Rechtbank Amsterdam 14-02-2018, ecli:NL:RBAMS:2018:872

Datum publicatie19-06-2020
ZaaknummerC/13/621858 / HA ZA 17-46
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2019:1231
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenPensioen; Pensioenverevening; Pensioenverrekening;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Anders dan de man stelt, is de vrouw niet de verkeerde procedure gestart. Nu de huwelijksgemeenschap was verdeeld, was de taak van de boedelnotaris geëindigd. In art. 3:179 lid 2 BW is bepaald dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen tot gevolg heeft dat een nadere verdeling kan worden gevorderd. Hieruit (en ook uit art. 678 lid 2 Rv) volgt dat de vrouw deze vordering kon instellen en niet naar de boedelnotaris hoefde te gaan. Pensioenrechten zijn overgeslagen goed.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/621858 / HA ZA 17-46

Vonnis van 14 februari 2018

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. P.J. Wytzes te Amstelveen,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. G. Beydals te Amsterdam Zuidoost.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 23 december 2016, met producties,

  • de conclusie van antwoord,

- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 5 april 2017 waarin een comparitie van partijen is bepaald,

- het proces-verbaal van comparitie van 23 augustus 2017 en de daarin genoemde stukken,

- het rolbericht van de zijde van [gedaagde] van 17 oktober 2017 met bijlagen;

  • de akte met producties van 26 oktober 2017 van de zijde van [gedaagde] ,

  • de akte van 24 november 2017 van de zijde van [eiseres] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] en [gedaagde] zijn ex-echtgenoten. Zij zijn op 26 mei 1972 in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk van partijen is op 30 juni 1989 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 1989 in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is onder meer opgenomen dat partijen worden bevolen met elkaar over te gaan tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen en dat voor het geval van geschil daarover een notaris wordt benoemd, teneinde de scheiding en deling te bewerkstelligen.

2.2.

[gedaagde] is op 6 juli 2014 65 jaar geworden.

2.3.

In een brief van [eiseres] aan [gedaagde] van 24 augustus 2015 staat, voor zover van belang:

“Hierbij wil ik je het volgende voorleggen: zoals bekend kan ik aanspraak maken op een gedeelte van jouw pensioen over de jaren waarin wij getrouwd zijn geweest, te weten van 26 mei 1972 tot 30 juni 1989.

Daar de echtscheidingsdatum vóór 1995 was, gaat dit niet automatisch. Jij dient hiertoe een machtiging af te geven of een brief te schrijven aan het ABP waarin je vraagt om de contante waarde te bepalen. Aan de hand daarvan kunnen zij de hoogte berekenen van het deel waarop ik aanspraak maak.”

2.4.

Bij de stukken bevindt zich een uitdraai van een pensioenberekening van het ABP. Hierin is onder meer opgenomen dat [gedaagde] in de periode van 1 januari 1966 tot 30 juni 1989 een pensioen heeft opgebouwd van € 28.862,08 en dat de contante waarde van het bijzonder nabestaandepensioen € 6.314,43 bedraagt.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert, na wijziging eis en samengevat, [gedaagde] bij uitvoerbaar te verklaren vonnis te veroordelen tot (maandelijkse) betaling van het haar toekomende deel van het door [gedaagde] tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten en de nakosten.

3.2.

[eiseres] voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan. De pensioenrechten van [gedaagde] zijn nooit onderdeel geweest van de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen. [eiseres] vordert op grond van artikel 3:179 lid 2 BW nadere verdeling van de pensioenrechten. [gedaagde] is gehouden om overeenkomstig de berekening van het ABP het aan [eiseres] toekomende deel van het door hem opgebouwde pensioen aan haar te betalen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is de vordering verjaard. Verder moet ervan worden uitgegaan dat de boedel, waaronder de pensioenrechten, in 1989 stilzwijgend tussen partijen is verdeeld. [eiseres] heeft bovendien niet binnen bekwame tijd geprotesteerd in de zin van artikel 6:89 BW, zodat zij geen beroep kan doen op een gebrek in de prestatie van [gedaagde] . Ook is er sprake van rechtsverwerking aangezien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan [gedaagde] erop heeft vertrouwd dat [eiseres] haar aanspraak niet meer geldend zal maken en zijn positie wordt onredelijk benadeeld nu [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend maakt. [gedaagde] doet ten slotte een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Indien de verweren van [gedaagde] niet opgaan, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiseres] de verkeerde procedure aanhangig gemaakt. [eiseres] had zich tot de notaris moeten wenden die in de echtscheidingsbeschikking is benoemd. Voor zover wordt geoordeeld dat [eiseres] wel aanspraak maakt op een deel van het door [gedaagde] opgebouwde pensioen, dient rekening te worden gehouden met de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het huwelijk van partijen is ontbonden in de periode na het wijzen van het arrest Boon/Van Loon (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503) en voorafgaand aan de invoering van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding op 1 mei 1995. Dit betekent dat op de pensioenrechten van partijen de regels van het arrest Boon/Van Loon van toepassing zijn. Dit houdt in dat pensioenrechten die voorafgaand en in de huwelijkse periode door de echtgenoten zijn opgebouwd, in beginsel bij de verdeling van de gemeenschap dienen te worden betrokken door middel van waardeverrekening. Anders dan [gedaagde] lijkt te betogen houdt deze waardeverrekening niet in dat de waarde van het eventueel aan [eiseres] toekomende deel van het door [gedaagde] opgebouwde pensioen moet worden verrekend met de waarde van de overige bestanddelen van de boedel. De waardeverrekening vloeit voort uit het gegeven dat pensioenrechten zich er naar hun aard niet toe lenen toebedeeld te worden aan een ander dan degene die rechthebbende op het pensioen is. Gelet daarop kan bij de verdeling met de pensioenrechten niet anders rekening worden gehouden dan in de vorm van een verrekening van de waarde van het opgebouwde pensioen ten gunste van de andere echtgenoot.

Verjaring

4.2.

Partijen zijn het erover eens dat de inboedel, de vouwwagen en het huurrecht van de voormalige echtelijke woning al zijn verdeeld. Gesteld noch gebleken is dat partijen in het kader van de scheiding hebben gesproken over de door [gedaagde] voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. Uit niets blijkt dat de pensioenrechten onderdeel waren van de verdeling. Vastgesteld wordt dan ook dat de opgebouwde pensioenrechten moeten worden aangemerkt als een overgeslagen goed als bedoeld in artikel 3:179 lid 2 BW. Dit betekent dat een nadere verdeling van de pensioenrechten kan worden gevorderd. Op grond van artikel 3:178 BW is deze vordering niet aan verjaring onderhevig. Het beroep van [gedaagde] op verjaring faalt dan ook.

Klachtplicht

4.3.

Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Artikel 6:89 BW maakt deel uit van boek 6 titel 1, afd. 9 en is dan ook van toepassing op alle verbintenissen. Artikel 6:89 BW ziet slechts op gevallen van ondeugdelijke nakoming en niet ook op gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht. [gedaagde] heeft vanaf 6 juli 2014, zijn pensioengerechtigde leeftijd, maandelijks pensioenuitkeringen ontvangen. [gedaagde] heeft tot op heden nagelaten het volgens [eiseres] aan haar toekomende deel van het door hem opgebouwde pensioen aan haar te betalen. Dit betekent dat er vooralsnog geen relevante prestatie is verricht en dat aldus geen sprake kan zijn van een gebrekkige prestatie. Het beroep van [gedaagde] op artikel 6:89 BW gaat niet op.

Rechtsverwerking

4.4.

Vooropgesteld wordt dat voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking met betrekking tot de pensioenaanspraken enkel tijdsverloop of stilzitten niet voldoende is. Voor een geslaagd beroep zijn bijzondere omstandigheden vereist, als gevolg waarvan hetzij bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij dat [gedaagde] in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval dat [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend zou maken.

4.5.

Hiervoor is onder 4.2 vastgesteld dat sprake is van een overgeslagen goed als bedoeld in artikel 3:179 lid 2 BW. [gedaagde] heeft niet toegelicht aan welke verklaring of gedraging van [eiseres] hij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat zij geen aanspraak meer zou maken op verrekening van het pensioen. Dat al een verdeling van de inboedel heeft plaatsgevonden en dat de vaststelling van de inboedel die onder [eiseres] is gebleven mogelijk moeilijk te achterhalen is, vormen in ieder geval geen bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet meer geldend zou maken. Andere feiten die die conclusie wel kunnen rechtvaardigen zijn niet gesteld of gebleken.

4.6.

Voor zover [gedaagde] stelt dat hij in zijn positie onredelijk zal worden benadeeld ingeval [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend maakt, heeft hij dat eveneens onvoldoende toegelicht. [gedaagde] heeft op 6 juli 2014 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en hij ontving vanaf dat moment maandelijks pensioenuitkeringen. Niet in geschil is dat [eiseres] voor het eerst bij brief van 24 augustus 2015 aan [gedaagde] aanspraak heeft gemaakt op een deel van het door [gedaagde] opgebouwde pensioen. [gedaagde] had dan ook in ieder geval vanaf 24 augustus 2015 gelden kunnen reserveren. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat het voor haar niet mogelijk was om eerder dan 24 augustus 2015 het juiste adres van [gedaagde] te achterhalen. De rechtbank gaat hiervan dan ook uit en zal het tijdsverloop niet aan [eiseres] tegenwerpen. Verder heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht dat zij niet over voldoende middelen beschikt om [eiseres] te betalen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om bijvoorbeeld een overzicht in te dienen van inkomsten en uitgaven op grond waarvan vastgesteld had kunnen worden dat [gedaagde] niet over de financiële ruimte beschikt om het aan [eiseres] toekomende deel van zijn pensioen aan haar te betalen. De enkele mededeling dat aan [gedaagde] een toevoeging is verstrekt, volstaat niet. Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking op de grond van onredelijke benadeling van [gedaagde] treft dan ook geen doel.

Redelijkheid en billijkheid

4.7.

In het arrest Boon/Van Loon heeft de Hoge Raad overwogen dat redelijkheid en billijkheid kunnen eisen dat de verrekeningsvordering wordt gematigd of dat in het geheel geen vordering wordt toegekend, zoals wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien of redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. Ook kunnen er omstandigheden bestaan, bijvoorbeeld indien het geen eerste huwelijk betreft, die aanleiding geven het pensioen voor zover het voor het huwelijk reeds was gebouwd gedeeltelijk buiten de verdeling te houden.

4.8.

Volgens [gedaagde] brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat [eiseres] geen aanspraak heeft op het door hem opgebouwde pensioen. Hij heeft daartoe gesteld dat

(i) hij zich er in 1989 bij heeft neergelegd dat het vermogen volledig bij [eiseres] bleef, (ii) [eiseres] pas na 26 jaar vraagt om een deel van het pensioen; (iii) de vaststelling van het vermogen dat bij [eiseres] is achtergebleven niet goed meer mogelijk is, (iv) [gedaagde] nu van zijn AOW en zijn (kleine) pensioen kan rondkomen en hij niet meer in staat is een aanvullend pensioen op te bouwen, en (v) [eiseres] financieel in een veel betere positie verkeert dan [gedaagde] , onder meer nu zij niet op toevoegingsbasis procedeert.

4.9.

De rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat de vordering van [eiseres] tot verrekening moet worden afgewezen of moet worden gematigd. Vast staat dat het enige vermogen dat verdeeld is, de inboedel, de vouwwagen en het huurrecht van de voormalige echtelijke woning betrof, en dat [eiseres] heeft afgezien van haar recht op partneralimentatie. [gedaagde] heeft dus niet al op andere wijze in de verzorging van [eiseres] voorzien. Verder betreft het huwelijk van partijen het eerste huwelijk. Het tijdsverloop tussen pensionering en de eerste brief van [eiseres] waarbij zij aanspraak maakt op pensioen betreft een relatief korte termijn (dertien maanden). [gedaagde] heeft geen overzicht van inkomsten en uitgaven in het geding gebracht. De enkele verwijzing naar de aan hem verleende toevoeging is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde] niet tot enige uitkering, of tot de door [eiseres] gevorderde, uitkering in staat is. Vaststaat dat [gedaagde] pensioen geniet na een veertigjarig dienstverband bij de gemeente. [eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat zij in een “veel betere positie” verkeert dan [eiseres] , zonder dat [eiseres] daartegenover andersluidende informatie heeft aangedragen.

Verkeerde procedure

4.10.

Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen staat vast dat partijen weliswaar de huwelijksgemeenschap hebben verdeeld maar dat daarin niet de pensioenrechten betrokken zijn. Nu op zich de huwelijksgemeenschap was verdeeld, was daarmee de taak van de boedelnotaris (zie 2.1) geëindigd. In artikel 3:179 lid 2 BW is bepaald dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen tot gevolg heeft dat een nadere verdeling kan worden gevorderd. Hieruit volgt dat [eiseres] deze vordering kon instellen en niet naar de boedelnotaris hoefde te gaan. Ook uit artikel 678 lid 2 Rv is af te leiden dat, zolang geen overeenstemming is bereikt, de meest gerede partij kan vorderen dat de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt. Het is aan de rechter om te bepalen of hij die verdeling aan zich houdt dan wel partijen opnieuw naar de boedelnotaris verwijst en de zaak aanhoudt. De rechter is niet gehouden, zo volgt ook uit dit artikel, een partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet de (destijds) benoemde boedelnotaris benadert. Aan dit verweer wordt dan ook voorbij gegaan.

4.11.

Nu [gedaagde] voor het overige geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op de regels van het arrest Boon/Van Loon rechtvaardigen, leidt hetgeen hiervoor is overwogen ertoe dat de door [gedaagde] voor en tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioenrechten tussen partijen dienen te worden verrekend.

Omvang van de aanspraak van [eiseres]

4.12.

Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] ingevolge de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening recht op een eenmalige tegemoetkoming en dient hiermee bij de omvang van haar aanspraak rekening te worden gehouden. Zoals door [eiseres] terecht wordt aangevoerd voldoet zij niet aan de voorwaarde uit artikel 2 lid 1 sub e van deze regeling. Hierin is opgenomen dat het huwelijk geëindigd dient te zijn vóór 27 november 1981. Nu het huwelijk van partijen is ontbonden op 30 juni 1989 heeft [eiseres] geen recht op een eenmalige tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening. Hiermee wordt dan ook geen rekening gehouden.

4.13.

Partijen hebben voor het overige geen stellingen ingenomen met betrekking tot de wijze van verrekening. Op welke wijze en tot welke bedragen een verrekening moet plaatsvinden, dient te worden vastgesteld aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid, die op de verdeling van een gemeenschap van toepassing zijn. In het algemeen zijn twee methoden gebruikelijk. In de eerste plaats is een voorwaardelijke verzekeringsuitkering mogelijk waarbij een deel van het maandelijkse ouderdomspensioen wordt uitgekeerd vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, zolang beide partijen in leven zijn. De verschuldigde bedragen dienen te worden vastgesteld, ervan uitgaande dat recht op verrekening bestaat ten belope van de helft van de waarde van het deel van het pensioen dat voor de ontbinding van de gemeenschap was opgebouwd. In de tweede plaats kan een eenmalige uitkering van de contante waarde worden toegekend waarbij sprake is van een eenmalige uitkering overeenkomend met de contante waarde van de helft van de tot de scheiding opgebouwde pensioenrechten.

4.14.

Uit het door [gedaagde] bij akte ingediende overzicht van het ABP blijkt dat [eiseres] aanspraak maakt op een bedrag van in totaal € 11.273,83. Dit leidt (volgens de opgave van ABP) tot een bedrag van € 2.075,83 per jaar en € 172,99 per maand. Gezien het beperkte inkomen van [gedaagde] , ligt het niet voor de hand dat hij in het kader van de verrekening van de waarde van het ouderdomspensioen een bedrag ineens betaalt ter afkoop van de aanspraken van [eiseres] . Voor de hand ligt wel dat de verrekening dient plaats te vinden door aan [eiseres] een voorwaardelijke uitkering toe te kennen die aan het leven van beide echtgenoten is gebonden en opeisbaar wordt naarmate de pensioenuitkeringen opeisbaar worden. Voor de reeds verstreken periode waarover verrekend dient te worden – namelijk vanaf 6 juli 2014 tot aan de datum van dit vonnis – zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van het over die periode door hem aan [eiseres] verschuldigde bedrag.

4.15.

Uitgaande van een verdeling bij helfte van de waarde van het ouderdomspensioen, geldt dat [eiseres] vanaf 6 juli 2014 tot de datum van dit vonnis jegens [gedaagde] aanspraak kan maken op een bedrag van € 7.611,56 (€ 172,99 per maand x 44 maanden). Vanaf 1 maart 2018 heeft [eiseres] jegens [gedaagde] aanspraak op € 172,99 per maand. [gedaagde] zal worden veroordeeld om maandelijks per eerste van de maand (ingaande op 1 maart 2018) € 172,99 aan [eiseres] te betalen. Deze verplichting geldt voor een periode van ((€ 11.273,83 - € 7.611,56): € 172,99=) 21 maanden, tenzij [gedaagde] of [eiseres] eerder overlijdt. In geval van overlijden van [gedaagde] of [eiseres] vóór het einde van de periode van 21 maanden vervalt de verplichting van [gedaagde] op het moment van dat overlijden.

Kosten

4.16.

De rechtbank ziet in het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en dat de onderhavige vordering de verdeling van een overgeslagen goed betreft, de proceskosten te compenseren. Iedere partij draagt de eigen proceskosten.

Uitvoer bij voorraadverklaring

4.17.

Met inachtneming van al hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank, anders dan [gedaagde] , geen aanleiding om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 7.611,56 aan [eiseres] (voor de periode van 6 juli 2014 tot en met februari 2018),

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 172,99 per maand aan [eiseres] gedurende een periode van 21 maanden, ingaande 1 maart 2018, telkens te voldoen per eerste van de maand, waarbij deze verplichting vervalt bij overlijden van [gedaagde] of [eiseres] ,

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door mr. S.E. Harenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733