Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:6265

Datum publicatie28-05-2020
ZaaknummerC/02/355300 FARK 19-879
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Stiefouderadoptie; Statusvoorlichting
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Tijdelijke onderbreking samenwoning onderbrak niet termijn van samenleving abi art. 1:227 lid 2 BW. Stiefvader dan ook ontv. in verzoek tot adoptie stiefzoon (2011). Verzoek niettemin afgewezen, nu jongen nog geen statusvoorlichting ontving. Belang kind bij kennen van zijn afstamming prevaleert boven recht moeder (en verzoeker) te bepalen wanneer kind deze informatie zal krijgen. Rb vreest dat deze voorlichting helemaal niet meer zal plaatsvinden als verzoek tot adoptie thans wordt toegewezen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

Zaaknummer: C/02/355300 FA RK 19-879

Datum uitspraak: 19 december 2019

beschikking betreffende adoptie,

in de zaak van

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] ,

wonende te [woonplaats 1] , gemeente [naam gemeente] ,

hierna te noemen verzoeker,

advocaat mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal.

betreffende de minderjarige [voor en achternaam] geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2011 (roepnaam [minderjarige] ).

Als belanghebbenden in de onderhavige zaak worden aangemerkt:

  1. mevrouw [naam 2] , de moeder van de minderjarige, wonende te [woonplaats 2] , gemeente [naam gemeente] ;

  2. de heer [naam 3] , de vader van de minderjarige, wonende te [woonplaats 3] , gemeente [naam gemeente] .

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1. Het verloop van het geding

Dit blijkt uit de volgende stukken:

- het op 18 februari 2019 ontvangen verzoek met bijlagen waaronder een door de vader ondertekende referteverklaring;

- de op 24 juni 2019 ontvangen brief van de Raad voor de Kinderbescherming locatie Rotterdam;

- het uittreksel uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarige;

- de op 16 augustus 2019 ontvangen brief van de vader;

- het F9-formulier van de advocaat van verzoeker van 22 augustus 2019;

- het proces-verbaal van de zitting van 19 november 2019.

2Het verzoek

Verzoeker verzoekt bij beschikking:

de adoptie door verzoeker uit te spreken van de minderjarige [voor en achternaam] geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 2] 2011 en daarbij te verstaan dat de minderjarige na de adoptie de achternaam “ [naam 5] ” zal dragen, en

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Werkendam te gelasten een latere vermelding van de adoptie aan de akte van geboorte toe te voegen.

3De beoordeling

3.1

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat het volgende vast:

  • De vader en de moeder zijn gehuwd geweest.

  • Voorafgaand aan dit huwelijk is de minderjarige geboren en hij is door de vader erkend.

  • Bij beschikking van 31 december 2012 is door de rechtbank de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken.

  • Bij beschikking van 16 oktober 2013 heeft de rechtbank Den Haag bepaald dat voortaan het gezag over de minderjarige alleen zal toekomen aan de moeder.

  • De moeder en verzoeker zijn op [datum] gehuwd.

  • Uit dit huwelijk is op [geboortedag 3] 2014 de minderjarige [naam 6] geboren.

  • Vanwege financiële redenen zijn de moeder en haar partner in 2016 gescheiden.

  • Uit de relatie tussen de moeder en verzoeker is hierna op [geboortedag 4] 2018 de minderjarige [naam 7] geboren.

  • Verzoeker en de moeder wonen vanaf 1 februari 2013 tot heden samen, met uitzondering van de periode van 20 mei 2016 tot 20 december 2016, en dragen gezamenlijk de zorg voor [minderjarige] en de andere twee kinderen.

3.2

De verzoeker legt aan het verzoek ten grondslag dat voldaan is aan de voorwaarden voor adoptie. [minderjarige] kent zijn biologische vader niet en er is sinds 2012 in het geheel geen contact tussen [minderjarige] en zijn vader geweest. [minderjarige] heeft dan ook volgens verzoeker niets van hem in de hoedanigheid van ouder te verwachten. [minderjarige] is in de veronderstelling dat verzoeker zijn vader is en hij staat op school ook ingeschreven als [minderjarige] [achternaam] De school van [minderjarige] weet niet dat verzoeker niet de vader is. De vader spreekt het verzoek niet tegen. Ook heeft de vader geen gezag meer over [minderjarige] . Verzoeker stelt zich op het standpunt dat toewijzing van het verzoek in het belang is van [minderjarige] zodat de formele status in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, namelijk dat verzoeker, degene die [minderjarige] van baby af aan kent als zijn vader en verzorger ook formeel zijn vader kan zijn.

3.3

De Raad heeft in voormelde brief naar voren gebracht dat [minderjarige] niet weet dat verzoeker niet zijn biologische vader is. Hij is door zijn moeder en verzoeker niet ingelicht over zijn afstamming. Ook weet hij niet dat hij formeel een andere achternaam draagt. De moeder heeft in het gesprek met de Raad aangegeven dat het een bewuste keuze is om [minderjarige] nog niet in te lichten over zijn biologische vader. De moeder en verzoeker zijn van mening dat het [minderjarige] veel pijn en verdriet zal doen als zij hem in de huidige situatie gaan voorlichten over zijn afstamming. Zij willen voorkomen dat hij zich afgewezen voelt. Zij vinden [minderjarige] te jong om de situatie te begrijpen en de waarheid aan te kunnen. De moeder en verzoeker hebben stellig aangegeven dat zij vooralsnog niet van plan zijn [minderjarige] te vertellen over zijn afstamming. Dit willen zij doen als [minderjarige] wat ouder is, rond zijn twaalfde of dertiende levensjaar, wanneer hij naar hun verwachting weerbaarder zal zijn en meer relativeringsvermogen zal hebben. De biologische vader heeft in het gesprek met de Raad laten weten dat hij zich niet verzet tegen het verzoek tot adoptie. Hij heeft bewust de keuze gemaakt om geen deel meer uit te maken van het leven van [minderjarige] , omdat hij een stabiele gezinssituatie voor [minderjarige] wilde. Hij wilde niet dat [minderjarige] verstrikt zou raken in de echtscheidingsproblematiek van zijn ouders. De vader is bereid om vragen van [minderjarige] in de toekomst te beantwoorden en hij staat open voor contact wanneer [minderjarige] dit zou wensen.

Hoewel voldaan is aan de voorwaarden van adoptie acht de Raad een partneradoptie door verzoeker nu niet in het belang van [minderjarige] aangezien [minderjarige] niet op de hoogte is van het feit dat verzoeker niet zijn biologische vader is. Uit het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht op privéleven (‘private life’) en meer in het bijzonder het recht op persoonlijke identiteit, vloeit voort dat een kind recht heeft te weten van wie het afstamt. Dat recht is tevens gewaarborgd in de artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De hier bedoelde afstammingsvoorlichting geeft het kind die informatie over zijn genetische afstamming. Statusvoorlichting strekt ertoe een eventueel onjuist beeld bij het kind omtrent zijn afstamming in algemene zin te corrigeren.

De Raad is van mening dat alvorens overgegaan zou kunnen worden tot partneradoptie, [minderjarige] dient te weten wie zijn biologische vader is. Ondanks dat de moeder in gesprek met de Raad heeft aangegeven [minderjarige] op den duur wel voor te willen lichten over zijn afstamming, is de Raad van mening dat het risico bestaat dat dit toch niet of niet tijdig zal plaatsvinden. Kinderen die opgroeien zonder te weten van wie zij afstammen, kunnen te maken krijgen met grote (psychische) problemen. Bij alle kinderen die opgroeien zonder te weten van wie zij afstammen, kan op een gegeven moment een grote behoefte bestaan aan afstammingsinformatie. De Raad adviseert de moeder en verzoeker dan ook om [minderjarige] de komende zes maanden eerst over zijn biologische vader te vertellen, zodat voorwaarden worden gecreëerd voor een gezonde en evenwichtige identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Hiervoor kan zo nodig hulpverlening worden ingeschakeld. Wanneer voldaan is aan de basisvoorwaarde dat [minderjarige] ingelicht wordt over zijn afstamming, zijn er naar de mening van de Raad geen bezwaren tegen toewijzing van de adoptie door verzoeker. De Raad adviseert om deze reden vooralsnog negatief ten aanzien van de thans voorliggende verzoeken.

3.4

Namens de verzoeker is ter zitting het verzoek tot adoptie gehandhaafd. Verzoeker en de moeder hebben ter zitting – eensluidend – naar voren gebracht dat zij [minderjarige] dezelfde rechten, positie en naam willen geven als de andere kinderen in hun gezin. De moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] niets van zijn vader te verwachten heeft nu zijn vader na het huwelijk duidelijk heeft gemaakt dat hij niets met [minderjarige] te maken zou willen hebben. Verzoeker heeft vanaf het moment dat de moeder een relatie met hem kreeg de vaderrol op zich genomen. Een adoptie acht de moeder dan ook in het belang van [minderjarige] . Op het moment dat [minderjarige] verzoeker ‘papa’ is gaan noemen, heeft de moeder dit zo gelaten. De moeder en verzoeker zijn op dit moment van mening dat het niet in het belang is van [minderjarige] om hem te informeren over zijn biologische vader. Dit zou hem onnodig uit evenwicht halen en het zou volgens hen ook geen meerwaarde hebben voor [minderjarige] . Ook de school is niet op de hoogte van de status en afstamming van [minderjarige] . Indien er een aanleiding bestaat, of de situatie doet zich voor dat [minderjarige] vragen heeft over zijn afstamming, dan zullen verzoeker en de moeder [minderjarige] meteen op gepaste wijze informeren over zijn afstamming. Zij achten het nu voor zijn welzijn beter dat de situatie blijft zoals deze is en zij willen hem beschermen en voorkomen dat hij schade ondervindt van de situatie. De moeder en verzoeker zijn er van overtuigd dat zij het beste in staat zijn om te beoordelen wat het juiste moment is om [minderjarige] te informeren over zijn afstamming.

3.5

De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Hij heeft in voormelde brief aan de rechtbank aangegeven dat hij akkoord gaat met het advies van de Raad en dat hij geen mondelinge behandeling van het verzoek wenst.

3.6

Namens de Raad is ter zitting het eerder gegeven advies gehandhaafd. De vertegenwoordigster van de Raad heeft daarbij nogmaals het belang van afstammingsvoorlichting benadrukt. Zij heeft aangegeven dat dit al veel eerder had moeten plaatsvinden. Gezien de leeftijd van [minderjarige] is het nu het moment om hem alsnog te informeren over zijn biologische vader. Hoe langer de moeder en verzoeker hiermee wachten hoe ingewikkelder en lastiger de situatie zal worden.

3.7

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.

3.8

De rechtbank stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de vrouw en verzoeker van 1 februari 2013 tot 20 mei 2016 samen hebben gewoond en van 20 december 2016 tot heden. Zij hebben vanaf 1 februari 2013 tot heden gezamenlijk de zorg gedragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Ondanks dat de vrouw en verzoeker een periode - kennelijk om financiële redenen - niet feitelijk hebben samengewoond, hebben zij wel deze periode samengeleefd in die zin dat zij gezamenlijk de zorg droegen voor de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee door de tijdelijke onderbreking van de samenwoning niet de termijn van samenleving zoals bepaald in het tweede lid van artikel 1:227 BW is onderbroken. Gelet hierop is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek tot adoptie van [minderjarige] .

3.9

De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.

Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:

a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;

b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;

c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;

d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;

e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;

f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;

g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.

De rechtbank stelt vast op basis van de stukken en de behandeling ter zitting dat aan de voorwaarden als bepaald in artikel 1:228 BW, eerste lid, is voldaan.

3.10

Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verzochte adoptie in het kennelijk belang van het kind is, alsmede de vraag of op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.

3.11

De rechtbank overweegt daarover als volgt.

3.12

De rechtbank deelt de zorgen van de Raad.

Uit het recht op private life, in het bijzonder het recht op persoonlijke identiteit, vloeit eveneens voort dat een kind het recht heeft te weten van wie het afstamt (EHRM 20 december 2007, 23890/02, EHRC 2008/34). Dat recht is tevens gewaarborgd in de art. 7 en 8 IVRK.

Art. 1:247 lid 1 BW bepaalt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het minderjarig kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid (lid 2).

Tot de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van het kind behoort het geven van informatie over zijn afstamming (‘statusvoorlichting’). Het is daarom aan de ouder die het gezag uitoefent om het kind die informatie te geven. In beginsel is het aan deze ouder voorbehouden het daartoe geschikte moment te bepalen. Daarbij dient evenwel het belang van het kind voorop te staan. Ouderlijk gezag is immers weliswaar een aan de ouders toekomend ‘recht’, maar dit recht is gegeven in het belang van het kind en kan daarom niet los worden gezien van de verplichting dat belang te dienen (HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714 (https://www.recht.nl/rechtspraak/?ecli=ECLI:NL:HR:1998:ZC2714), NJ 1999/379).


In een arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:452) ging het over een geval waarbij het kind is verwekt met zaad van een (aan de ouders bekende) donor die niet het gezag over hem uitoefent. De Hoge Raad heeft toen geoordeeld dat het belang van het kind met het oog op effectuering van het recht op omgang met zijn biologische vader kan meebrengen dat het kind te horen krijgt dat degene met wie het omgang zal hebben zijn vader is.

Indien de rechter van oordeel is dat een zodanig geval zich voordoet, kan hij, aldus de Hoge Raad, bepalen dat het kind voorafgaand aan een volgend moment van omgang statusvoorlichting zal krijgen. In zoverre prevaleert in dat geval het rechterlijk oordeel omtrent hetgeen het belang van het kind bij het kennen van zijn afstamming met het oog op de omgang meebrengt, boven het recht van de ouders te bepalen op welk moment het kind die informatie zal krijgen.
De rechtbank is van oordeel deze overweging van de Hoge Raad in de onderhavige zaak eveneens van toepassing is en komt tot het oordeel dat het belang van [minderjarige] bij het kennen van zijn afstamming dient te prevaleren boven het recht van de moeder (en verzoeker) om te bepalen op welk moment het kind deze informatie zal krijgen.

3.13

Zoals hiervoor reeds overwogen hebben zowel verzoeker als de moeder aangegeven de tijd (nog) niet rijp te vinden voor de status- en afstammingsvoorlichting aan [minderjarige] . Uit de verklaringen van de moeder en verzoeker ter zitting maakt de rechtbank op dat zij alleen nadelen zien aan het aan [minderjarige] vertellen wie zijn vader is. Gezien deze houding van de moeder en verzoeker vreest de rechtbank dat deze voorlichting door hen helemaal niet meer gaat gebeuren als het verzoek tot adoptie thans wordt toegewezen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de moeder en verzoeker [minderjarige] willen beschermen en zij naar hun beste bedoelingen handelen, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [minderjarige] niet weet wie zijn biologische vader is, toewijzing van het verzoek tot adoptie in de weg staat. Door een adoptie zouden de afstammingsbanden tussen [minderjarige] en zijn vader definitief worden doorgesneden zonder dat [minderjarige] weet dat deze banden (hebben) bestaan.

De rechtbank heeft nog in overweging genomen om de behandeling van deze zaak aan te houden voor een periode van zes maanden om de moeder en verzoeker in de gelegenheid te stellen om [minderjarige] de status- en afstammingsvoorlichting te geven, maar gezien het standpunt van de moeder en verzoeker is de rechtbank ervan uitgegaan dat een aanhouding van deze zaak hun visie op het belang van deze voorlichting niet zou veranderen.

3.14

Het voorgaande betekent dat het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door verzoeker zal worden afgewezen.

4De beslissing

De rechtbank

wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. Van Gessel, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.

SB

Mededeling van de griffier:

Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:

a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te

's-Hertogenbosch.

verzonden op:

1

1

In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733