Rechtbank Den Haag 23-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14538

Datum publicatie07-04-2020
ZaaknummerC/09/555830 / FA RK 18-4754
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie; Gezag;
Alimentatie; Ingangsdatum indexering alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ouderschapstraject & mediationtraject door moeder voortijdig beëindigd. Door huidige opstelling moeder wordt vader volledig buiten spel gezet. Communicatie tussen ouders ontbreekt en verbetering d.m.v. traject is gepasseerd station. Door vader mede met gezag te belasten, hoopt rb dat moeder duidelijk wordt dat zij samen met vader verantwoordelijk is en dat zij zich er volledig voor zal moeten gaan inzetten om vader volwaardige vaderrol te gaan geven. RB wijst op website LBIO voor berekening jaarlijkse indexering.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 18-4754

Zaaknummer: C/09/555830

Datum beschikking: 23 december 2019

Gezag, omgang en kinderalimentatie

Beschikking op het op 29 juni 2018 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,

volgens de Basisregistratie Personen (BRP) formeel wonende te [plaatsnaam] ,

feitelijk verblijvende te [verblijfplaats Y]

advocaat: mr. M. Marić te Leiden.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. L. de Roode te Leiderdorp.

Procedure

Bij beschikking van 30 november 2018 van deze rechtbank is het volgende bepaald:

  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voorlopig iedere zondagochtend en iedere donderdagochtend bij de vader, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omstreeks 9.00 uur bij de moeder ophaalt en hen omstreeks 12.00 uur weer bij de moeder terugbrengt;

  • de vader moet voorlopig met ingang van 1 november 2018 aan de moeder betalen een bedrag van € 137,- per maand per kind als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Verder zijn de ouders verwezen naar het omgangshuis van Cardea Jeugdzorg voor ouderschapsbemiddeling, zo nodig omgangsbegeleiding en om zo mogelijk alsnog een ouderschapsplan op te stellen. Beide ouders zijn eveneens verwezen naar de voor hen bekende mediator. Iedere verdere beslissing over het gezag, de definitieve omgangs- of zorgregeling (hierna: omgangsregeling) en de definitieve kinderalimentatie is aangehouden.

De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:

  • het bericht van 1 augustus 2019 van Cardea;

  • het bericht met gewijzigd verzoek van 15 november 2019 met bijlagen van de vader;

  • het bericht van 18 november 2019 met bijlagen van de moeder.

Op 28 november 2019 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader en de moeder, ieder bijgestaan door hun advocaat, en namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) de heer [medew. RvdK] .

Aanvullend verzoek

De vader heeft op 15 november 2019 aanvullend verzocht om een omgangsregeling te bepalen waarbij de twee kinderen om de week van zondagochtend 9.00 uur tot dinsdagochtend 9.00 uur, en iedere week op dinsdag- en donderdagochtend van 9.00 uur tot 12.00 uur bij de vader zijn, waarbij de moeder telkens de kinderen brengt en de vader telkens de kinderen terugbrengt, zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij de eerdere beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.

Omgangsregeling

Volgens het bericht van Cardea van 1 augustus 2019 hebben de vader en de moeder vanaf

3 april 2019 vier mediationgesprekken gehad. Het traject is op 10 juli 2019 voortijdig beëindigd zonder dat de ouders tot afspraken zijn gekomen.

Standpunt van de vader

De vader heeft gesteld dat het de ouders niet is gelukt om tijdens de mediation en het traject bij Cardea afspraken te maken over uitbreiding van de omgangsregeling. Hij vindt dat de voorlopige omgangsregeling met de kinderen goed is verlopen, en verzoekt mede daarom die omgangsregeling uit te breiden. [minderjarige 1] vraagt regelmatig of hij bij de vader mag blijven slapen. Het is in het belang van de kinderen dat de regeling wordt uitgebreid en dat de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen naar de moeder terugbrengt. De vader heeft een woning in [verblijfplaats Y] waarbij de kinderen samen in een kamer kunnen overnachten. De vader is op zondag en maandag vrij van werk.

Standpunt van de moeder

De moeder verzet zich tegen uitbreiding van de voorlopige omgangsregeling. [minderjarige 1] gaat in oktober 2020 naar de basisschool, zodat de huidige regeling op donderdagochtend dan volgens haar moet worden veranderd. Daarnaast wil de moeder dat de huidige regeling op zondagochtend wordt beperkt tot eenmaal per twee weken, omdat zij op zondagochtend eenmaal per twee weken ook graag met de kinderen naar de kerk wil kunnen gaan. Ter zitting van 28 november 2019 heeft de toen opnieuw zeer geëmotioneerde moeder drie incidenten aangehaald, waarvan het eerste incident op 14 april 2018 heeft plaatsgevonden en al uitgebreid in de eerdere procestukken is behandeld, het tweede incident op 25 juli 2019 en het derde incident op 15 september 2019. Op 25 juli 2019 is [minderjarige 2] volgens de moeder met 40 graden koorts van de vader thuisgekomen. De vader heeft hier niets van gezegd en hij heeft niet gezien dat ze zo ziek was. Op 15 september 2019 heeft de vader [minderjarige 1] onder zijn arm geklemd, terwijl [minderjarige 1] aan het schreeuwen was, en hem naar de auto meegenomen. De vader heeft hier ter zitting inhoudelijk op gereageerd. De moeder vindt een omgang van meer dan twee keer drie uur per week gelet op deze drie incidenten onverantwoord.

Advies van de RvdK

Ter zitting is namens de RvdK mondeling geadviseerd om de omgangsregeling uit te breiden. De vader moet meer ruimte gaan krijgen met de kinderen. De bezwaren van de moeder zijn op te vangen door met elkaar in gesprek te gaan; het is daarom jammer dat de mediation en de ouderschapsbemiddeling niets hebben opgeleverd. Het is belangrijk dat de kinderen hun vader goed leren kennen en dat zij onbelast een relatie met hem opbouwen. De communicatie tussen de ouders speelt hierbij een grote rol. Namens de RvdK is aangegeven dat er geen enkele concrete onderbouwing van de moeder is aangedragen waaruit een bedreiging van de vader naar de kinderen zou kunnen blijken. Aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is (nog) niet voldaan, aldus de RvdK ter tweede zitting.

Oordeel van de rechtbank

Het is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat de vader een betrokken vader is, die graag ook wil kunnen bijdragen aan de dagelijkse verzorging, opvoeding en activiteiten van de kinderen. De vader en de kinderen hebben ook recht op omgang met elkaar. De kinderen hebben twee ouders en gelijkwaardig ouderschap is het uitgangspunt van de wet. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de vader niet voor de kinderen zou kunnen zorgen. Het is de rechtbank wel gebleken dat de moeder erg veel moeite heeft om de vader te vertrouwen en de vader een (grotere) rol te geven in het leven van hun beide kinderen. Ter zitting wordt de moeder nog steeds zeer emotioneel als zij vertelt over een incident dat al ruim anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden. Zij wil de huidige, zeer minimale regeling het liefst nog verder inperken. De rechtbank is van oordeel, mede gelet op het mondelinge advies van de RvdK ter zitting, dat de vader juist meer ruimte moet gaan krijgen om zijn verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te kunnen nemen. Het is daarbij aan de moeder om zo nodig passende hulpverlening te gaan zoeken voor mogelijke traumaverwerking en om over haar eigen angsten heen te komen. Bij het traject Ouderschap Blijft hadden de ouders kunnen gaan werken aan het wederzijds vertrouwen, hun onderlinge verstandhouding en communicatie. De rechtbank betreurt het dan ook ten zeerste dat zowel het mediationtraject als het traject Ouderschap Blijft door de moeder voortijdig en zonder relevant resultaat is beëindigd.

De rechtbank is met de RvdK van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om de omgangsregeling nu uit te gaan breiden. De kinderen zijn nu al meer dan een jaar iedere zondagochtend en donderdagochtend bij de vader. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die aan het gaan overnachten van de kinderen bij hun vader in de weg staan. Niet of onvoldoende gesteld of gebleken is dat de geestelijke en/of lichamelijke veiligheid van de kinderen in gevaar zou komen door een overnachting bij de vader. Ook zal de rechtbank daarbij een brengregeling instellen, zodat beide ouders een gelijk aandeel krijgen in het vervoer en vooral zodat de kinderen als het goed is de emotionele tostemming van de ene ouder kunnen gaan voelen om bij de andere ouder te mogen zijn. De rechtbank zal daarom alles afwegende de hierna volgende opbouwregeling vaststellen, waarbij de rechtbank ook zoveel mogelijk rekening houdt met de werkdagen en werktijden van de vader en de moeder. De vader is als kok op zondag en maandag vrij en naar de rechtbank begrijpt ook iedere ochtend; de moeder werkt als kandidaat-notaris op maandag en dinsdag van 8.00 uur tot 17.00 uur en op vrijdag van 8.00 tot 13.00 uur. Op die drie werkdagen moet de moeder om 07.15 uur de deur uit. De oma en opa aan moederszijde en/of het kinderdagverblijf zorgen dan voor de kinderopvang, zo begrijpt de rechtbank.

De kinderen zullen daarom alles afwegende naar het oordeel van de rechtbank met ingang van 1 januari 2020 bij de vader zijn: in de ene week van zondag van 9.00 uur tot maandag 18.00 uur, waarbij de moeder de kinderen telkens bij de vader moet brengen en de vader de kinderen telkens bij de moeder moet terugbrengen. In de andere week zijn de kinderen bij de vader op donderdag van 9.00 uur tot 12.00 uur, waarbij de moeder brengt en de vader terugbrengt. Met ingang van 1 april 2020 zijn de kinderen bij de vader in de ene week van zondag 9.00 uur tot dinsdag 9.00 uur met brengregeling en in de andere week op donderdag van 9.00 uur tot 12.00 uur met brengregeling.

Het staat de ouders uiteraard vrij om in onderling overleg en na overeenstemming om praktische redenen zoals werkredenen de modaliteiten van deze nu door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te wijzigen. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat deze twee ouders zo nodig met hulp van hun advocaten zelf in staat zullen zijn om de modaliteiten van deze omgangsregeling indien nodig te wijzigen zodra [minderjarige 1] in oktober 2020 naar de basisschool zal gaan en om dan ook zelf een regeling overeen te komen voor de verdeling van de schoolvakanties en de feestdagen. Indien dat laatste onverhoopt niet lukt, loopt de bovenstaande basisregeling gewoon door tijdens de schoolvakanties en de feestdagen.

Gezag

Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek op grond van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Volgens vaste rechtspraak brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag kan eenhoofdig gezag worden gehandhaafd.

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende zwaarwegende redenen aanwezig zijn om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen en overweegt daartoe als volgt.

Zowel het ouderschapstraject bij Cardea als het mediationtraject zijn door de moeder voortijdig beëindigd. Door de huidige opstelling van de moeder wordt de vader volledig buiten spel gezet. Dat de vader mogelijk minder zicht heeft op (het gedrag en de opvoeding van) de kinderen is een logisch gevolg van de huidige situatie. De vader ziet de kinderen iedere week maar een paar uur en hij krijgt daardoor logischerwijze minder mee. Voor de rechtbank staat vast dat de communicatie tussen de vader en de moeder volledig ontbreekt en dat verbetering daarvan door middel van een traject op dit moment een gepasseerd station is. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder moet gaan leren om ruimte te geven aan de vader om in het leven van de kinderen te zijn en zijn vaderrol te kunnen vervullen.

De vader heeft het recht om mede verantwoordelijk te zijn voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en betrokken te worden bij belangrijke beslissingen over de kinderen en de moeder heeft de plicht om dat zoveel mogelijk te bevorderen. De rechtbank begrijpt dat zich in het verleden veel narigheid tussen de ouders heeft afgespeeld en dat het tijd zal kosten om het vertrouwen in elkaar als ouders van hun twee kinderen te herstellen, maar de rechtbank gaat er van uit dat deze twee ouders uiteindelijk het belang van hun kinderen voorop kunnen stellen en zich hiervoor alsnog in zullen kunnen gaan zetten n kunnen stoppen met hun onderlinge strijd en wantrouwen. Door de vader mede met het gezag te belasten, hoopt de rechtbank dat het bij de moeder duidelijk wordt dat zij niet alleen maar samen met de vader verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van hun twee kinderen en dat zij zich er volledig voor zal moeten gaan inzetten om de vader een volwaardige vaderrol te gaan geven in het leven van hun kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat de vader meer betrokken gaat worden. Zoals eerder is overwogen, ligt het op de weg van de moeder om zo nodig gepaste hulpverlening te zoeken en in te schakelen om over haar eigen angsten en over het belaste verleden heen te komen.

De rechtbank is, mede gelet op het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over hun kinderen, evenals de RvdK van oordeel dat er in it geval onvoldoende zwaarwegende en concrete feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht om aan te kunnen nemen dat er sprake is van ernstige contra-indicaties op grond waarvan het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Daarom zal de rechtbank nu beslissen dat voortaan aan de ouders het gezamenlijk gezag over de kinderen zal toekomen.

Kinderalimentatie

Behoefte van de kinderen

Tussen de vader en de moeder is niet langer in geschil dat de forfaitaire behoefte eind 2018 € 1.085,- per maand bedraagt voor de twee kinderen samen.

Ingangsdatum

In de beschikking van 30 november 2018 is de ingangsdatum van de voorlopige kinderalimentatie bepaald op 1 november 2018. De rechtbank zal alles afwegende de definitieve kinderalimentatie ook met ingang van 1 november 2018 vaststellen en daarbij rekenen met de tarieven 2018-II.

Draagkracht van de vader

De rechtbank neemt de door de vader recent overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt, nu deze berekening niet of onvoldoende is betwist door de moeder. De rechtbank zal echter geen rekening houden met de daarin opgenomen inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de vader daar geen recht op heeft. De kinderen staan namelijk niet ingeschreven op zijn adres.

Tussen de vader en de moeder was nog in geschil of en zo ja met welk inkomen uit vermogen rekening moet worden gehouden. De vader heeft in zijn meest recente berekening rekening gehouden met een bedrag van € 698,- per jaar aan werkelijke inkomsten uit vermogen. De moeder heeft dit bedrag niet of onvoldoende betwist, zodat de rechtbank daar rekening mee zal houden.

Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank een berekening gemaakt van de draagkracht van de vader. Uit de aangehechte berekening volgt een netto besteedbaar inkomen in 2018 van € 1.942,- per maand. De rechtbank zal, in lijn met het Trema-rapport van 2018, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 920)]. Dit resulteert in een draagkracht van afgerond € 307,- per maand van de vader voor kinderalimentatie in 2018.

Draagkracht van de moeder

De rechtbank neemt voor het berekenen van de draagkracht van de moeder haar jaaropgave over 2018 als uitgangspunt, waaruit een inkomen van € 40.126,- bruto per jaar blijkt. De rechtbank houdt verder rekening met de heffingskortingen en het kindgebonden budget. Het NBI van de moeder bedraagt volgens de aangehechte berekening van de rechtbank € 2.969,- per maand. De rechtbank zal, in lijn met het rapport van 2018, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule. Dit resulteert in een draagkracht van afgerond € 811,- per maand van de moeder voor kinderalimentatie in 2018.

Draagkrachtvergelijking

De behoefte van de twee kinderen bedraagt in 2018 € 1.085,- per maand. De ouders hebben in 2018 een gezamenlijke totale draagkracht van € 1.118,- per maand, zodat deze totale draagkracht de behoefte van de kinderen overschrijdt. Er moet een draagkrachtvergelijking worden gemaakt. De behoefte van de kinderen wordt verdeeld volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte.

Na deze draagkrachtvergelijking, volgens de aangehechte berekening van de rechtbank, bedraagt het aandeel van de vader € 149,- per kind per maand en het aandeel van de moeder € 393,- per kind per maand in 2018.

Zorgkorting

De rechtbank zal de zorgkorting ten behoeve van de vader van 1 november 2018 tot 1 januari 2020 vaststellen op 5% (5% van de behoefte van € 1.085,- is € 54,- per maand, € 27 per kind), zodat de door de vader te betalen bijdrage met ingang van 1 november 2018
€ 122,- per kind per maand bedraagt.

Conclusie kinderalimentatie

Door de wettelijke indexering in 2019 bedraagt de door de vader te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2019 € 152,- per maand. Minus de zorgkorting is de bijdrage dan
€ 125,- per kind per maand.

Met ingang van 1 januari 2020 houdt de rechtbank gelet op de uitbreiding van de zorgregeling rekening met een zorgkorting van 15% (€ 163 per maand, € 81,50 per kind). De door de vader te betalen bijdrage bedraagt geïndexeerd naar 1 januari 2020 € 156,- per kind per maand. Minus de zorgkorting is de bijdrage dan € 74,50 per kind per maand.

Op grond van artikel 1:402a BW wijzigt de kinderalimentatie jaarlijks met ingang van 1 januari door vaststelling van het indexeringspercentage. De rechtbank wijst de vader (en de moeder) op de website van het LBIO (www.lbio.nl) voor de berekening en de jaarlijkse indexering. Ter zitting bleek immers dat de vader de voorlopige kinderalimentatie uit onwetendheid maar in strijd met de wet niet had geïndexeerd per 1 januari 2019.

De door de vader aan de moeder met ingang van 1 november 2018 aldus te betalen definitieve kinderalimentatie is tot slot iets lager dan de ter eerste zitting om praktische redenen overeengekomen voorlopige kinderalimentatie per 1 november 2018 van € 137,- per kind per maand. Het verschil is echter relatief gering en de advocaat van de moeder heeft ter tweede zitting niets gesteld over de eventuele feitelijke onmogelijkheid van de moeder om dat geringe verschil aan de vader terug te betalen, al dan niet via verrekening. De rechtbank ziet daarom en mede gelet op het inkomen van de moeder als kandidaat-notaris onvoldoende redenen om ambtshalve te beslissen dat de moeder het door de vader per saldo teveel betaalde bedrag aan voorlopige kinderalimentatie niet hoeft terug te betalen.

Beslissingen

De rechtbank, met wijziging in zoverre van de beschikking van 30 november 2018 van deze rechtbank:

- bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de twee minderjarige kinderen:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , en

  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .

- bepaalt dat de hiervoor genoemde twee kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader zullen zijn:

- met ingang van 1 januari 2020 in de ene week van zondag 9.00 uur tot maandag 18.00 uur en in de andere week op donderdag van 9.00 uur tot 12.00 uur;

  • met ingang van 1 april 2020 in de ene week van zondag 9.00 uur tot dinsdag 9.00 uur en in de andere week op donderdag van 9.00 uur tot 12.00 uur;

  • waarbij telkens de moeder de kinderen bij de vader moet brengen en de vader de kinderen bij de moeder (of bij het oppasadres of het kinderdagverblijf) moet terugbrengen;

- bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maandelijks telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen:

  • met ingang van 1 november 2018 op € 122,- per kind per maand;

  • met ingang van 1 januari 2019 op € 125,- per kind per maand;

  • met ingang van 1 januari 2020 op € 74,50 per kind per maand;

Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Corver als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733