Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4747

Datum publicatie29-06-2020
Zaaknummer200.270.101
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Bewind nalatenschap;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Zoon verzoekt verklaring van recht over testamentair bewind. Uit de wet vloeit niet voort dat een zaak ter verkrijging van een verklaring voor recht met een verzoekschrift wordt ingeleid. Naar het oordeel van het hof bestaat thans geen belang meer bij het wijzen van een eindarrest in plaats van het geven van een eindbeschikking, zodat toepassing van de wisselbepaling enkel tot vertraging zou leiden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.270.101

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 479196)

beschikking van 23 juni 2020

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder ook te noemen: de zus,

advocaat: mr. O. Hammerstein te Amsterdam,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder in hoger beroep,

verder ook te noemen: de zoon,

advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 april 2019, uitgesproken onder zaaknummer 531664, en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 22 november 2019;

- het verweerschrift met productie;

- een journaalbericht van mr. Van Schravendijk van 23 april 2020;

- een journaalbericht van mr. Hammerstein van 29 april 2020;
- een journaalbericht van mr. Van Schravendijk van 18 mei 2020.

2.2

In verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus heeft de geplande mondelinge behandeling niet plaatsgevonden. Bij voormelde journaalberichten van 23 april 2020 en 29 april 2020 hebben partijen hebben het hof desgevraagd laten weten te kiezen voor schriftelijke afdoening van deze zaak, dus zonder een mondelinge behandeling. Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in het geding te brengen en spreekaantekeningen over te leggen. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3De feiten

3.1

[Erflaatster] (hierna: erflaatster) is [in] 2004 overleden. Haar laatste woonplaats was [C] . Erflaatster was de moeder van [verweerder] (voorheen [D] ), geboren [in] 1992 te [A] (de zoon), en [E] (voorheen [D] ), geboren [in] 1998 te [A] (de dochter). Erflaatster was de zus van [verzoekster] (de zus).

3.2

Erflaatster heeft in haar testament van 16 juni 2004 voor het laatst over haar nalatenschap beschikt en onder meer het volgende bepaald:

‘II. ERFSTELLING

Ik benoem mijn kinderen, tezamen en voor gelijke delen, tot mijn erfgenamen.

(…)

V. BEWIND

Ik stel hetgeen door mijn afstammelingen uit mijn nalatenschap wordt verkregen tot vierentwintigjarige leeftijd onder bewind en benoem tot bewindvoerster hierover mijn genoemde zus [verzoekster] (…).’

3.3

Op 5 augustus 2004 zijn erflaatster (partij 1), mede handelend voor haar toen nog minderjarige zoon en dochter (samen partij 1b), de zus en [F] (samen partij 2) bij door mr. E. Hingst opgestelde ‘aanvullende beheersovereenkomst’ onder meer het volgende overeengekomen:

In aanmerking nemende dat:

-Partij 1 op 16 juni 2004 ten overstaan van mr. A.J.M. Zonneveld, als waarnemer van mr. H.K. Vos, notaris gevestigd te Alkmaar een uiterste wilsbeschikking (testament) heeft laten opmaken, welk testament aan deze overeenkomst zal worden gehecht.

-Partij 1 het noodzakelijk acht om thans een aanvulling te geven op dat testament inhoudende een aanpassing van de termijn waarover het bewind van haar nalatenschap aan partij 1b, zal worden gevoerd door partij 2 zoals dat is bepaald in het testament.

-Dat de wijze waarop, en de overige voorwaarden waaronder partij 2 het bewind zal voeren over de nalatenschap van partij 1 niet worden gewijzigd.

-Dat partij 1 alle betrokkenen verzoekt om het testament alsmede deze aanvulling op het testament volledig te accepteren, te respecteren en in stand te laten, ook na haar overlijden.

Komen als volgt overeen:

A.

In het testament van 16 juni 2004 is bepaald onder V. BEWIND :

“Ik stel hetgeen door mijn afstammelingen uit mijn nalatenschap wordt verkregen tot vierentwintigjarige leeftijd onder bewind en benoem tot bewindvoerster hierover mijn genoemde zus [verzoekster] en bij haar overlijden, bedanken, belet of andere ontstentenis, zowel bij de aanvang als tijdens de uitoefening van die functie, in haar plaats of als haar opvolger genoemde heer [verweerder] .”

Partij1 wijzigt heden de genoemde leeftijd van haar afstammelingen van vierentwintig jaren in veertig jaren.

B.

Partijen 1, 1b en 2 verklaren bij ondertekening van deze overeenkomst te erkennen en overeen te komen met elkaar, dat de genoemde bepaling onder V. BEWIND door hen allen na ondertekening van deze overeenkomst geaccepteerd wordt als:

“Ik stel hetgeen door mij [n] afstammelingen uit mijn nalatenschap wordt verkregen tot veertig-jarige leeftijd onder bewind en benoem tot bewindvoerster hierover mijn genoemde zus [verzoekster] en bij haar overlijden, bedanken, belet of andere ontstentenis, zowel bij de aanvang als tijdens de uitoefening van die functie, in haar plaats of als haar opvolger genoemde heer [verweerder] .”

4De omvang van het geschil

4.1

De zoon heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht primair voor recht te verklaren dat het testamentair bewind over de goederen die hij verkreeg uit de nalatenschap van erflaatster is geëindigd op 8 juli 2016, subsidiair het bewind op te heffen en meer subsidiair zo spoedig mogelijk een vervangende testamentair bewindvoerder te benoemen.

4.2

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voor recht verklaard dat het testamentair bewind over hetgeen de zoon heeft verkregen uit de nalatenschap van erflaatster van rechtswege is geëindigd op 8 juli 2016 (de 24e verjaardag van de zoon) en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.3

De zus is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De zus verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de zoon niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen, met veroordeling van de zoon in de kosten van de procedure in beide instanties.

4.4

De zoon voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

ontvankelijkheid en de wisselbepaling van artikel 69 Rv

5.1

De zus stelt zich op het standpunt dat de zoon niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn primaire verzoek om een verklaring voor recht, omdat dit met een dagvaarding had moeten worden ingeleid.

5.2

Ingevolge artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit met een verzoekschrift ingeleid. Uit de wet vloeit niet voort dat een zaak ter verkrijging van een verklaring voor recht met een verzoekschrift wordt ingeleid, zodat het primaire verzoek van de zoon in eerste aanleg met een dagvaarding had moeten worden ingeleid. Daarnaast zijn (subsidiair en meer subsidiair) nog twee andere verzoeken gedaan waarvan wel uit de wet voortvloeit dat deze met een verzoekschrift worden ingeleid (opheffing bewind[[/artikel 4:178 lid 2 BW]]; ontslag bewindvoerder en benoeming van een nieuwe bewindvoerder[[/artikel 4:164 en 157 BW)]] . Dat deze verzoeken ook in deze procedure zijn gedaan betekent niet dat dan ook de gevraagde verklaring voor recht met een verzoekschrift kan worden ingeleid.

5.3

Anders dan de zus stelt, leidt dit er echter niet toe dat de zoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. Ingevolge artikel 69 Rv beveelt de rechter indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. In de onderhavige procedure is het processuele debat van partijen afgerond en kan een eindbeslissing worden gegeven. Toepassing van artikel 69 Rv zou in dit geval meebrengen dat het hof beveelt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, waarna een eindarrest zou worden gewezen. Naar het oordeel van het hof bestaat thans geen belang meer bij het wijzen van een eindarrest in plaats van het geven van een eindbeschikking, zodat toepassing van de wisselbepaling enkel tot vertraging zou leiden. Het hof zal daarom bij deze beschikking een eindbeslissing geven. De verklaring van recht die is gevraagd zal, ook als deze is vervat in een in kracht van gewijsde gegane beschikking, in een ander geding tussen de zus en de zoon bindende kracht hebben (artikel 236 Rv) .

verklaring voor recht

5.4

Ingevolge artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek (BW) spreekt de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon een verklaring voor recht omtrent die rechtsverhouding uit.

Artikel 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt.

5.5

De door de zoon verzochte verklaring voor recht ziet op het testamentair bewind over de goederen die hij heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn moeder, zodat hij onmiddellijk is betrokken bij de desbetreffende rechtsverhouding. De andere persoon die daarbij is betrokken is de zus als bewindvoerder. Zowel de zoon als de zus heeft belang bij het verkrijgen van duidelijkheid over het antwoord op de vraag of het testamentair bewind is geëindigd. Het hof komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van de verzochte verklaring voor recht.

5.6

Erflaatster heeft bij uiterste wilsbeschikking van 16 juni 2004 bewind in de zin van artikel 4:153 lid 1 BW ingesteld over de door haar aan haar kinderen nagelaten goederen. Vervolgens is op 5 augustus 2004 een overeenkomst gesloten tussen onder meer erflaatster, de zoon en de zus die ertoe strekt de termijn waarvoor het testamentair bewind is ingesteld te verlengen. Het instellen van een testamentair bewind moet plaatsvinden bij uiterste wilsbeschikking. Dat geldt ook voor de nadere invulling van het testamentair bewind. Wel kan de rechter in de gevallen die de wet noemt ten aanzien van het bewind nadere regelingen treffen, zoals de benoeming van een bewindvoerder (artikel 4:157 BW) of het wijzigen van de regels omtrent het voeren van het bewind (artikel 4:171 lid 2 BW) . Het wijzigen van de termijn waarvoor het bewind is ingesteld is een uiterste wilsbeschikking die alleen bij uiterste wil (‘testament’) kan worden gemaakt (artikel 4:42 lid 3 BW) . In dit geval is de wijziging van die termijn in een onderhandse akte opgenomen. Daardoor is niet voldaan aan de vormvoorschriften die gelden voor een uiterste wil (artikel 4:94 BW; artikel 4:109 BW) . De wijziging van de termijn is nietig.

5.7

Gelet op het voorgaande is het hof net als de rechtbank van oordeel dat het bewind over hetgeen de zoon uit de nalatenschap van zijn moeder heeft verkregen is geëindigd door het verstrijken van de in het testament van 16 juni 2004 genoemde termijn (artikel 4:177 lid 1 BW) , te weten op 8 juli 2016 toen de zoon 24 jaar oud is geworden.

6De slotsom

6.1

Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.2

Het hof zal de zus, als de in het ongelijk te stellen partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep met toepassing van het liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de zoon zullen worden vastgesteld op:

- griffierrecht € 332,-;

- salaris advocaat: € 1.074,- (tarief II, € 1.074,- per punt, 1 punt voor het verweerschrift);

in totaal € 1.406,-.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 augustus 2019;

veroordeelt de zus in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de zoon vastgesteld op € 1.406,- voor griffierecht en salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. M.L. van der Bel en is op 23 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733