Rechtbank Noord-Holland 04-03-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2091

Datum publicatie14-04-2020
ZaaknummerC/15/290923 / FA RK 19-3922
ProcedureProces-verbaal
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Voogdij;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW; Voogdij GI art. 1:302 e.v. BW;
Familieprocesrecht; Kindvriendelijke/begrijpelijke/klare taal
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Na zelfdoding moeder met 1-hoofdig gezag wil Raad dat onderzocht wordt of vader "het wel kan". Voor vader geldt echter wat voor alle ouders in Nederland geldt: hij hoeft geen examen te doen om aan te tonen dat hij goede ouder is. Het is omgekeerd: alleen als blijkt dat vader het ouderschap níet aankan, is er reden hem níet met gezag en verzorging te belasten. Ondenkbaar voor rb dat kinderen nu ook van hun vader worden beroofd op basis van foutief beleid van de GI gevolgd door ‘Maar ja, ze zijn er nu aan gewend geraakt’.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

zaak-/rekestnr.: C/15/290923 / FA RK 19-3922

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting van 4 maart 2020

in de zaak (C/15/290923 / FA RK 19-3922) van:

de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Haarlem

hierna te noemen: de Raad,

strekkende tot benoeming van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar tot voogd over de minderjarigen

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,

kinderen van [de moeder] , de moeder (overleden) en [de vader] , de vader.

Bij deze voortzetting van de mondelinge behandeling waren aanwezig:

  • De vader, bijgestaan door mr. Stelling en tolk [tolk]

  • De Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad]

  • De GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd [vertegenwoordiger van de GI]

  • Pleegmoeder [pleegmoeder]

De voortzetting van de mondelinge behandeling van bovengenoemde zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen (C/15/300208/ JU RK 20-2413).

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan in deze zaak (en in de zaak C/15/300208/ JU RK 20-2413).

1Feiten

1.1.

De moeder en de vader hebben tot 5 april 2019 een affectie relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie zijn geboren de minderjarigen:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

  • [minderjarige 2] is geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

1.2.

Beide minderjarigen zijn erkend door de vader.

1.3.

De moeder is op [datum] in [plaats] overleden.

1.4.

De moeder had tot haar overlijden het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.

1.5.

Bij beschikking van deze rechtbank van 12 april 2019 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 11 april 2019 totdat nader zal zijn beslist omtrent de uitoefening van het gezag over deze minderingen. Daarbij is bepaald dat deze maatregel na verloop van drie (3) maanden na de dag van de beschikking van rechtswege vervalt, tenzij voor het einde van deze termijn om een voorziening in het gezag is verzocht.

1.6.

Blijkens het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 23 april 2019 heeft de kinderrechter geen aanleiding gevonden het in voormelde beschikking geformuleerde oordeel te wijzigen.

1.7.

De Raad heeft op 9 juli 2019 een verzoekschrift ingediend waarin de Raad verzoekt de GI te belasten met de voogdij over beide minderjarigen. De vader heeft bij zelfstandig verzoek verzocht:

  • hem te belasten met het gezag over de minderjarigen;

  • een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen eenmaal per week gezamenlijk bij hem verblijven;

  • de GI te gelasten met het opstellen van een plan van aanpak waaruit een actieve opbouw van de omgang blijkt welke binnen een redelijke termijn moet leiden tot het terugplaatsen van de minderjarige kinderen bij hem.

1.8.

De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 13 november 2019 de verzoeken over de voorlopige voogdij, het gezag en de omgangsregeling aangehouden tot 1 maart 2020. Daarnaast heeft de rechtbank de GI verzocht om de rechtbank, de Raad en de advocaat van de vader uiterlijk 1 februari 2020 een nader rapport toe te zenden waaruit blijkt op welke wijze de minderjarigen zich ontwikkelen en op welke wijze het contact tussen de vader en de minderjarige plaatsvindt. Tevens is de GI verzocht om bij het nadere rapport een plan van aanpak over te leggen waarin duidelijk wordt vermeld of, en zo ja, op welke wijze zal worden toegewerkt aan een terugplaatsing van de minderjarigen bij de vader, dan wel wordt vermeld, welke omstandigheden ook op de langere termijn meebrengen dat het niet in het belang van de kinderen is dat de vader met het gezag wordt belast. Ook stelt de rechtbank in voornoemde beschikking de advocaat van de vader in de gelegenheid zich uiterlijk op 22 februari 2020 schriftelijk uit te laten over het nadere rapport van de GI en het plan van aanpak.

1.9.

De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft eerder plaatsgevonden dan de pro forma datum, namelijk op 5 februari 2020. Bij de voortzetting van de mondelinge behandeling op 5 februari 2020 heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden gelijktijdig met de behandeling van de provisionele vordering van de vader op grond van artikel 223 Rv (C/15/296940/FA RK 19-7018). Na afloop van de mondelinge behandeling op 5 februari 2020 heeft de kinderrechter mondeling uitspraak gedaan in de bodemzaak en in de provisionele voorziening. De kinderrechter heeft de beslissing over de voogdij, het gezag en de omgangsregeling aangehouden en bepaald dat de voortzetting van de mondelinge behandeling op 4 maart om 16:00 zal zijn. In de provisionele procedure C/15/296940/FA RK 19-7018 heeft de kinderrechter tot 1 april 2020 een tijdelijke omgangsregeling tussen de minderjarigen en de vader vastgesteld waarbij zij iedere week twee uur omgang hebben onder begeleiding, met ingang van de week van 10 februari 2020. Dit is vastgelegd in een proces-verbaal conform artikel 30p Rv, welke op 12 februari is opgemaakt.

1.10.

De Raad heeft in haar rapport van 3 maart 2020 geadviseerd om het verzoek van de vader om hem te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen toe te wijzen.

2De gronden van de beslissing

2.1.

De kinderrechter heeft het volgende overwogen:

De rechtbank zal direct mondeling uitspraak doen. Het is belangrijk om dit rechtstreeks van mens tot mens te doen en de overwegingen zullen dan duidelijker overkomen. Het kan ook, omdat deze zaak al een aantal keren is behandeld en de kinderrechter veel gedachten en overwegingen aan de zaak heeft gewijd. Het is een moeilijke zaak met lastige beslissingen en meer dan in welke zaak ook zal iedere betrokkene in deze zaak het in belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] graag goed willen doen. Dat geldt ook voor de rechtbank.

Vooraf wordt opgemerkt dat het erop lijkt dat er in deze zaak stevige en emotioneel beladen posities zijn ingenomen. Van de zijde van vader wordt niet alleen strijd gevoerd voor het belang van zijn kinderen en de rol die hij in hun leven wil spelen, maar ook strijd gevoerd tegen de GI die naar zijn overtuiging partijdig is. De GI heeft in april 2019 een koers ingezet en de vraag of die koers wel juist is geweest, is eigenlijk onbespreekbaar gebleken. De Raad heeft blijkens telefonisch contact met de griffier grote moeite zich neer te leggen bij het feit dat de rechtbank de beslissingen in deze zaak niet verder vooruit wil schuiven, omdat dan tijdsverloop in feite de beslissing gaat dicteren. Van de pleegouders zei de GI vorige keer op de zitting dat zij natuurlijk partijdig zijn. Veel loopgraven betrokken, veel emoties. Over een ding zullen alle betrokkenen het vandaag eens zijn: het gaat hier niet om de belangen van instanties, het gaat ook niet in de eerste plaats over de belangen van vader of de pleegouders; het gaat om het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Dat houdt de rechtbank voor ogen bij deze uitspraak.

Het vorige wordt mede overwogen, omdat de uitspraak naar alle waarschijnlijkheid boosheid zal oproepen, gegeven alle betrokkenheid en emoties. Het is dan ook niet altijd makkelijk te accepteren dat het een rechter is die de beslissing moet nemen. Denkbaar is dat gedacht wordt: ‘wat heeft die rechter daar nu voor verstand van’ of ‘die rechter weet helemaal niet precies wat hier speelt‘ of ‘die rechter kent de kinderen helemaal niet‘. Dat is allemaal waar, maar toch is het in Nederland zo geregeld dat deze beslissingen aan de rechter zijn voorbehouden. Dat is ook voor rechters niet altijd eenvoudig. In deze zaak zitten de nodige dilemma’s, maar het is nu eenmaal de taak van de rechter. De beperkingen van de rechter zijn ook duidelijk: de informatie van de rechter is gefilterd en neergelegd in rapporten en verslagen. De kinderrechter heeft [minderjarige 2] gehoord en dat levert de nodige informatie op, maar voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van hetgeen een 9-jarige een rechter in een half uur vertelt.

Het is van belang eerst het uitgangspunt in deze zaak vast te stellen, het wettelijk kader. Het verzoek van de overlevende ouder om met het gezag te worden belast – hier vader - wordt alleen afgewezen, als de rechter oordeelt dat het belang van de kinderen zich daartegen verzet. De wet gaat er vanuit – en dat is ook de maatschappelijke opvatting – dat iedere ouder in beginsel geschikt is voor het ouderschap en het gezag over zijn of haar kinderen heeft of kan krijgen. Er zijn – gezien vanuit pedagogische optiek - zeer goede ouders, er zijn redelijke ouders en er zijn matige ouders. Allemaal zijn zij liefhebbende ouders en krijgen zij het gezag en zijn zij belast met de verzorging en opvoeding van hun kinderen en veelal – ook bij de matige ouders – zonder enige betrokkenheid van jeugdbescherming. Elders leidt erkenning van een kind ook automatisch van rechtswege tot gezag. In Nederland is dat nog niet zo, maar er is een maatschappelijke roep om dat wel te regelen en er is een wetsvoorstel aanhangig.

Waarom heeft de wetgever dan toch een ontsnappingsclausule open gelaten: ‘tenzij het belang van het kind zich daartegen verzet’? Dit blijkt uit de rechtspraak en de literatuur. De situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen dat de overlevende ouder eerder juist expliciet bij rechterlijke beslissing het gezag was ontnomen. Dan ligt het niet voor de hand dit gezag bij overlijden van de gezagsouder automatisch te laten herleven. Het kan ook zo zijn dat de overlevende ouder al 10 jaar of meer volkomen buiten beeld is of een zodanige leef- en gezinssituatie heeft dat de kinderen zich daar nooit zullen kunnen aanpassen. Buiten deze tamelijk extreme situaties is het uitgangspunt simpel: de overlevende ouder neemt het gezag en daarmee de verzorging en opvoeding over van de overleden ouder. Dat is waarschijnlijk vaak een heftig en traumatisch gebeuren en de rechtbank gaat er vanuit dat veel overlevende ouders daarbij hulp nodig hebben. In het kader van die hulp kan het eventueel nodig zijn dat de kinderen onder toezicht worden gesteld of zelfs een korte tijd uit huis verblijven, maar altijd op basis van het beginsel dat de overlevende ouder de verzorging overneemt, tenzij dat expliciet tegen het belang van de kinderen is.

Niet alleen van de rechtbank, maar ook van de Raad en de jeugdbescherming mag worden verwacht dat zij dit wettelijke uitgangspunt onderschrijven en hanteren. Dat is echter in deze zaak niet het geval geweest. Ook nu nog in het laatste rapport zit de Raad op de lijn dat onderzocht moet worden – kort gezegd – of vader het wel kan. Voor vader geldt in deze zaak echter wat geldt voor alle ouders in Nederland: hij hoeft geen examen te doen bij de Raad, bij de GI of bij de rechtbank om aan te tonen dat hij het wel kan. Het is omgekeerd: alleen als met kracht van de nodige argumenten kan worden betoogd dat deze vader het – kort gezegd – niet kan, is er reden om hem in afwijking van het uitgangspunt niet met het gezag en de verzorging en opvoeding te belasten.

De GI heeft het wettelijk uitgangspunt in zekere zin wel onderschreven, maar komt in ieder geval tot nu toe tot de conclusie dat het in deze zaak tegen het belang van de kinderen is om vader met het gezag te belasten. Aanvankelijk werd daarvoor als reden aangevoerd de conflictueuze relatie met de familie van de moeder. In de latere rapportage en het standpunt ter zitting gaat het steeds om 5 punten:

• Vader is er in het verleden niet in geslaagd een veilige situatie voor de kinderen te scheppen; zij zijn geconfronteerd met ruzies tussen de ouders en vader heeft dat niet weten te voorkomen;

• er zijn meerdere suïcidepogingen geweest, maar vader heeft geen stappen gezet om de kinderen bij moeder weg te halen;

• vader heeft niet voorkomen dat moeder zwanger werd van [minderjarige 1] , hoewel er een geschiedenis van suïcidepogingen was en

• de kinderen – speciaal [minderjarige 2] – hebben een heel moeilijke fase achter de rug en hebben behoefte aan snelle en stevige hechting in een gewoon gezin; vader kan dat niet bieden;

• vader kan niet aansluiten bij de behoefte van [minderjarige 2] en heeft meer aandacht voor [minderjarige 1] .

Deze argumenten snijden geen hout. Medio april heeft de GI in overleg met de familie van moeder en de politie gekozen voor een pleeggezin. Blijkens het rapport van de Raad van juli is dit zelfs niet met vader overlegd. Later is gebleken dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de rol van de familie van moeder. [minderjarige 2] is panisch voor oma die haar ook geslagen heeft. Het oordeel van de GI over de latrelatie tussen de beide ouders is op niets gebaseerd. We weten dat er regelmatig politiecontacten zijn geweest die nooit – in de richting van de vader – tot enige beschuldiging van een strafbaar feit hebben geleid. We weten weinig over de psychische gesteldheid van de moeder en over hoe het was om een relatie met haar te onderhouden en welke rol zij daarin speelde. De gedachte dat vader zou moeten worden verweten dat de kinderen met ruzies zijn geconfronteerd is nergens op gebaseerd. Dit geldt ook voor het feit dat juist vader stappen had behoren te zetten om de kinderen bij moeder weg te halen. Alle betrokken instanties hebben geen stappen gezet, de familie van moeder heeft geen stappen gezet. Onduidelijk blijft waarom nu juist vader hiervan een verwijt moet worden gemaakt. De gedachte dat vader had moet voorkomen dat moeder zwanger werd getuigt van weinig realiteitszin.

Dominant is naar de overtuiging van de rechtbank het laatste argument geweest. De GI heeft er direct vanaf het begin op in gezet dat er een snelle goede en stevige hechting moest komen met de pleegouders en daartoe was onthechting van vader functioneel. Het contact met vader werd beperkt tot anderhalf uur begeleid contact per twee weken. Daarmee is de GI een koers ingeslagen die diametraal tegenover het wettelijk uitgangspunt staat. De pleegouders hebben zich daarbij aangesloten. Kort na de plaatsing werden zij – volgens [minderjarige 2] op aangeven van de pleegouders – al papa en mama genoemd. Dit moet schadelijk voor de beide kinderen zijn geweest. De rechtbank begrijpt [pleegmoeder] wel vanuit haar complexe pleeggezinsituatie, maar het had hier anders gemoeten. Het rouwproces moest nog beginnen en werd al verdrongen door ‘ een nieuwe mama’. In ieder ouderschapsplan staat: de termen mama en papa zijn gereserveerd voor de ouders, maar zo niet in dit geval. Ook al was het mogelijk de eigen vraag van [minderjarige 2] om ‘mama’ te mogen zeggen, dan nog had dat naar het oordeel van de rechtbank beter kunnen worden geweigerd.

Zowel de GI als de pleegmoeder spreken over de problemen die vader zou hebben met de aansluiting bij [minderjarige 2] . De rapportage van de GI op dat punt is in feite gebaseerd op de observaties en rapportages van pleegmoeder. De vorige zitting heeft de Raad er zijn verbazing over uit gesproken dat de GI nu juist pleegmoeder het schaarse bezoek bij vader liet begeleiden. De rechtbank heeft daaraan de vraag toegevoegd, waarom de pleegmoeder werd gevraagd te rapporteren. De GI heeft toen ter zitting ook toegegeven dat deze gang van zaken minder juist was en door personeelsgebrek werd ingegeven en onderkend werd door de GI dat de pleegmoeder niet onpartijdig is. Dit ontkracht het argument over de aansluiting van de vader met beide kinderen. Bovendien blijkt uit videotraining van Youz – kort gezegd – dat er op dit punt niet of nauwelijks iets aan de hand is.

Wat er had moeten gebeuren is dat de GI van de aanvang af de vader in zijn rol had moeten bevestigen. Het is volkomen begrijpelijk dat in de crisissituatie is gekozen voor tijdelijke plaatsing in een pleeggezin, maar het had voor de hand gelegen de bestaande regeling voort te zetten: in het weekend zijn de kinderen bij papa en een keer door de week en de rest in het pleeggezin, totdat vader de zaak op orde heeft of om andere reden blijkt dat een langer of ander verblijf in het pleeggezin voor de hand lag. Recent is de rechtbankpas duidelijk geworden dat zelfs de verblijfplaats van de kinderen voor de vader geheim is gehouden, alsof vader ooit getracht heeft de kinderen te mishandelen of te misbruiken. Dat was vast niet de bedoeling en er zal een goede reden voor zijn geweest, maar zo komt het wel over. Met het hiervoor omschreven andere beleid zou volgens het wettelijk kader zijn ingezet op (verdere) hechting met vader en zou de tijdelijkheid van het verblijf in het pleeggezin van de aanvang af duidelijk zijn geweest. Nu werd ingezet op hechting aan de pleegouders en onthechting van vader.

Dit is met de kennis van nu. En het is terugkijkend. Dat is altijd makkelijk. Het is begrijpelijk dat zowel de GI als de Raad steeds naar mogelijkheden hebben gezocht om meer vaste grond onder de voeten te krijgen. Maar met het besluit van de GI om het contact met vader te beperken tot anderhalf uur in de 2 weken begeleid, was eigenlijk van de aanvang af duidelijk dat de vader nooit iets positiefs zou kunnen laten zien.

Het kan niet anders of vader zal worden belast met het gezag. Het enige belang van de kinderen dat zich daartegen zou kunnen verzetten is dat zij het nu inmiddels 10 maanden naar hun zin hebben in het pleeggezin en daar gewend zijn. Dat kan echter niet doorslaggevend zijn. De kinderen moeten de rest van hun leven al verder met het feit dat hun moeder zich van het leven heeft beroofd. Het is voor de rechtbank ondenkbaar dat de kinderen nu ook van hun vader worden beroofd op basis van – naar nu moet worden geconstateerd - foutief beleid van de GI gevolgd door ‘maar ja, ze zijn er nu aan gewend geraakt’. Wat moet er later tegen deze kinderen worden gezegd, als zij vragen waarom zij niet bij hun vader mochten opgroeien? ‘Nou ja, daar was eigenlijk nooit een goede reden voor, dat is maar gewoon een beetje zo gelopen’? De rechtbank laat dan nog buiten beschouwing dat dit onrecht ook voor de vader onverteerbaar zou zijn. Het raadsrapport van gisteren stelt dat nog bezien moet worden welke plek vader door een omgangsregeling in het leven van zijn kinderen zou kunnen krijgen en in hoeverre zij zich aan hem zouden moeten mogen hechten, maar de wet is duidelijk: de plek van vader staat gewoon voorop.

Intussen is ook duidelijk dat niet van de ene dag op de andere de vader met het gezag en de verzorging kan worden belast. De Raad heeft voorgesteld het dilemma op te lossen door vader te belasten met het gezag, een ondertoezichtstelling uit te spreken in combinatie met uithuisplaatsing voor 6 maanden. Doel is om te bezien of de kinderen toch echt wel naar vader moeten.

Juist met betrekking tot dit laatste mag er echter nu verder geen onduidelijkheid meer bestaan over de te volgen weg. De kinderen horen bij de vader en het in te zetten beleid behoort daarop te zijn gericht.

Overeenkomstig het advies van de Raad wordt vader belast met het gezag. De rechtbank spreekt ook de ondertoezichtstelling uit voor de duur van twaalf maanden, omdat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd en onduidelijk is of alleen vrijwillige hulpverlening voldoende zal zijn, terwijl er wel het vertrouwen is dat de vader binnen afzienbare termijn de verzorging en opvoeding zonder begeleiding ter hand zal kunnen nemen. De JGB is GI. De gevraagde uithuisplaatsing wordt afgewezen.

De rol van GI verandert daarmee in de rol van gezinsmanager. Wat er nu moet gebeuren is dat het gesprek zo snel mogelijk op gang komt. Het is verstandig als deze gesprekken met de drie betrokken partijen worden gevoerd, met daarin een centrale rol voor [vertegenwoordiger van de GI] . Vader neemt daarbij als gezagdragende ouder een gelijkwaardige positie in. Allereerst dienen afspraken gemaakt worden over wanneer vader de kinderen ziet. De zorg door vader is onbegeleid. Vader heeft ter zitting aangegeven niet van de een op de andere dag de kinderen weg te halen. In gesprek tussen vader de GI en pleegouders zal moeten worden bekeken welke route nu moet worden gelopen, hoe de overgang van het pleeggezin naar vader vorm zal worden gegeven, welke zorgregeling de vader passend vindt in afwachting van volledige zorg voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Zelfs is uiteindelijk niet uitgesloten dat in onderling overleg een oplossing wordt gezocht, lijkend op de situatie in het verleden, toen de ouders nog hun latrelatie hadden, waarin vader de kinderen in het weekend ziet en een keer doordeweeks, terwijl zij verder in een pleeggezin verblijven.

De beslissing van de rechtbank moet duidelijk maken dat de rollen zijn veranderd. De pleegouders zijn niet de beoogde nieuwe ouders voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Zij hebben een vader die een eigenstandige rol in hun leven zal spelen en waaraan zij zich zullen kunnen en mogen hechten, zoals ieder kind zich aan een ouder mag hechten.

Voor het geval wordt gevreesd voor ongelukken, onberaden stappen van vader in strijd met aanwijzingen van de GI, geldt dat er voldoende wettelijke voorzieningen zijn incl. een spoedverzoek tot uithuisplaatsing om te voorkomen dat de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] door onberaden stappen worden geschaad.

Op de overige verzoeken behoeft niet meer te worden beslist.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

bepaalt dat de vader, [de vader] , wordt belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,

3.2.

verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

3.3.

wijst af het meer of anders verzochte.

De rechter deelt mede dat een proces-verbaal van het bovenstaande binnen twee weken volgt.

De rechter deelt mede dat er een aparte beschikking volgt voor de ondertoezichtstelling (C/15/300208/ JU RK 20-2413).

De rechter sluit de zitting.

Waarvan op 11 maart is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv. is ondertekend door de rechter.

mr. F.C. Bakker

Rechter, tevens kinderrechter



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733