Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4778

Datum publicatie30-06-2020
Zaaknummer200.275.974
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie;
Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid advocaat;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Art. 28 Rv maakt mogelijk dat rechter geheimhoudingsplicht geheel/gedeeltelijk opheft. Hieraan kan behoefte bestaan als een partij gegevens ten aanzien waarvan geheimhouding geldt in een andere procedure wil gebruiken. Het belang van waarheidsvinding kan dan meebrengen dat de bescherming van vertrouwelijke gegevens moet wijken. In dit geval wordt verbod opgeheven, nu het verzoeker zonder opheffing onmogelijk is de benodigde informatie in te brengen in de nog aan te spannen procedure tegen de advocaat.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.275.974

beschikking van 23 juni 2020

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. D. Dekker,

en:

[belanghebbende] ,

wonende te [B] ,

belanghebbende,

hierna: [belanghebbende] ,

niet verschenen.

1Het procesverloop

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- een verzoekschrift met bijlage 1 en 2, ingekomen op 9 maart 2020;

- een e-mailbericht van 16 mei 2020 van [belanghebbende] gericht aan de griffie van dit hof, waarin [belanghebbende] meedeelt bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek, maar geen inhoudelijk verweer te zullen voeren.

1.2

Het hof heeft partijen geïnformeerd dat in verband met de genomen maatregelen wegens het Corona virus de zaak schriftelijk zal worden afgedaan. Partijen hebben tegen dat voornemen geen bezwaren geuit.

2De beoordeling

2.1

Tussen [verzoeker] en [belanghebbende] is een alimentatieprocedure gevoerd. In hoger beroep heeft in dat kader op 28 april 2015 een mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. Het hof heeft op 9 juni 2015 een beschikking gewezen (zaaknummer 200.160.458). [verzoeker] heeft het hof (gedeeltelijke) opheffing verzocht van het tijdens die mondelinge behandeling op 28 april 2015 opgelegde verbod aan derden mededelingen te doen over het verhandelde tijdens die mondelinge behandeling en over de inhoud van de processtukken in hoger beroep, zoals bepaald in artikel 28 lid 2 Rv (tot 1 september 2017 artikel 29 lid 2 Rv) .

2.2

In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] niet alleen verzocht om het mededelingsverbod met betrekking tot de procedure in hoger beroep op te heffen, maar ook ten aanzien van de procedure in eerste aanleg. Het verzoek (‘petitum’) richt zich echter uitsluitend op de procedure in hoger beroep. Het hof is uitsluitend bevoegd het verbod, geheel of gedeeltelijk, op te heffen voor zover dit verbod ziet op de procedure in hoger beroep. Een verzoek gericht op de procedure bij de rechtbank dient te worden gericht aan de rechter die de zaak bij de rechtbank heeft behandeld.

2.3

[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat hij de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen van 14 augustus 2014 (eerste aanleg) en 28 april 2015 (hoger beroep), de beschikkingen van 3 september 2014 (eerste aanleg) en 9 juni 2015 (hoger beroep) en de memorie van grieven wil inbrengen in de procedure die hij voornemens is aan te spannen tegen de advocaat van [belanghebbende] (mr. [de advocaat] ) en de besloten vennootschap [C] B.V. Deze advocaat heeft tijdens de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep onnodig grievende uitlatingen gedaan over
[verzoeker] en zijn echtgenote, waardoor [verzoeker] en zijn echtgenote menen schade te hebben geleden. Mr. [de advocaat] is voor het doen van die uitlatingen door het Hof van Discipline berispt. Volgens [verzoeker] is het noodzakelijk de genoemde stukken in te brengen in de procedure die hij voornemens is aan te spannen, omdat hij zonder die bescheiden niet kan aantonen dat mr. [de advocaat] de bewuste uitlatingen heeft gedaan. Om die reden heeft [verzoeker] het hof verzocht het mededelingsverbod (gedeeltelijk) op te heffen.

2.4

[belanghebbende] heeft daar tegenover aangevoerd dat de betreffende gegevens vertrouwelijk dienen te blijven. Zij heeft niet onderbouwd waarom dit voor haar van belang is. Evenmin heeft zij concreet gemaakt dat het voor haar bezwaarlijk zou zijn indien specifieke in deze procedure aan het licht gekomen gegevens in een andere procedure worden ingebracht.

2.5

Artikel 28 lid 2 Rv maakt het mogelijk dat de rechter de geheimhoudingsplicht – tijdens de procedure of op een later tijdstip na afloop van de procedure – geheel of gedeeltelijk opheft. Hieraan kan behoefte bestaan als een partij de gegevens ten aanzien waarvan geheimhouding geldt in een andere procedure wil gebruiken. Het belang van de waarheidsvinding kan dan meebrengen dat de bescherming van vertrouwelijke gegevens moet wijken. De rechter zal daarbij de desbetreffende belangen opnieuw moeten afwegen.

2.6

[verzoeker] heeft uitvoerig onderbouwd dat het zonder opheffing van het verbod voor hem onmogelijk is de benodigde informatie in te brengen in de nog aan te spannen procedure tegen mr. [de advocaat] . Het is [verzoeker] zelf die opheffing verzoekt van het verbod, terwijl het nu juist informatie betreft waarvan het in beginsel voor hemzelf en zijn echtgenote, aldus [verzoeker] , van belang is dat sprake is (en blijft) van vertrouwelijkheid. [belanghebbende] heeft niet uitgelegd waarom het voor haar van belang is dat de informatie waarvan opheffing van het verbod wordt verzocht vertrouwelijk wordt behandeld. Het hof is dan ook van oordeel dat in dit geval het belang van bescherming van vertrouwelijke gegevens moet wijken voor het belang van waarheidsvinding. Het hof zal het verbod aan derden mededelingen te doen over het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van 28 april 2015 en over de inhoud van de processtukken in hoger beroep opheffen op de hierna in de beslissing vermelde wijze.

2.7

Nu partijen ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, als na te melden. Er zijn onvoldoende redenen aanwezig om in deze zaak anders te beslissen.

3De beslissing

Het hof:

heft op het verbod aan derden mededelingen te doen over het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in deze zaak van 28 april 2015 (met zaaknummer 200.160.458) en over de inhoud van de processtukken in hoger beroep in deze zaak, voor zover dat betreft:

- het overleggen aan de rechter die belast zal zijn met de beoordeling van de procedure die zal worden aangespannen tegen mr. [de advocaat] en de besloten vennootschap [C] B.V. van de in hoger beroep ingediende processtukken, alsmede

- het doen van mededelingen aan de rechter die belast zal zijn met de beoordeling van de procedure die zal worden aangespannen tegen mr. [de advocaat] en de besloten vennootschap [C] B.V. van al hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 28 april 2015 is verhandeld,

alles mede omvattende de uitspraak van dit hof, en

alles met de restrictie dat het partijen niet vrijstaat om deze informatie en stukken en de inhoud daarvan op enigerlei wijze en in welke vorm dan ook te gebruiken buiten de procedure die zal worden aangespannen tegen mr. [de advocaat] en de besloten vennootschap [C] B.V.;

compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
D.M.I. de Waele, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733