvangst van die waarschuwingsbrief met haar gedrag in met name februari 2020 (veel) te ver is gegaan en nakoming door de stichting van hetgeen waartoe zij zich ook jegens de medebewoners heeft verplicht, in de weg is gaan staan:

Dochter is tot 3 keer toe op de huiskamer geweest. Zocht steeds de discussie op met beschuldigingen en verwijten naar personeel toe. Het was behoorlijk intimiderend. College heeft mw gesommeerd om uit de huiskamer te vertrekken”.

19. Op 25 februari 2020 is de dochter weer aangesproken op haar gedrag door/namens de stichting. Op pagina 8 van productie 5 is de inhoud van dat gesprek vastgelegd, waarin de volgende zinsneden zijn opgenomen:

Afgelopen weken is gebleken dat haar gedrag niet is verminderd maar zelfs is toegenomen.

en:

[eiseres] weigerde ons de toegang tot het appartement en wilde hierover niet met ons in gesprek. Haar reactie was boos, geïrriteerd en wilde de inhoudelijke discussie aangaan die wij hebben afgehouden. Wij hebben mw geïnformeerd dat wij nu genoodzaakt zijn om vervolgstappen te ondernemen”.

20. Weer is de dochter in dat gesprek uitgelegd dat de stichting de zorginhoudelijke vragen van de dochter niet beantwoordt, omdat zij niet de contactpersoon van moeder is. Dat is op basis van het levenstestament van moeder immers alleen de daartoe algemeen gevolmachtigde broer. Dit standpunt getuigt niet van een verkeerde juridische kijk van de stichting op die datum over hoe om te gaan met de dochter. Een zorginstelling handelt zorgvuldig en in overeenstemming met de wet (artikel 7:465 lid 3 BW) door met een vaste contactpersoon binnen de familie te communiceren (centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, zaaknummer c2012.265.)

21. Genoegzaam is gebleken dat de stichting eind februari 2020 als werkgever is geconfronteerd met eigen huilende werknemers door de opstelling/het aanhoudende “dwingende” gedrag van de dochter. Deze werknemers voelden zich niet meer veilig op de werkvloer en waren niet meer in staat hun werk goed te doen. Daarop is de dochter op 25 februari 2020 de toegang ontzegd in deze instelling van de stichting voor de duur van 12 maanden, tegen welke maatregel de dochter thans dus in rechte opkomt.

22. Niet is weersproken dat de dochter de moeder in haar vorige zorginstelling in [plaats] niet meer onbegeleid mocht bezoeken “vanwege misdragingen”.

23. Tot zover de redengeving van voormeld oordeel dat de stichting in beginsel met recht en reden de dochter een lokaalverbod heeft opgelegd. Zij handelt niet onrechtmatig door op basis van dat lokaalverbod de toegang te (blijven) weigeren aan de dochter.

24. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat ook de (lange) duur van dat lokaalverbod op zich niet maakt dat dat verbod onrechtmatig is c.q. moet zijn jegens de dochter. Door de stichting is terecht aangevoerd dat de gebleken onwrikbaarheid van het gedrag van de dochter heeft genoopt tot een lokaal verbod voor deze lange duur. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van de stichting. De dochter heeft na de haar gegeven duidelijk waarschuwingen geen bakzeil gehaald door zich terughoudender en gepaster op te stellen. Ook ter zitting bleek van haar gedrevenheid om door te gaan op de wijze zoals zij dat placht te doen, waarbij zij ook blijk gaf de hier inmiddels van belang zijnde rol van de wettelijk bewindvoerder en mentor te miskennen.

25. Bij dit oordeel is ook van belang dat er diverse mogelijkheden zijn om in die periode van 1 jaar contact te onderhouden met moeder, waarbij te noemen zijn de (beeld)telefoon, Skype/Facetime en voorts de mogelijkheid om bezoekmomenten buiten de instelling af te spreken. Juist ook daarom is dit geding benut door partijen om een vergelijk te treffen, om op basis van de genoemde voorliggende alternatieven regelmatig en mede indachtig de belangen en mogelijkheden van moeder in contact te kunnen treden met moeder. Dat heeft helaas geen werkbaar resultaat opgeleverd zelfs niet met/na interventie door de bewindvoerder en/of mentor van de moeder. Dit ook omdat de dochter het standpunt vasthoudt dat het haar gegeven lokaalverbod eerst geheel van tafel moet. Dat standpunt is in rechte echter niet houdbaar gebleken, zoals hiervoor is overwogen en beslist. Hopelijk zien partijen alsnog kans om na dit vonnis dat overleg te heropenen met een voor ieder bevredigende oplossing gedurende de looptijd van het lokaalverbod, waarbij de wettelijke bewindvoerder het laatste woord heeft over wat goed is voor moeder.

26. Er is geen rechtsgrond gebleken op basis waarvan de stichting door de dochter bij wijze van nakoming in rechte kan worden verplicht om zorg te dragen voor een werkende telefoonverbinding met moeder. Onrechtmatig handelen van de stichting door – kort gezegd – het frustreren van telefonisch/digitaal contact tussen moeder en dochter is niet komen vast te staan. Het omgekeerde is het geval: de stichting probeert juist dat contact mogelijk te maken en te stimuleren, maar loopt daarbij wel aan tegen praktische verhinderingen zoals een rustende/etende/tijdelijk afwezige moeder of een moeder die even geen zin heeft aan telefonisch contact of dat contact even niet kan hebben. Ook hier geldt dat het de wettelijk bewindvoerder is die de belangen van moeder als bewoner bij telefonisch/digitaal contact heeft te wegen en daartoe gelegenheid en middelen zal dienen te verschaffen.

27. De slotsom luidt dan ook dat het door de dochter gevorderde moet worden afgewezen. Zij dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in dit geding zijn gevallen aan de zijde van de stichting. De door de stichting gevorderde betaling van eventuele nakosten zal – in kort geding - achterwege worden gelaten omdat die nakosten hier alleen betrekking kunnen hebben op de executie van de kostenveroordeling.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

I. Wijst af het gevorderde.

II. Veroordeelt de dochter tot betaling aan de stichting van de aan die zijde in gevallen gedingkosten, welke kosten moeten worden begroot op in totaal € 800,-- voor salaris van de advocaat.

III. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op

8 juli 2020.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733