Gerechtshof 's-Hertogenbosch 07-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2034

Datum publicatie08-07-2020
Zaaknummer200.252.730_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2018:9553
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid bewindvoerder/curator;
Familieprocesrecht; Ontvankelijkheid
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 1 444

Inhoudsindicatie

De (voormalig) bewindvoerder is aansprakelijk jegens rechthebbende: hij is tekortgeschotenin de zorg van een goed bewindvoerder (art. 1:444 BW) door geen bezwaar te maken tegen intrekking van bijstandsuitkering van rechthebbende.
Omdat rechter ambtshalve de bewindvoerder tot schadevergoeding kan veroordelen, kan rechthebbende dit ook zelf aan de rechter vragen, zonder medewerking van de bewindvoerder tegen wie hij zich richt.
De opvolgend bewindvoerder kon op relatief informele wijze in de appelprocedure verschijnen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.252.730/01

arrest van 7 juli 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

namens deze: [Bewindvoering] Bewindvoering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als: [appellant] ,

advocaat: mr. R.A. Wijnands te Schinnen,

tegen

Bureau Inkomens Beheer B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als: BIB,

advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,

op het bij exploot van dagvaarding van 28 december 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 oktober 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en BIB als gedaagde.

1Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6967339\CV EXPL 18-3469)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding in hoger beroep;

  • de memorie van grieven;

  • de memorie van antwoord.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3De vaststaande feiten

3.1.

Bij uitspraak van 10 juli 2014 heeft de kantonrechter te Maastricht (rechtbank Limburg) op de voet van artikel 1:431 BW een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [appellant] , omdat [appellant] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Daarbij is BIB als bewindvoerder benoemd.

3.2.

Aan [appellant] is door de Gemeente Stein (hierna: de Gemeente) een bijstandsuitkering voor de noodzakelijke kosten van zijn levensonderhoud toegekend.

3.3.

Vanaf 19 februari 2016 stond een Seat Cordoba met kenteken [kenteken] op naam van [appellant] . Hij heeft dit niet uit eigen beweging aan de Gemeente gemeld.

3.4.

[appellant] is van 8 maart 2016 tot 13 mei 2016 gedetineerd geweest in België.

3.5.

Bij brief van 4 april 2016 schrijft de afdeling werk en inkomen van de Gemeente aan [appellant] dat gebleken is dat het kenteken van een Seat Cordoba op naam van [appellant] is gesteld en dat [appellant] dat niet door middel van een mutatieformulier bij de Gemeente heeft gemeld. De Gemeente vraagt [appellant] dat formulier alsnog ingevuld bij haar in te leveren, onder overlegging van het aankoopbewijs, het financieringsbewijs en het kentekenbewijs.

Bij brief van 3 juni 2016 heeft de Gemeente haar verzoek van 4 april 2016 herhaald.

3.6.

Bij brief van 22 juni 2016 heeft de Gemeente [appellant] uitgenodigd voor een gesprek op 29 juni 2016. [appellant] is gevraagd het aankoopbewijs, het financieringsbewijs en het kentekenbewijs mee te nemen naar het gesprek, alsmede zijn bankafschriften betreffende de afgelopen drie maanden.

Omdat in deze brief abusievelijk geen tijdstip stond genoemd, heeft de Gemeente bij brief van 30 juni 2016 [appellant] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, en wel op 6 juli 2016 om 10.00 uur.

3.7.

Bij brief van 6 juli 2016 aan [appellant] heeft de Gemeente medegedeeld dat [appellant] zonder tegenbericht niet op het gesprek is verschenen, dat [appellant] niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat zijn uitkering daarom met terugwerkende kracht per 1 juni 2016 wordt geschorst.

[appellant] is in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door alsnog te verschijnen bij de Gemeente op 13 juli 2016 en tijdens dat gesprek eerder bedoelde stukken mee te nemen.

3.8.

Alle hiervoor genoemde, aan [appellant] gerichte brieven van de Gemeente zijn gestuurd naar het postbusnummer van BIB.

3.9.

Op 11 juli 2016 schrijft BIB aan [appellant] : "Ik verzoek U vriendelijk om U op 13 juli met de gevraagde bewijsstukken te melden bij de gemeente Stein. Meld U zich niet bij de gemeente zal dit gevolgen hebben voor Uw uitkering."

3.10.

Op dezelfde datum mailt BIB aan de Gemeente: "Hierbij de gegevens welke wij kunnen aanleveren inzake [appellant] . Ik heb de brief vandaag pas mogen ontvangen, ik stuur deze ook vandaag naar de klant, ik ben echter bang dat deze te laat bij de klant wordt bezorgd. Ik heb hem geprobeerd te bellen, maar het telefoonnummer werkt helaas niet."

Bij de e-mail zijn afschriften van de bankrekening van [appellant] gevoegd.

3.11.

Bij besluit van 25 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente geconstateerd dat [appellant] op 13 juli 2016 niet bij de Gemeente is verschenen en heeft de Gemeente besloten om de bijstandsuitkering van [appellant] per 1 juni 2016 in te trekken. De Gemeente heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met zijn wettelijke plicht (artikel 17 lid 1 van de Participatiewet) de Gemeente niet de informatie heeft gegeven die nodig was om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.

Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.

3.12.

In 2017 is aan [appellant] weer een bijstandsuitkering toegekend.

4Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.

[appellant] vordert:

 voor recht te verklaren dat BIB bij de uitoefening van haar taak als bewindvoerder niet zorgvuldig heeft gehandeld, door na te laten een bezwaarschrift tegen het besluit van 25 juli 2016 in te dienen, en dat BIB aansprakelijk is voor de schade die daarvan het gevolg is;

 veroordeling van BIB tot betaling van een voorschot op de hem toekomende schadevergoeding ten bedrage van € 5.628,92;

 veroordeling van BIB tot vergoeding van de in een schadestaatprocedure vast te stellen overige schade.

BIB heeft verweer gevoerd tegen de vordering.

4.2.

Bij het bestreden vonnis van 10 oktober 2018 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen.

5De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.

[appellant] heeft tien grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.

5.2.1.

BIB heeft zich bij memorie van antwoord in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat [appellant] in hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. BIB heeft daartoe aangevoerd dat er na het wijzen van het bestreden vonnis maar vóór het uitbrengen van de appeldagvaarding, namelijk op 16 december 2018, in plaats van BIB een nieuwe beschermingsbewindvoerder is benoemd, te weten [Bewindvoering] Bewindvoering. Omdat de bewindvoerder op grond van artikel 1:441 BW de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt, maar de appeldagvaarding op naam van [appellant] zelf is uitgebracht en de nieuwe bewindvoerder dus niet de (formele) procespartij is, is [appellant] niet-ontvankelijk in hoger beroep, aldus BIB.

5.2.2.

Het gegeven dat [appellant] onder beschermingsbewind is gesteld, maakt niet dat hij onbekwaam is om rechtshandelingen te verrichten of in rechte op te treden. Slechts ten aanzien van de onder bewind staande goederen is hij op grond van artikel 1:438 BW beperkt in zijn beheers- en beschikkingsbevoegdheid. Het beheer over zijn vermogen komt toe aan de bewindvoerder en slechts met medewerking van de bewindvoerder kan hij over zijn vermogen beschikken. Bij de vervulling van deze taken vertegenwoordigt de bewindvoerder hem zo nodig in rechte, zo volgt uit artikel 1:441 lid 1 BW, eerste zin.

Het debat in deze zaak gaat erom of de bewindvoerder zich behoorlijk van zijn taak heeft gekweten. [appellant] is van mening dat de bewindvoerder zijn vermogen niet goed heeft beheerd door geen bezwaar te maken. Er is dus sprake van een geschil tussen de zogenoemde rechthebbende ( [appellant] ) en zijn bewindvoerder. In het kader van de totstandkoming van de regeling rond het beschermingsbewind is de vraag aan de orde geweest of daarvoor in de regeling een afzonderlijke voorziening moest worden opgenomen. Toen is er bewust voor gekozen hiervoor geen afzonderlijke geschillenregeling op te nemen (MvA Kamerstukken II, 15350, p. 2 e.v.). De rechthebbende kan wel vragen om vervanging van de bewindvoerder.

Dat betekent niet dat er geen rechtsingang is voor [appellant] . Hij is immers niet handelingsonbekwaam en artikel 1:444 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet. Op grond van artikel 1:362 BW (dat volgens artikel 1:445 lid 4 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de rechter ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende 'door slecht bewind' van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen (zie eerder dit hof 19 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014: 2381, rov. 3.7.3). Omdat de rechter ambtshalve zowel de schade kan vaststellen als de bewindvoerder tot vergoeding ervan kan veroordelen, kan de rechthebbende dit te allen tijde ook zelf (dus zonder medewerking van de bewindvoerder tegen wie hij zich richt) aan de rechter vragen. Dit kan door zich (meer informeel) via een klachtenprocedure tot de kantonrechter te wenden (zie bijvoorbeeld rechtbank Noord-Holland 21 september 2016, ECLI:NL: RBNHO:2016:7599, rov. 4.1 onder verwijzing naar de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind), maar ook via de formele weg van een dagvaarding in eigen naam, zoals hier in eerste aanleg ook zonder bezwaar van BIB (die toen nog de bewindvoerder was) is gebeurd. Daarbij betrekt het hof voorts dat feitelijk ook niet goed voorstelbaar is dat de bewindvoerder tegen zichzelf gaat procederen.

Wanneer de bewindvoerder is vervangen en de nieuwe bewindvoerder met de rechthebbende het standpunt deelt dat er een vordering is op de voormalige bewindvoerder, kan de nieuwe bewindvoerder zich als formele procespartij stellen in de procedure.

5.2.3.

Het standpunt van BIB dat de beschermingsbewindvoerder al meteen bij appeldagvaarding had moeten optreden en dat dit gebrek slechts binnen twee weken door middel van een herstelexploot had kunnen worden hersteld, is onjuist. In de rechtspraak (zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525) is aanvaard dat de beschermingsbewindvoerder op relatief informele wijze in de procedure kan verschijnen. Naar het oordeel van het hof is de vermelding in de memorie van grieven dat de procedure in hoger beroep namens [appellant] wordt gevoerd door [Bewindvoering] Bewindvoering voldoende.

Door BIB is niet aangevoerd dat hij door het herstel onredelijk in zijn verdediging wordt geschaad. Van strijd met een goede procesorde is geen sprake.

Het hof verwerpt derhalve het standpunt van BIB dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hoger beroep.

5.3.

Ofschoon uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat formeel de nieuwe bewindvoerder (hierna ook aangeduid als [Bewindvoering] ) deze procedure voert, zal ook hierna omwille van de duidelijkheid - omdat het gaat om een geschil tussen een rechthebbende en zijn (voormalig) bewindvoerder - appellant nog worden aangeduid als [appellant] .

5.4.

In de eerste grief is aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] geen klacht over BIB heeft ingediend.

Het is inderdaad zo dat voor een vordering uit hoofde van artikel 1:444 BW niet de eis geldt dat er een klacht moet worden ingediend. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat voor iemand die al niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf ten volle waar te nemen, de beoordeling van de kwaliteit van de bewindvoering en het zo nodig daarover (zonder bijstand van een advocaat) klagen vaak moeizaam is, zeker als de oorzaak voor de onderbewindstelling is gelegen in de geestelijke toestand. Dat laatste lijkt in deze zaak aan de orde, nu uit de stukken genoegzaam blijkt dat [appellant] in 2016 te kampen had met psychoses en hij volgens de overgelegde informatie van zijn huisarts ook in 2013 al eens gedwongen opgenomen is geweest. De vijfde grief wijst er dan ook terecht op dat in een geval van beschermingsbewind terughoudendheid past bij het tegenwerpen aan de rechthebbende van zijn gezondheidstoestand. Hetzelfde geldt voor het tegenwerpen van de eigen verantwoordelijkheid aan de rechthebbende, waar in de negende grief tegen wordt opgekomen. Het bewind is immers juist bedoeld om personen die op die punten problemen ondervinden bescherming te bieden.

5.5.

Bij memorie van antwoord heeft BIB betoogd dat [appellant] niet tijdig heeft geklaagd als bedoeld in artikel 6:89 BW en daardoor zijn rechten jegens haar heeft verspeeld. Dit roept niet alleen de vraag op of artikel 6:89 BW wel past bij een rechtsrelatie als deze, nu bewind juist is ingesteld ter bescherming van iemand die niet voor zichzelf kan opkomen (en de in 5.4 overwogen moeilijkheden voor een onderbewindgestelde zich bij het aannemen van een klachtplicht eens temeer zouden laten voelen) maar ook de vraag of er wel sprake is van verbintenissen waarop de klachtplicht van toepassing is, nu 'slecht bewind' lijkt te leiden tot een vordering op de bewindvoerder uit onrechtmatige daad (waarover HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176, rov. 3.6). Het antwoord op die vragen kan evenwel in het midden blijven, omdat het beroep van BIB op artikel 6:89 BW ook al strandt op elk van de navolgende gronden:

- BIB beroept zich in dit verband uitsluitend op tijdsverloop en dat is onvoldoende;

- BIB voert ook niet aan dat zij enig nadeel heeft ondervonden van het beweerdelijk te late klagen van de onder haar bescherming geplaatste [appellant] , terwijl ook dat een vereiste is;

- de klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft betrekking op gebrekkige prestaties, niet op situaties waarin de prestatie geheel is uitgebleven (HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007: AZ3531, Brocacef/Simons). Zoals hierna zal blijken gaat het bij de beide (in 5.6.1 samengevatte en daarna te bespreken) verwijten niet om 'gebrekkige prestaties' van BIB, maar om het geheel achterwege laten van prestaties die van een bewindvoerder verwacht mochten worden en die dringend noodzakelijk waren om de kwetsbare belangen van [appellant] adequaat te beschermen.

5.6.1.

[appellant] stelt in grief 4 dat BIB als bewindvoerder heeft gefaald doordat er geen bezwaar is gemaakt tegen het beëindigen van zijn bijstandsuitkering en doordat er vervolgens ook geen stappen zijn gezet om een nieuwe uitkering voor hem aan te vragen. Doordat zijn inkomen vanaf juni 2016 wegviel, zijn er veel schulden ontstaan.

5.6.2.

Op grond van artikel 1:444 BW is de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk wanneer hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Van een tekortschieten is naar het oordeel van het hof sprake als de bewindvoerder ten opzichte van de rechthebbende niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Daarbij gaat het inderdaad niet om de door de kantonrechter aangehaalde schoolcijfers, zoals in grief 8 terecht is aangevoerd. Wat in dit kader 'voldoende' is, hangt af van alle feiten en omstandigheden zoals die op dat moment bij de bewindvoerder bekend zijn of hadden moeten zijn.

5.6.3.

Allereerst gaat het in deze zaak concreet erom of in de gegeven situatie van een bewindvoerder mag worden verwacht dat bezwaar werd gemaakt tegen de beëindiging van de bijstandsuitkering. Daarbij zijn naar het oordeel van het hof de volgende feiten van belang. Vanaf begin april 2016 was duidelijk dat er bij de Gemeente als uitkeringsinstantie vragen waren over het feit dat [appellant] een auto op zijn naam had staan. Daarover heeft de Gemeente een vijftal brieven aan hem geschreven en hem gevraagd om inlichtingen. Die brieven heeft BIB volgens eigen zeggen aan [appellant] doorgestuurd. Het verloop van de correspondentie was zo dat [appellant] in het geheel niet reageerde. Als bewindvoerder had BIB daaruit moeten begrijpen dat er mogelijk iets met hem aan de hand was en daarop actief moeten reageren. Inmiddels is duidelijk geworden dat [appellant] in die periode last had van psychoses door drugsgebruik en dat hij toen contacten meed. Inhoudelijk ging het er in de zaak met de Gemeente kennelijk om of de auto die [appellant] op zijn naam had staan, wellicht een waarde had die hoger was dan de voor hem in 2016 geldende vermogensgrens van € 5.920,00. Het is in de bijstand op zichzelf immers niet verboden een auto te hebben, maar met de waarde van de auto wordt in bepaalde gevallen rekening gehouden bij de bepaling van het vrij te laten vermogen. Doordat [appellant] maar telkens niet reageerde op de vragen van de Gemeente, voldeed hij niet aan zijn wettelijke informatieplicht en kwam zijn recht op uitkering in gevaar. De brief van de Gemeente van 6 juli 2016 was op dat punt duidelijk; de uitkering werd toen ook al met terugwerkende kracht geschorst. BIB heeft vervolgens weliswaar de moeite genomen een iets uitgebreidere brief aan [appellant] te sturen, maar ook die ging weer naar het adres waarvandaan tot dan toe nog geen enkele reactie van [appellant] was ontvangen. Een eigen onderzoek naar wat er met hem aan de hand was, is niet ingesteld. Verder zijn er door BIB rechtstreeks aan de Gemeente wat stukken gestuurd, maar kennelijk was dat niet voldoende. Want toen vervolgens [appellant] weer niet reageerde op de uitnodiging van de Gemeente, werd de uitkering beëindigd. Dit terwijl op dat moment kennelijk niet meer aan de hand was dan dat de Gemeente vragen had over de exacte waarde van een Seat Cordoba met kenteken [kenteken] en zich een beeld wilde vormen over de vraag in hoeverre dat van invloed was op het vrij te laten vermogen. Dat de grens van het vrij te laten vermogen werd overschreden, is gezien het merk en type auto en de vermoedelijke ouderdom zoals blijkend uit het kenteken, bepaald onwaarschijnlijk, zodat het ervoor kan worden gehouden dat [appellant] materieel een recht op uitkering had. Dit alles had BIB ook kunnen begrijpen. Tegen die achtergrond valt haar tegen te werpen dat zij niet de moeite heeft genomen om bezwaar te maken tegen de beëindiging van de uitkering. Zelfs zonder te weten wat er exact met [appellant] aan de hand was, moet voor haar duidelijk zijn geweest dat hij zich ook richting Gemeente incommunicado hield. Voorzienbaar was dat het beëindigen van de uitkering grote gevolgen voor hem zou hebben. Daardoor droogde immers zijn enige bron van inkomsten op en was te voorzien dat er schulden zouden ontstaan, waardoor bijvoorbeeld ook zijn woonsituatie in gevaar zou kunnen komen. Dit raakt de kern van het beschermingsbewindvoerderschap: juist omdat de rechthebbende door zijn geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, is dit immers ingesteld. Van een bewindvoerder mag in die situatie worden verwacht dat tenminste de bezwaartermijn wordt veilig gesteld, zo nodig door op nader aan te voeren gronden bezwaar te maken. Als die termijn is verstreken, is de beëindiging van de uitkering immers onherroepelijk. Van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb is volgens vaste jurisprudentie niet snel sprake. Juist in een geval als dit, waarin een belanghebbende wegens ziekte niet in staat is zijn belangen goed waar te nemen, wordt verwacht dat een door de belanghebbende in te schakelen derde diens belangen waarneemt (vgl. bijv. ABRvS 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9906). Van een bewindvoerder mag dan ook worden verwacht dat hij in een situatie als hier aan de orde – waarin voorzienbaar is dat er voor de rechthebbende grote problemen zullen ontstaan omdat de primaire inkomstenbron wegvalt - uit eigen beweging stappen onderneemt om de belangen van de rechthebbende veilig te stellen en niet wacht op een instructie van de rechthebbende, zeker niet als daar al maanden geen daadwerkelijk contact mee is geweest. In beginsel kon worden volstaan met een pro forma bezwaar, maar ook een inhoudelijk bezwaar was mogelijk geweest. Duidelijk was immers dat de Gemeente geïnformeerd wilde worden over de waarde van de auto. Daar waar merk, type en kenteken bekend waren, mag het toch niet al te moeilijk zijn geweest om in bezwaar gemotiveerd uiteen te zetten dat de waarde van dit vehikel onder de norm voor het vrij te laten vermogen bleef.

Tot slot is door BIB betoogd dat [appellant] ook zelf bezwaar had kunnen maken en dat er dus sprake is van eigen schuld. Dit verweer stuit af op het gegeven dat juist de bewindvoerder is aangesteld om ervoor te zorgen dat dit tijdig gebeurt omdat de rechthebbende geacht moet worden daar niet toe in staat te zijn.

5.6.4.

Nadat de uitkering was beëindigd heeft BIB vervolgens ook geen stappen ondernomen om een nieuwe uitkering aan te vragen. Dit is het tweede verwijt dat BIB wordt gemaakt. Uit de stukken blijkt dat pas eind 2016 op initiatief van [appellant] begeleider bij Triade Zorggroep, de heer [begeleider bij Triade Zorggroep] , stappen zijn gezet om tot een nieuwe aanvraag te komen. Op dat moment dreigden, zo blijkt uit de door [appellant] advocaat in verband met de comparitie in eerste aanleg overgelegde stukken, een woninguitzetting wegens huurachterstand en afsluiting van elektriciteit (wat feitelijk niet kon omdat daarvoor zijn hele appartementencomplex van de stroom zou moeten worden afgesloten). Ook hierin heeft de bewindvoerder een afwachtende houding aangenomen en het initiatief aan anderen gelaten, terwijl [appellant] haar ondertussen wel maandelijks een bedrag van ruim € 140,00 diende te betalen als bewindvoerdersvergoeding. Dat BIB vervolgens haar medewerking heeft verleend aan het aanvragen van die uitkering en begin 2017 zelfs nog heeft getracht de uitkering met terugwerkende kracht te laten ingaan, verandert niets aan het feit dat zij tot eind 2016 op haar handen heeft gezeten, terwijl de schulden opliepen. Van haar had een meer actieve houding verwacht mogen worden, al was het maar door actief contact te zoeken met [appellant] . Daarvan blijkt uit de stukken niet. Ook in dit opzicht is BIB naar het oordeel van het hof in haar wettelijke zorgplicht als bewindvoerder tekort geschoten. Grief 4 slaagt aldus, evenals de zesde grief die opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat BIB niet is tekortgeschoten. Dat de tekortkomingen BIB niet kunnen worden toegerekend, is niet gebleken.

5.7.

Door haar (niet) handelen heeft BIB [appellant] schade berokkend. Op grond van de beschikbare stukken kan het ervoor worden gehouden dat een bezwaar tegen het intrekken van de uitkering succesvol had kunnen zijn. Onaannemelijk is dat [appellant] geen recht had op een bijstandsuitkering vanwege de eigendom van een oude Seat Cordoba; hooguit zou hem verweten kunnen worden dat hij onvoldoende aan zijn inlichtingenplicht had voldaan, hetgeen wellicht tot een maatregel of een boete zou hebben geleid, maar niet tot een volledige beëindiging van de uitkering. Het verweer van BIB dat het bezwaar geen kans van slagen had wordt verworpen. In zoverre is in de zevende grief ook terecht aangevoerd dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat het bezwaar mogelijk geen soelaas zou bieden.

Vervolgens heeft BIB ook verzuimd concrete stappen te zetten om te komen tot een nieuwe aanvraag om uitkering, waardoor [appellant] een half jaar geen inkomsten heeft gehad en er problematische schulden zijn ontstaan. Dat [appellant] tussen 8 maart 2016 en 13 mei 2016 op grond van artikel 13 lid 1 sub a van de Participatiewet geen recht had op een bijstandsuitkering omdat hij toen in België in detentie verbleef en desondanks een uitkering heeft ontvangen, maakt het verwijt dat BIB treft, niet anders. Het gaat er immers om dat van haar met name vanaf juni 2016 een meer actieve houding mocht worden verwacht. Door alleen maar af te wachten, heeft zij [appellant] schade berokkend. Tegenover BIB is er in dit opzicht geen sprake van eigen schuld van [appellant] . Het feit dat [appellant] tegenover de Gemeente tekort is geschoten in het melden van zijn eerdere detentie, kan BIB, anders dan zij kennelijk meent, niet 'verrekenen' met haar eigen tekortkoming.

5.8.

De grieven 2 en 3 hebben geen zelfstandige betekenis. Voor het overige slagen de grieven. Het vonnis van de kantonrechter kan niet in stand blijven. De gevraagde verklaring voor recht dat BIB jegens [appellant] aansprakelijk is wegens het niet zorgvuldig handelen als bewindvoerder is toewijsbaar. In zijn gevorderde verklaring voor recht heeft [appellant] de aansprakelijkheid beperkt tot het niet tijdig maken van bezwaar, maar in zijn stellingen, zowel in eerste aanleg als in appel, is hij ook opgekomen tegen het feit dat BIB vervolgens verzuimd heeft een nieuwe uitkering voor hem aan te vragen en dat heeft BIB ook zo begrepen en daartegen verweer gevoerd. Omdat het hof van oordeel is dat beide bezwaren opgaan, zal het hof de verklaring voor recht formuleren in na te melden zin.

5.9.

Verder vordert [appellant] een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van de netto door hem in 2016 misgelopen bijstandsuitkering ad € 5.628,92. Zoals hiervoor onder 5.7 is overwogen, kan er echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat [appellant] op geen enkele wijze in bezwaar zou worden tegengeworpen dat hij zijn inlichtingenplicht had verzaakt. Niet is uit te sluiten dat hem een strafkorting zou zijn opgelegd. Bij die stand van zaken acht het hof een voorschot op de schade van € 3.000,00 aangewezen. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van verdere schade zal de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure.

5.10.

[appellant] heeft voor het geval in deze zaak de gehele schade zou worden vastgesteld ook nog gevraagd om BIB op de voet van artikel 843a Rv te veroordelen bescheiden over te leggen "waaruit het directe gevolg blijkt van het feit dat [appellant] vanaf 1 juli 2016 gedurende acht maanden geen uitkering ontving". Nu in deze zaak slechts een voorschot zal worden toegekend, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder dit verzoek is ingediend.

5.11.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal BIB worden verwezen in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Die kosten worden aan de zijde van [appellant] voor de eerste aanleg begroot op € 181,80 aan verschotten (€ 102,80 explootkosten en € 79,00 griffierecht) en € 500,00 voor salaris gemachtigde (2 punten) en voor het hoger beroep op € 422,01 aan verschotten (€ 98,01 deurwaarderskosten en € 324,00 griffierecht) en € 759,00 voor advocaatsalaris (1 punt tarief I).

5.12.

Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6De uitspraak

Het hof,

vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 10 oktober 2018

en opnieuw recht doende:

verklaart voor recht dat BIB jegens [appellant] aansprakelijk is wegens het niet zorgvuldig handelen als beschermingsbewindvoerder als bedoeld in artikel 1:444 BW;

veroordeelt BIB tot betaling aan [appellant] van € 3.000,00 als voorschot op de door [appellant] geleden schade en verwijst de zaak voor de bepaling van de schade voor het overige naar de schadestaatprocedure;

veroordeelt BIB in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] voor de eerste aanleg bepaald op € 181,80 voor verschotten en op € 500,00 voor salaris gemachtigde en voor het hoger beroep bepaald op € 422,01 voor verschotten en op € 759,00 voor advocaatsalaris, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

veroordeelt BIB in de nakosten, begroot op € 131,00 met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval BIB niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, O.G.H. Milar en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juli 2020.

griffier rolraadsheer



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733