Gerechtshof 's-Hertogenbosch 28-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1667

Datum publicatie02-06-2020
Zaaknummer200.274.571_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Het Hof is van oordeel dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van minderjarige. Immers, gebleken is dat de minderjarige al een aantal jaar geen contact meer heeft met zijn vader. Dit heeft tot gevolg dat hij op dit moment geen beeld heeft bij zijn vader. Het is echter voor zijn identiteitsontwikkeling van groot belang dat hier verandering in komt. Het hof acht een ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 28 mei 2020

Zaaknummer : 200.274.571/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/02/364392 / JE RK 19-1955

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende op een bij het hof bekend adres,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. H. Durdu,

tegen

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],

verweerder,

hierna te noemen: de raad.

Deze zaak gaat over: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de vader,

stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats], vestiging [vestiging],

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 november 2019.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift van 24 februari 2020, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - naar het hof begrijpt - opnieuw rechtdoende te bepalen dat de gevraagde ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt afgewezen, kosten rechtens.

2.2.

Er is geen verweerschrift ingekomen.

2.3.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- het V6-formulier van 27 april 2020, met bijlage, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 april 2020. Vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus (COVID-19) heeft de mondelinge behandeling digitaal plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder (via een telefonische verbinding);

- de advocaat van de moeder (via een verbinding met videobeeld);

- de raad (via een telefonische verbinding), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];

- de vader (via een verbinding met videobeeld);

- de GI (via een telefonische verbinding), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].

3De beoordeling

3.1.

Uit de moeder is geboren de nog minderjarige:

- [minderjarige], op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige]).

3.2.

De vader heeft [minderjarige] erkend.

3.3.

[minderjarige] woont bij de moeder. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige].

3.4.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, met ingang van 28 november 2019 tot 28 november 2020.

3.5.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige] is in 2017 met PTSS gediagnosticeerd. Hij heeft trauma’s opgelopen doordat hij diverse ingrijpende operaties heeft moeten ondergaan in verband met zijn klompvoetjes en zwakke longen. [minderjarige] wordt behandeld door een psychotherapeut sinds mei 2018 en zal op korte termijn EMDR-therapie ondergaan om zijn trauma’s te verwerken. De psychotherapeut van [minderjarige] heeft aangegeven dat de EMDR-therapie niet tegelijk kan lopen met het opstarten van een omgangsregeling met de vader. [minderjarige] is vanwege zijn medische problematiek bijzonder kwetsbaar en heeft onvoldoende draagkracht om op dit moment met de vader in contact te komen. Juist hierom heeft de rechtbank Rotterdam in januari 2018 het verzoek van de vader tot omgang met [minderjarige] afgewezen. Voordat er contact tussen [minderjarige] en de vader kan plaatsvinden zal eerst de EMDR-therapie moeten worden afgewacht. Voorts is het voor de moeder onbegrijpelijk dat de raad geen contact heeft gelegd met de psychotherapeut van [minderjarige], ondanks dat de moeder de benodigde gegevens heeft verstrekt aan de raad. Het raadsonderzoek is hierdoor onvolledig. De moeder staat er tenslotte voor open om vragen van [minderjarige] over zijn vader te beantwoorden en zij beïnvloedt [minderjarige] niet negatief over de vader.

3.7.

De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De problematiek zit niet in het feit dat de moeder geen goede moeder zou zijn, maar in de mogelijkheid voor [minderjarige] tot het kunnen krijgen van contact met zijn vader en het kunnen hebben van een gezonde identiteits-ontwikkeling. Door de houding van de moeder wordt dit echter al jarenlang vooruit-geschoven. De moeder blijft telkens aangeven dat [minderjarige] nog niet toe is aan contact met zijn vader, maar hierdoor komt zijn identiteitsontwikkeling in de knel. Zonder de druk erop vanuit een gezinsvoogd zal de moeder niet meewerken.

3.8.

De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI heeft goed contact met de moeder, de vader, [minderjarige] en de therapeut van [minderjarige]. De therapeut heeft verklaard

- en dat is aldus anders dan de moeder aangeeft - dat het leggen van contact tussen [minderjarige] en de vader naast het EMDR-traject kan lopen. Het EMDR-traject zal op korte termijn starten. De vader heeft al vijf jaar niet de mogelijkheid gekregen contact te hebben met [minderjarige]. Zonder dwang gaat het contact er niet komen. De GI is er van overtuigd dat het niet [minderjarige] is die dit allemaal moeilijk vindt, maar de moeder. [minderjarige] zelf zit goed in zijn vel.

3.9.

De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader heeft recentelijk voor het eerst een foto van [minderjarige] gekregen. Ook heeft de vader sinds kort weer contact met de moeder. Zonder de ondertoezichtstelling was dit niet mogelijk geweest, nu de vader al vijf jaar probeert in contact met [minderjarige] te komen.

3.10.

Het hof overweegt het volgende.

3.10.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

3.10.2.

In de bestreden beschikking is overwogen dat de ontwikkeling van [minderjarige] wordt bedreigd. Het wettelijk criterium houdt in dat er sprake dient te zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige]. Immers, gebleken is dat [minderjarige] al een aantal jaar geen contact meer heeft met zijn vader. De vader heeft in ieder geval sinds 2016 via een procedure bij de rechtbank geprobeerd dit contact vorm te geven. Duidelijk is dat er ondanks alle verstreken tijd geen omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Ook de begeleide omgang die in 2017 was opgestart, is uiteindelijk niet van de grond gekomen. De moeder gaf (ook destijds) aan dat [minderjarige] daar nog niet aan toe was. Een en ander heeft tot gevolg dat [minderjarige] op dit moment geen beeld heeft bij zijn vader. Het is echter voor zijn identiteitsontwikkeling van groot belang dat hier verandering in komt. Het hof realiseert zich dat de moeder en de vader destijds op een nare wijze uit elkaar zijn gegaan en dat de moeder al jarenlang in haar eentje de zorg voor [minderjarige] heeft. De moeder verdient daarvoor, zeker gelet op de medische problematiek van [minderjarige], alle respect en waardering, óók van de vader. Dat neemt echter niet weg, zeker nu het beter gaat met [minderjarige], dat [minderjarige] en zijn vader er recht op hebben elkaar te leren kennen. De raad en de GI geven in dit verband beiden aan dat in het vrijwillig kader is gebleken dat de moeder zonder drang niet mee zal werken aan een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. De moeder blijft dit volgens de raad al jarenlang voor zich uitschuiven. De zorg die nodig is om de ernstige bedreiging weg te nemen wordt aldus onvoldoende door de moeder geaccepteerd. Van belang in dit verband is bijvoorbeeld het visieverschil dat er is ontstaan tussen de moeder en de psychotherapeut van [minderjarige]. Terwijl de moeder aangeeft dat volgens de psychotherapeut de EMDR-therapie niet parallel kan lopen aan het leggen van contacten tussen [minderjarige] en de vader, heeft de GI van dezelfde psychotherapeut vernomen dat de EMDR-therapie er niet aan in de weg staat om ook verder te gaan met het ontwikkelen van het vaderbeeld voor [minderjarige] en de ontwikkeling van contacten met de vader. Ook uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat het EMDR-traject niet parallel aan het beoogde traject van de GI kan lopen. De enkele opmerking van de moeder dat [minderjarige] daar niet aan toe is, is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van het hof is juist hierin een rol weggelegd voor een gezinsvoogd om dit in goede banen te kunnen leiden. Zeker nu de GI heeft aangegeven (uiteraard) oog te hebben voor de medisch kwetsbare positie van [minderjarige]. Dat de rol van een gezinsvoogd verder van belang is, is ook wel gebleken uit het feit dat de vader pas zeer recent voor het eerst een foto heeft gekregen van [minderjarige].

Al met al blijkt uit het voorgaande dat andere wegen om de ernstige ontwikkelingsbedreiging te keren niet begaanbaar blijken. Al vier jaar is in het vrijwillig kader hiertoe immers veel geprobeerd.

Het hof acht tenslotte de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.

3.10.3.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 november 2019;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.A.R.M. van Leuven en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 28 mei 2020 in het openbaar uitgesproken door

mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733