Gerechtshof Den Haag 21-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:915

Datum publicatie18-05-2020
Zaaknummer200.262.946/02
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Schulden
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Relevant is hoe ieder van partijen aandeel in de (eigendom van de) woning heeft betaald. Niet in geschil is dat vrouw haar aandeel in de woning contant heeft betaald en man zijn aandeel volledig diende te financieren. Voor hypothecaire lening waren partijen hoofdelijk verbonden, maar enkel omdat de bank verlangde dat de vrouw als (beoogd) mede-eigenaar mee tekende. Dat maakt haar echter in de interne verhouding tussen de man en de vrouw niet (mede) draagplichtig voor de lening. De interne draagplicht rust enkel op de man.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.262.946/01

Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/548883/ HA ZA 18-241

arrest van 21 april 2020

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in het principaal beroep,

verweerder in het incidenteel beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: M.S.J. Supicic te Amsterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal beroep,

appellante in het incidenteel beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.C.M. van der Voet te Den Haag.

Het verloop van het geding

De man is op 3 juni 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 maart 2019 van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).

In de memorie van grieven heeft de man tien grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. De man heeft tevens zijn eis verminderd.

Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel tevens inhoudende wijziging c.q. vermeerdering van eis heeft de vrouw de grieven bestreden, incidenteel beroep ingesteld en haar eis aangepast.

Op 4 maart 2020 hebben advocaten de zaak bepleit, beide onder overlegging van pleitnotities. Afgesproken is dat het hof arrest wijst op grond van het ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde dossier, de daarbij gevoegde pleitnotities en het proces-verbaal van de zitting.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Bestreden vonnis

2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – voor zover van belang – als volgt beslist.

De vorderingen van de man in conventie zijn afgewezen. In reconventie is de man – kort gezegd – veroordeeld tot betaling aan de vrouw van bedragen van € 20.107.02, € 5.055,66 en € 5.000, - te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 18 april 2018 tot de dag der algehele voldoening. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Vordering van de man

3. De man vordert in beroep het bestreden vonnis in conventie en reconventie te vernietigen met ongedaanmaking van de bestreden gevolgen daarvan en te beslissen als volgt:

1. tot betaling aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de navolgende bedragen:

a. € 15.082,58 wegens kosten huishouding;

b. € 22.224,33 wegens rentelasten;

c. € 39.849,94 wegens overige kosten huishouding/gebruikers en eigenaarslasten;

- waarop in mindering wordt gebracht het bedrag van €1.351,44, zijnde het tekort zoals becijferd in randnummer 15,

- een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 22 januari 2018, althans vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,

2. althans een dusdanige beslissing te nemen zoals het hof in redelijkheid in goede justitie bepaalt,

Kosten rechtens.

Vordering van de vrouw

4. De vrouw vordert in beroep:

in conventie

de vorderingen van de man in eerste aanleg dan wel hoger beroep geheel dan wel gedeeltelijk af te wijzen.

in reconventie:

• Een verklaring voor recht af te geven dat in de onderlinge verhoudingen tussen partijen de man 100% aansprakelijk is voor de hypotheekschuld ad € 260.000,00;

Alsmede de man te veroordelen tot betaling van de navolgende bedragen:

• € 28.145,04 € 28.145,04 zijnde het restant van de aan de vrouw toekomende € 237.500,00 welke niet volledig uit de restantwaarde van de woning kon worden opgenomen;

• € 28.145,04 € 5.000,00 ter zake de verkoop van de auto [Merk en Model] ;

althans enig ander bedrag welke door (het hof leest) het hof als redelijk wordt geacht, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2018, dan wel enig andere datum welke het hof in goede justitie voorkomt, tot aan de dag der algehele voldoening;

in voorwaardelijke reconventie:

Enkel indien de eis in reconventie wordt afgewezen, de man te veroordelen tot betaling van de

navolgende bedragen:

 € 20.107,02 € 20.107,02 ter zake de aflossing van de lening bij Defam welke in de afrekening van de notaris van de verkoopwaarde is afgetrokken;

• € 5.055,66 € 5.055,66 ter zake de lening van de man bij de Rabobank welke in de afrekening van de notaris van de verkoopwaarde is afgetrokken;

• € 5.055,66 € 563,33 ter zake de door de man bij de Rabobank verschuldigde rente over de periode 01-01-2018 tot 01-02-2018 welke in de afrekening van de notaris van de verkoopwaarde is afgetrokken;

• € 5.000,00 € 5.000,00 ter zake de verkoop van de auto [Merk en Model] ;

althans enig ander bedrag welke door het hof als redelijk wordt geacht, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van 18 april 2018, dan wel enige andere datum welke het hof in goede justitie voorkomt, tot aan de dag der algehele voldoening;

alsmede

- enkel indien de vordering van de man ten aanzien van de verrekening huishoudelijke en extra kosten wordt toegewezen en/of de hypotheek voor rekening van beide partijen komt - de man te veroordelen tot betaling van de navolgende bedragen:

• € 2.722,64 ( € 2.722,64 (te weten 50% van€ 5.445,27) ter zake het aan de hypotheek gekoppelde spaarsaldo;

• € 1.565,00 ( € 1.565,00 (te weten 50% van€ 3.130) ter zake de door de vrouw reeds betaalde kosten Nuon behorende tot de gezamenlijke huishouding;

althans enig ander bedrag welke door het hof als redelijk wordt geacht, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van 18 april 2018, dan wel enige andere datum welke het hof in goede justitie voorkomt, tot aan de dag der algehele voldoening;

zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie:

met veroordeling van de man in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in

hoger beroep.

Enige feiten en juridisch kader

5.1

Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben jarenlang samengewoond in een woning die zij in 2010 samen hebben gekocht voor € 445.000,-. De woning is per 1 februari 2018 verkocht en geleverd aan een derde voor een verkoopprijs van € 475.000,-. Tussen partijen is in geschil (1) hoe de winst te verdelen (2) waarbij de man voorts stelt nog een aantal vorderingen op de vrouw te hebben die met de overwaarde verrekend moeten worden. Ook de vrouw stelt nog vorderingen op de man te hebben, onder andere ter zake van een auto.

5.2

Het hof zal de geschilpunten met inachtneming van de standpunten van partijen bespreken. Het hof zal eerst ingaan op de woning. Daarop zien in principaal beroep de grieven 1 (deels), 2 (de winst), 8 (schuld Defam), en 10 (persoonlijke lening Rabo) en het incidenteel beroep.

De eenvoudige gemeenschap: afwikkeling van de woning als gemeenschappelijk goed

6.1

Partijen hebben gezamenlijk in 2010 een woning in mede-eigendom verkregen. Niet in geschil is dat de eigendomsverhouding 50/50 is. Het totale met de verwerving van deze woning bij het transport bij de notaris door de man en de vrouw te betalen bedrag, vermeerderd met kosten koper en een aantal kleine posten, bedroeg blijkens de nota van afrekening d.d. 28 mei 2010: koopsom € 445.000,-, overdrachtsbelasting € 25.800,-, kosten inzake levering € 650,75, verrekening zakelijke lasten € 210,20 en kosten extra werk € 714,00. Totale kosten koper derhalve € 27.375,00. De totale kosten voor aanschaf bedroegen dus (afgerond) € 472.375,-. Daarnaast bevat de nota nog een aantal kostenposten die samenhangen met een hypothecaire geldlening, zoals kosten hypotheek, en de herfinanciering van een lening bij Defam.

6.2

Vast staat dat de woning bij verkoop € 475.000,- heeft opgebracht. Dit blijkt ook uit de nota van afrekening van het transport d.d. 1 februari 2018. In goederenrechtelijke zin zijn beide partijen gerechtigd tot de opbrengst van het goed naar rato van zijn of haar aandeel in het goed Ieder heeft dus recht op de helft van die opbrengst, dus € 237.500,-. Tussen partijen is wel in geschil hoe het bedrag dat ieder van hen uit die overwaarde krijgt berekend moet worden. De nota van afrekening van 1 februari 2018 vermeldt: Per saldo te ontvangen € 209.354,96. Dit bedrag is door de notaris in depot gehouden gezien onderhavig conflict over de afrekening.

6.3

Het hof stelt voorop dat de mede-eigendomskwestie goederenrechtelijk van aard is. Enkel relevant is hoe ieder van partijen zijn aandeel in de (eigendom van de) woning heeft betaald. Zowel de man als de vrouw diende daartoe een bedrag van (€ 472.375,-:2=) € 236.187,50 onder de notaris te storten. Niet in geschil is dat de vrouw haar aandeel in de woning contant heeft betaald (uit de overwaarde van een eerdere woning en een lening bij haar moeder). Ook is niet in geschil dat de man zijn aandeel volledig diende te financieren. De daarvoor afgesloten lening bedroeg € 260.000,-. Dit is aanzienlijk meer dan het door de man in te leggen bedrag voor zijn aandeel van € 236.187,50. Reden voor de man om een hogere lening te nemen dan nodig was vormde de herfinanciering van een voordien bestaande schuld van de man bij Defam, groot € 20.107,20. De man heeft deze lening geherfinancierd onder de hypothecaire geldlening en de notaris heeft vervolgens (met geleend geld) die lening bij Defam afgelost. Gevolg van dit alles is dat de op het aandeel van de man een lening drukte van € 260.000,-: de man heeft dus € 23.812,50 meer geleend dan nodig voor de verwerving van zijn 50% deel in de eigendom. Voor de hypothecaire lening van de man waren partijen hoofdelijk verbonden, maar enkel omdat de bank, zoals gebruikelijk, verlangde dat de vrouw als (beoogd) mede-eigenaar mee tekende. Dat maakt haar echter in de interne verhouding tussen de man en de vrouw niet (mede) draagplichtig voor de lening. De interne draagplicht rust enkel op de man. De man heeft nog gesteld dat de kosten koper tussen partijen indertijd verrekend zouden zijn. Nog afgezien van het feit dat het hof niet duidelijk is (geworden) wat de man daarmee precies bedoelt te stellen, geeft de nota van afrekening van 28 mei 2010 blijk van het tegendeel.

6.4

De woning is verkocht en geleverd aan een derde op 1 februari 2018. Blijkens de nota van afrekening bedroeg de verkoopprijs € 475.000,-. Dit bedrag komt ieder van partijen voor hun aandeel toe: elk 50%, dus € 237.500,-. Op de opbrengst moeten echter nog de kosten met betrekking tot de verkoop in mindering worden gebracht. De nota noemt: verrekening zakelijke lasten € 411,61, kosten aflossing lening en doorhaling € 206,91 en overige notariële kosten € 155,63. Totaal € 774,15. Resteert een netto-opbrengst van (€ 475.000,- minus € 774,15=) € 474.225,85. Elk der partijen heeft recht op de helft, zijnde (afgerond) € 237.112,-.

6.5

De vrouw komt € 237.112,- toe. Immers, op haar aandeel drukt geen schuld/hypothecaire lening, gelet op het feit dat zij, zoals overwogen, in de interne verhouding tot de man niet draagplichtig is voor de op de woning rustende hypothecaire lening. Rekening houdende met de inleg bij aankoop (€ 236.187,50) bedraagt de winst € 924,50. Een en ander is een gevolg van de omstandigheid dat partijen ook de kosten koper indertijd meegefinancierd hebben. Daardoor wordt, anders dan de man kennelijk meent, geen winst gerealiseerd bij een verkoop vanaf € 445.000,- maar is pas sprake van winst als de opbrengst € 472.375,- overstijgt.

6.6

Voor het aandeel van de man geldt dat er ten tijde van de verkoop en levering van de woning nog een schuld (van de man) was van € 260.000,- voor de lening welke is aangegaan voor (1) de verwerving van zijn aandeel in de woning met kosten, (2) de aflossing en herfinanciering van de lening bij Defam en (3) een (ten tijde van de afrekening in februari 2018 eerst naar voren gekomen en in de nota meegenomen) persoonlijke lening van de man bij de Rabobank. Blijkens de nota van afrekening van 1 februari 2018 bedroeg de totale schuld ten tijde van de overdracht en afwikkeling € 265.694,11. Derhalve was de schuld van de man op dat moment zelfs groter dan het bedrag van de hypothecaire geldlening. De notaris heeft uit de opbrengst van de woning de bank voor genoemd bedrag voldaan. Als gevolg daarvan heeft de vrouw met het (“Per saldo te ontvangen”) bedrag minder gekregen dan haar toekomt. Immers, voor het aandeel van de man geldt dat het verschil tussen aankoop en verkoop niet heeft geresulteerd in overwaarde, maar in onderwaarde. Tegenover het bedrag aan opbrengst waartoe de man op grond van zijn aandeel in de eigendom gerechtigd was (€ 237.112,-) - stond ten tijde van de verkoop voor de man immers een schuld (aan de bank) van € 265.694,11.

6.7

De conclusie is dat de man ter zake van de opbrengst van zijn aandeel in de woning na aftrek van zijn schuld(en) ten bedrage van € 265.694,11 geen enkel bedrag toekomt.

6.8

Resteert de vraag naar de omvang van het bedrag dat de vrouw toekomt. Is dit gelijk aan het op de nota van afrekening genoemde bedrag in het kader van de verkoop: € 209.354,96?

6.9

De nota van afrekening van 1 februari 2018 maakt het volgende duidelijk. De notaris heeft op de opbrengst van € 475.000,- niet alleen kosten voor verkopers in rekening gebracht, zijnde overige notariële kosten, € 155,63, maar ook de aflossing van de door de man aangegane hypotheek (€ 260.000,-), een persoonlijke lening van de man (€ 5.055,66) en dagrente

(€ 75,12) benevens kosten in verband met aflossing en doorhaling (€ 206,91). Dit zijn echter kostenposten waarvoor de vrouw in de interne verhouding tussen partijen niet draagplichtig is: zij zien enkel en alleen op de afwikkeling van (de financiering van) het aandeel van de man. Zoals de vrouw terecht stelt in het incidenteel beroep komt haar, gelet op haar 50% aandeel in de gemeenschap, een bedrag van € 237.112,- toe, is het depot onvoldoende omdat de nota van afrekening niet conform vorenstaand is opgezet/afgewikkeld en resteert voor haar een vordering op de man ten bedrage van (€ 237.112,- minus € 209.354,96 =) € 27.757,04. Het hof zal aldus overeenkomstig de vordering van de vrouw beslissen. Hetgeen de man meer en/of anders opwerpt voert, zo al relevant, niet tot een ander oordeel. Ook de argumenten die de man aanvoert in het kader van de redelijkheid en billijkheid doen naar het oordeel van het hof niet af aan deze (goederenrechtelijke) afwikkeling van de woning.

6.10

Gevolg van het slagen van de grief in het incidenteel beroep is, zoals de vrouw terecht tot uitgangspunt neemt, dat de hele kwestie van de schuld bij Defam, de extra aangegane persoonlijke lening en de verschuldigde rente bij de Rabobank geen rol meer speelt. Immers, in voorgaande overwegingen zitten die posten vervat in die zin dat zij alle voor rekening van de man zijn. Nu het dictum van het bestreden vonnis ten onrechte van een ander uitgangspunt uit gaat, zal het hof het bestreden vonnis integraal vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden.

6.11

In het vorenstaande ligt verwerping van de grieven 1 (deels) 2 (de winst), 8 (schuld Defam), en 10 (persoonlijke lening Rabo) besloten, althans zij hoeven geen behandeling meer.

De opbrengst van de verkoop van de [Merk en Model]

7. Grief 9 betreft de opbrengst van de verkoop van een auto, welke eigendom was van de vrouw. De man heeft deze auto verkocht en de opbrengst, zijnde € 5.000,-, niet aan de vrouw afgedragen. In eerste aanleg heeft de man erkend dat dit bedrag de vrouw toekomt. De rechtbank heeft de man vervolgens veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,- aan de vrouw. De man betwist in de grief de door de rechtbank geschetste gang van zaken niet, maar stelt dat hij aan de vrouw een bedrag van € 3.600,- heeft geleend, naar het hof begrijpt ter zake van de aankoop van deze auto, die verrekend moet worden. Nu de vrouw dit laatste ook in hoger beroep gemotiveerd heeft betwist en de man zijn stelling daarna niet nader heeft onderbouwd zal ook het hof deze vordering van de vrouw toewijzen.

De overige grieven; 1 (deels), 3, 4, 5, 6, en 7.

8.1

De overige grieven moeten worden gezien tegen de achtergrond van het petitum. De man vordert: € 15.082,58, wegens kosten huishouding, bestaande uit het aandeel van de vrouw in de kosten van de OZB, Nuon en Dunea over de periode van 2011-2016, € 22.224,33 zijnde de helft van de netto door de man betaalde rentelasten ter zake meergenoemde hypothecaire geldlening en € 39.849,94, zijnde de helft van de door de man betaalde eigenaars-en gebruikerslasten ter zake van de gemeenschappelijke woning tot en met januari 2018.

8.2

Voor wat betreft al deze overige grieven geldt dat het hof deze verwerpt. Nog afgezien van het feit dat de grieven niet direct aangeven waarom de rechtbank niet kon beslissen als gedaan, maar enkel een herhaling zijn van het standpunt van de man in eerste aanleg, heeft de rechtbank naar oordeel van het hof overigens in alle opzichten terecht beslist als gedaan. Dat geldt zowel voor de kwestie van de kosten van de huishouding, de rentelasten als de overige kosten van de huishouding/eigenaars en gebruikerslasten. Hetgeen de man opwerpt voert niet tot een ander oordeel, ook niet daar waar de man zich op de redelijkheid en billijkheid beroept.

8.3

Het hof merkt omtrent de rentebetalingen op de hypothecaire geldlening nog het volgende op. De vrouw heeft € 100.000,- van haar moeder geleend om haar aandeel (mede) te betalen. Blijkens de overgelegde akte was een rentepercentage van 5 procent afgesproken. Ter zitting in beroep heeft de vrouw desgevraagd aangegeven dat haar moeder de jaarlijks verschuldigde rentebedragen heeft kwijtgescholden in de vorm van een schenking. Dit verklaart ook waarom die moeder verklaart heeft dat (feitelijk, dus als gevolg van de schenking) geen rente betaald is. Gevolg van deze schenkingen is dat de door de vrouw verschuldigde rentelasten niet drukten op het budget van partijen, welk voordeel (indirect) ook de man ten goede is gekomen.

Proceskosten

9. Het hof zal gezien de verhouding tussen partijen de kosten van de procedure in beide instanties compenseren

Beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2019 en opnieuw rechtdoende;

in conventie:

wijst de vorderingen van de man af;

en in reconventie:

verklaart voor recht dat in de onderlinge verhouding tussen partijen de man volledig - voor 100% -, draagplichtig is voor hypotheekschuld bij de Rabobank ten bedrage van € 260.000, -;

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van het restant bedrag dat de vrouw tekort komt op grond van het haar toekomende bedrag (€ 237.112, -) in het kader van de verkoop en levering van de woning, zijnde (€ 237.112, - minus € 209.354,96=) € 27.757,04;

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 5.000, - ter zake van de opbrengst van de verkoop van de auto [Merk en Model] ;

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen met ingang van 18 april 2018;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partijen de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, A.C. Olland en J. Calkoen-Nauta, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733