Rechtbank Rotterdam 21-02-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6057

Datum publicatie13-07-2020
Zaaknummer8132982 CV EXPL 19-46589
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; LBIO;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

LBIO schrijft op 14-8-2018 vader aan over achterstand alimentatie. Op 13-3-2019 ontvangt vader bevel vd deurwaarder en op 26-3-2019 wordt beslag gelegd op zijn bankrekening. De Ktr wijst vordering vader dat LBIO toerekenbaar tekort heeft geschoten af, omdat er geen ovk is tussen LBIO en vader. Ook heeft LBIO niet onrechtmatig gehandeld, omdat voldaan is aan voorwaarden van art. 1:408 BW Art. 1:408 BW. Afwijzing schadevergoeding. Ktr meldt vader dat hij aan LBIO moet betalen Art. 1:408 lid 6 BW en niet aan dochter.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8132982 CV EXPL 19-46589

uitspraak: 21 februari 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser,

gemachtigde: mr. P.J. Jans,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

gemachtigde: mr. S. Heijens.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘het LBIO’.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

    de dagvaarding van 21 oktober 2019, met producties 1 t/m 9;

    de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 15;

    de brief van de gemachtigde van [eiser] met producties 10 t/m 14, ingekomen ter griffie op 2 december 2019;

    het tussenvonnis van 11 november 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;

    de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 11 december 2019.

Het vonnis is bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.

2.1

[eiser] moet ingevolge een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2017 alimentatie betalen aan zijn jong-meerderjarige dochter [naam dochter] , geboren op [geboortedatum dochter] . In de maanden juli tot en met oktober 2018 heeft [eiser] niet betaald. Op 27 november 2018 is de inning van de achterstallige alimentatie overgenomen door het LBIO.

2.2

Bij aangetekende brief d.d. 14 augustus 2018 is aan [eiser] onder meer het navolgende medegedeeld:

“Het LBIO heeft van mevrouw [naam dochter] een verzoek ontvangen om de inning van de door u voor [naam dochter] verschuldigde kinderalimentatie over te nemen, omdat u volgens mevrouw [naam dochter] uw betalingsverplichting niet of onvoldoende nakomt. (…)

Als u de bijdrage nog niet of niet helemaal heeft betaald vragen wij u de achterstand alsnog binnen 14 dagen rechtstreeks aan mevrouw [naam dochter] over te maken. Bewijsstukken van uw betalingen moet u dan binnen 21 dagen na dagtekening van dit schrijven aan het LBIO sturen. Als u daarmee aantoont dat u wel de volledige bijdrage heeft betaald, zal het LBIO het incassoverzoek afwijzen. (…)

Is een zaak eenmaal overgenomen dan zijn hieraan verschillende wettelijke gevolgen verbonden. Één van deze gevolgen is dat er opslagkosten betaald zullen moeten worden. De opslag bedraagt 15% op de achterstand met een minimum van EUR 19,00. Over de maandelijks te betalen bijdrage wordt eveneens een opslag van 15% gerekend met een minimum van EUR 19,00 per maand. De kosten die aan overname van de inning zijn verbonden komen volgens de wet voor uw rekening. Daarnaast is het als de inning is overgenomen, niet meer mogelijk afspraken te maken met de ontvangstgerechtigde over rechtstreekse betaling. U kunt de betalingen pas weer rechtstreeks met de ontvangstgerechtigde regelen als aan de wettelijke criteria is voldaan en het dossier bij het LBIO is gesloten. (…)

Het LBIO treft bij een overname van de inning direct incassomaatregelen. Dit kan inhouden dat er een beslagformulier wordt gezonden aan een werkgever/uitkerende instantie. (…)

Indien het leggen van loonbeslag niet mogelijk is, zal het LBIO een deurwaarder inschakelen. Aan het inschakelen van een deurwaarder zijn kosten verbonden. Deze executiekosten komen voor rekening van de betalingsplichtige.”

2.3

Op 13 maart 2019 heeft een deurwaarder in opdracht van het LBIO aan [eiser] een bevel betekend om binnen twee dagen over te gaan tot betaling van de achterstand aan alimentatie inclusief opslagkosten. [eiser] is niet tot betaling van enig bedrag overgegaan. Op 26 maart 2019 is er in opdracht van het LBIO beslag gelegd op bankrekeningen van [eiser] .

3. De vordering

3.1

[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. om voor recht te verklaren dat het LBIO bij de inning van de onderhoudsbijdragen jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft;

II. het LBIO te veroordelen de ten gevolge daarvan geleden schade aan [eiser] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, zijnde de som van € 3.242,52, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 2.707,02 vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van € 131,00 resp. € 205,00 zijnde de na de uitspraak nog vallende kosten – te vermeerderen met € 68,00 indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en betaling binnen veertien dagen nadien is uitgebleven;

III. het LBIO te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2

[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Door beslag te leggen op de bankrekeningen van [eiser] zonder voorafgaande aankondiging of mogelijkheid om het verschuldigde bedrag aan alimentatie te voldoen heeft het LBIO gehandeld in strijd met artikel 1:408 lid 5 BW en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] .

4. Het verweer

4.1

Het LBIO voert – kort gezegd – aan dat zij [eiser] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld het verschuldigde bedrag aan alimentatie te voldoen alvorens er beslag op de bankrekeningen van [eiser] is gelegd. Er is dus niet onrechtmatig gehandeld.

5. De beoordeling

5.1

[eiser] vordert onder meer dat voor recht wordt verklaard dat het LBIO toerekenbaar is tekortgeschoten. Dit deel van de vordering wordt afgewezen. Tussen partijen bestond geen overeenkomst en [eiser] heeft ook niet gesteld welke verbintenis het LBIO jegens [eiser] niet zou zijn nagekomen.

5.2

Ten aanzien van het gestelde onrechtmatige handelen overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 1:408 lid 4 BW neemt het LBIO de invordering pas over als de onderhoudsgerechtigde aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek aan het LBIO de invordering op zich te nemen de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Aan dit vereiste is voldaan. Het LBIO heeft immers onbetwist gesteld dat [naam dochter] op 6 juli 2018 en 4 augustus 2018 heeft verzocht de invordering op zich te nemen en vast staat dat [eiser] de maand juli 2018 niet heeft betaald. Het LBIO was dan ook bevoegd de invordering over te nemen.

5.3

Op grond van artikel 1:408 lid 5 BW dient het LBIO de onderhoudsplichtige met een brief met bericht van ontvangst in kennis te stellen van het voornemen tot verhaal alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. Het LBIO wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief. Er bestaat in beginsel geen grond om aan het LBIO de verplichting op te leggen nog andere handelingen te verrichten om de onderhoudsplichtige in de gelegenheid te stellen alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Dat het LBIO in de praktijk wel dergelijke handelingen verricht, heeft nog niet tot gevolg dat zij onrechtmatig handelt wanneer zij dat niet zou doen.

5.4

[eiser] stelt dat geheel onaangekondigd en zonder waarschuwing vooraf door het LBIO opdracht is gegeven aan de deurwaarder om beslag te leggen op de bankrekeningen van [eiser] . Deze stelling is echter onjuist. Vast staat dat het LBIO op 14 augustus 2018 een aangetekende brief gestuurd heeft naar [eiser] waarin wordt verzocht de achterstallige alimentatie alsnog binnen veertien dagen aan [naam dochter] te voldoen. [eiser] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. Er was op dat moment een achterstand van € 658,90. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom deze brief niet zou voldoen aan de vereisten van artikel 1:408 lid 5 BW. Dit heeft tot gevolg dat het LBIO bevoegd is geworden om tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief. Het LBIO heeft daarom niet gehandeld in strijd met een wettelijke plicht. [eiser] is ook voldoende in de gelegenheid gesteld het beslag te voorkomen, mede gelet op het hierboven onder 2.3 weergegeven bevel. Niet vastgesteld kan worden dat het LBIO onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld.

5.5

Als het LBIO de inning van alimentatie overneemt, dan wordt daarbij op grond van de wet een opslag in rekening gebracht. Ook met het nemen van executiemaatregelen, zoals het leggen van beslag, zijn kosten verbonden. [eiser] had moeten beseffen dat hij de achterstallige alimentatie over de maanden juli tot en met oktober 2018 diende te betalen, zeker na het ontvangen van de brief van het LBIO van 14 augustus 2018. Dat de kosten zo hoog zijn opgelopen, moet dan ook aan [eiser] zelf worden verweten en niet aan het LBIO. [eiser] heeft er immers zelf voor gekozen om niet tot betaling over te gaan en ook geen betalingsregeling met het LBIO te treffen. Het LBIO heeft daarom ook niet gehandeld in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer van haar mocht worden verwacht.

5.6

Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het LBIO niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.

5.7

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.8

Ter zitting is gebleken dat [eiser] de alimentatie rechtstreeks aan [naam dochter] voldoet. Omdat de invordering op verzoek van [naam dochter] door het LBIO is overgenomen, dient hij de alimentatie maandelijks aan het LBIO te betalen. Pas als voldaan is aan de beëindigingscriteria vermeld in artikel 1:408 lid 6 BW kan het LBIO de invordering beëindigen. Zolang [eiser] aan [naam dochter] blijft betalen, zal niet aan deze criteria worden voldaan. Dit betekent dat het LBIO de invordering op zich blijft nemen en dit zal blijven leiden tot extra kosten voor [eiser] . De kantonrechter wijst [eiser] er daarom nogmaals op dat hij om extra kosten in de toekomst te vermijden de alimentatie gedurende tenminste 6 maanden rechtstreeks aan het LBIO zal moeten betalen.

6. De beslissing

De kantonrechter:

wijst het gevorderde af;

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het LBIO vastgesteld op € 420,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

43416



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733