Rechtbank Rotterdam 13-03-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5681

Datum publicatie30-06-2020
ZaaknummerC/10/576951 / FA RK 19-5563
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Co-ouderschap; Heffingskortingen/KGB bij bepalen behoefte
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De bestuursrechter heeft in zaak tussen de man en SVB bepaald dat de man recht heeft op de helft van de kinderbijslag omdat de man en de vrouw in gelijke mate zorg dragen voor de kinderen. De vrouw verzoekt verhoging van de door de man te betalen kinderalimentatie met de helft van de kinderbijslag die de man ontvangt. Verzoek wordt afgewezen: omdat de man ook een deel van de verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening neemt, is de Rb van oordeel dat de man evenals de vrouw een deel van de kinderbijslag toekomt.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/576951 / FA RK 19-5563

Beschikking van 13 maart 2020 betreffende de onderhoudsbijdrage

in de zaak van:

[naam vrouw] ,

wonende te [woonplaats vrouw] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. J.M. Peet te Rotterdam,

t e g e n

[naam man] ,

wonende te [woonplaats man] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. W.A.M. Kouters te Dordrecht.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 27 juni 2019;

  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 22 augustus 2019;

  • de brief met bijlagen van de zijde van de vrouw van 26 augustus 2019.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Daarbij zijn verschenen:

  • de vrouw met haar advocaat mr. Peet en

  • de man met zijn advocaat mr. Kouters.

1.3.

Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2. De vaststaande feiten

2.1.

De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarigen:

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2004 te [geboorteplaats minderjarige 1] , en

[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 2] .

2.2.

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 4 augustus 2017 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.3.

Bij voormelde beschikking is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 262,50 per maand per kind.

2.4.

Partijen hebben nadien een convenant / vaststellingsovereenkomst opgesteld. Dit convenant is op 29 september 2017 ondertekend door de man en op 20 december 2017 ondertekend door de vrouw.

2.5.

Partijen zijn in voormeld convenant – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:

“1.2 De man zal zelf kleding voor de kinderen kopen. De vrouw geeft naast de kleding

die de kinderen aan hebben ook hun jas mee en de vrouw draagt er zorg voor dat de kinderen beschikken over passende sportkleding en danskleding ( [voornaam minderjarige 2] ), die zij zal meegeven aan de kinderen wanneer zij naar de man gaan en ook weer met de kinderen meegaan naar de vrouw.”.

2.6.

De kinderbijdrage bedraagt na indexering met ingang van 1 januari 2018 € 266,44 per maand per kind en met ingang van 1 januari 2019 € 271,77 per maand per kind.

2.7.

Bij besluit van 22 december 2017 heeft de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank op grond van de Algemene Kinderbijslagwet bepaald dat de man met ingang van het derde kwartaal van 2017 geen recht heeft op kinderbijslag.

Bij besluit van 24 april 2018 heeft de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank het bezwaar van de man tegen het besluit van 22 december 2017 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2019 in de zaak tussen de man als eiser en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder, waarin als derde-partij de vrouw aan het geding heeft deelgenomen, is het beroep van de man tegen het besluit van 24 april 2018 gegrond verklaard, is het bestreden besluit vernietigd en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Hiermee is in rechte komen vast te staan dat (de vrouw weliswaar als aanvrager van de kinderbijslag dient te worden aangemerkt in verband met het recht op kindgebonden budget, maar dat) de man recht heeft op de helft van de kinderbijslag omdat de man en de vrouw in gelijke mate zorg dragen voor de kinderen.

3. De beoordeling

3.1.

Onderhoudsbijdrage

3.1.1.

De vrouw verzoekt te bepalen dat:

I. de door de man te betalen kinderbijdrage wordt gewijzigd, zodat het door de man te betalen bedrag als volgt wordt berekend:

over 2018: kinderbijdrage (€ 266,44 per kind) € 532,88 plus kinderbijslag € 96,30 is een te betalen bijdrage van € 629,18 per maand;

over 2019: kinderbijdrage (€ 271,77 per kind) € 543,55 plus kinderbijslag € 104,75 is een te betalen bijdrage van € 648,29 per maand;

althans een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht;

II. de door de man te kinderbijdrage wordt gewijzigd met ingang van 1 oktober 2018;

III. de man wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.1.2.

De man bepleit:

  • primair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart;

  • subsidiair dat de vrouw niet ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken;

  • meer subsidiair dat de verzoeken worden afgewezen als zijnde ongegrond en/of onvoldoende onderbouwd en/of onvoldoende gemotiveerd;

  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten.

3.1.3.

Anders dan de man stelt is de rechtbank bevoegd om van onderhavig verzoek kennis te nemen. Het geschil tussen partijen ziet op de (mogelijke) gevolgen van voornoemde uitspraak van de bestuursrechter voor de onderlinge verdeling van de kosten van de kinderen van partijen tot het dragen van welke kosten partijen op grond van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gehouden zijn. De burgerlijke rechter is derhalve bevoegd.

3.1.4.

Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.

3.1.5.

Beoordeeld dient derhalve te worden of zich na de beschikking van 21 april 2017 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, die meebrengt dat de daarin vastgestelde kinderbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Vaststaat dat inmiddels ieder van partijen de helft van de kinderbijslag ontvangt en dat – zoals uit overweging 3.1.8. zal blijken – de man verblijfsoverstijgende kosten betaalt. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een wijziging van omstandigheden die wijziging van de kinderbijdrage rechtvaardigt. Anders dan de vrouw betoogt, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

3.1.6.

Niet in geschil is dat de zorg voor de minderjarigen bij helfte door partijen wordt gedeeld, dat de niet geïndexeerde behoefte van de minderjarigen zoals vastgesteld in 2017 € 685,- per maand per kind bedraagt en dat de zorgkorting 35% bedraagt. De rechtbank heeft bij beschikking van 21 april 2017 naar rato van de draagkracht van partijen bepaald hoe de behoefte van de minderjarigen over partijen verdeeld wordt en de rechtbank heeft, met toepassing van voormelde zorgkorting, de kinderbijdrage vastgesteld.

3.1.7.

De kosten van kinderen zijn samengesteld uit verblijfskosten en verblijfsoverstijgende kosten. De verblijfskosten zijn min of meer dagelijkse kosten die door ieder huishouden worden gemaakt, zoals de kosten van nutsvoorzieningen, boodschappen, uitjes en vakanties. De verblijfsoverstijgende kosten hangen niet samen met het verblijf van het kind maar zijn kindgebonden. Deze kosten betreffen onder meer schoolkosten, verzekeringen, contributies, telefoonabonnement, kleding en schoenen, kapper en een fiets. In de rechtspraak geldt - wanneer ouders daar geen andersluidende afspraken over hebben gemaakt - als uitgangspunt dat de ouder waar het kind hoofdverblijfplaats heeft alle verblijfsoverstijgende kosten van het kind betaalt (naast de verblijfskosten die er zijn gedurende de tijd dat het kind in het kader van de omgangs-/zorgregeling niet bij de andere ouder is) en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf van het kind in het kader van de omgangs-/zorgregeling bij die ouder, de zogenoemde zorgkosten, voor zijn rekening neemt. Gezien het vorenstaande wordt er ook vanuit gegaan dat de ouder waar het kind hoofdverblijfplaats heeft, gerechtigd is tot de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De verblijfskosten van de ouder waar het kind geen hoofdverblijfplaats heeft, zijn verdisconteerd in de zorgkorting.

3.1.8.

Gelet op het voorgaande en omdat niet andersluidend is overwogen en/of bepaald bij beschikking van 21 april 2017, is de rechtbank van oordeel dat de kinderbijslag op grond van die uitspraak rechtstreeks zou moeten worden toegerekend aan de vrouw. Nadien hebben partijen echter nadere afspraken gemaakt. Partijen zijn overeengekomen dat de man zelf kleding voor de kinderen zal kopen. Daarnaast heeft de man onweersproken gesteld dat hij naast kleding ook schoenen voor de minderjarigen koopt, de maandelijkse abonnementskosten voor de telefoons van de minderjarigen betaalt en dat hij regelmatig (op maandelijkse basis) met zijn zoon naar de kapper gaat. De man neemt inmiddels dus een deel van de verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening, op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat de man evenals de vrouw een deel van de kinderbijslag toekomt. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen. Evenmin kan het verzoek van de vrouw overigens worden toegewezen op grond van haar stelling dat zij vanwege het wegvallen van de helft van de kinderbijslag niet langer in de kosten van de minderjarigen kan voorzien omdat dit uitdrukkelijk door de man is betwist en niet nader door de vrouw is onderbouwd.

3.2.

Proceskosten

3.2.1.

De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in procedures als de onderhavige gebruikelijke compensatie van proceskosten. Partijen zijn ex-echtgenoten en deze procedure betreft de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor hun minderjarige kinderen. De omstandigheid dat de vrouw deze procedure is gestart, maakt nog niet dat sprake is van nodeloos procederen.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst de verzoeken af;

4.2.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. B. Oonincx, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A.J. Ysebaert op 13 maart 2020.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733