Rechtbank Noord-Nederland 19-02-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1344

Datum publicatie24-03-2020
Zaaknummer171294
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rb weegt verweer moeder dat verzoek gemotiveerd betwist en wijst uithuisplaatsing af. GI heeft (onrechtmatig) zonder machtiging tot uithuisplaatsing besloten dat kinderen volledig bij vader zouden verblijven na (fysieke) escalatie tussen moeder, vader en gezinsvoogd met begeleide omgang, terwijl er co-ouderschap was en hoofdverblijf bij moeder. Instabiele emotionele toestand moeder is onvoldoende noodzaak tot een uithuisplaatsing. De kinderrechter spreekt ouders in de beschikking zelf direct aan om weer te gaan samenwerken.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaakgegevens : C/17/171294 / FJ RK 20-115

datum uitspraak: 19 februari 2020

beschikking machtiging uithuisplaatsing in de zaak van

Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Leeuwarden,

betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,

en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[de vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen betreffende [minderjarige 1] van de GI van 4 februari 2020, binnengekomen bij de griffie op 5 februari 2020;

- het verzoek met bijlagen betreffende [minderjarige 2] van de GI van 4 februari 2020, binnengekomen bij de griffie op 5 februari 2020;

- het verweerschrift met bijlagen van de moeder, binnengekomen bij de griffie op 18 februari 2020.

Op 19 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:

- de moeder, bijgestaan door mr. R.A. Schütz;

- de vader, bijgestaan door mr. F. Hofstra;
- [de gezinsvoogd] , namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vader.

Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 januari 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 13 augustus 2020.

De verzoeken

De GI heeft verzocht machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere met gezag belaste ouder, de vader, te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 13 augustus 2020.

In het verzoekschrift wordt hieraan onder meer het volgende ten grondslag gelegd.

De GI heeft grote zorgen over de instabiele situatie van de moeder. De GI acht het hierdoor noodzakelijk dat de kinderen bij de vader verblijven en is van mening dat dit de meest stabiele plek voor hen is. De GI stelt dat er zorgen zijn over de emotionele stabiliteit van de moeder, haar draagkracht en de vraag of zij (daardoor) voor de kinderen kan zorgen.

Op 9 januari 2020 heeft er een escalatie plaatsgevonden tussen de vader, de moeder en de gezinsvoogd. De moeder heeft daarbij haar emoties niet onder controle gehad. Zij heeft dreigende woorden geuit en fysiek geweld gebruikt. Vanaf deze datum verblijven de kinderen na een beslissing van de gezinsvoogd bij de vader. Er zijn tijdens de ondertoezichtstelling twee zorgmeldingen gedaan. De moeder was in het water gesprongen, omdat ze de kinderen miste en omdat ze zich niet gehoord voelde als moeder. Ook zocht de moeder de vader op in bijzijn van de kinderen. De GI ziet, sinds de vader een nieuwe vriendin heeft, een toename in de stressoren bij de moeder. De gesprekken tussen de gezinsvoogd, de vader en de moeder gaan niet meer over de kinderen maar over vaders nieuwe partner en het lukt de moeder niet meer om de vader als vader van de kinderen te zien. De ex-partnerproblematiek en de emoties die dit bij de moeder oproept, maakt dat zij de controle over haar handelen verliest en de belangen van de kinderen niet meer voorop stelt. Ze diskwalificeert de vader en er ontstaat een strijd waar de kinderen door gedupeerd raken. De moeder grijpt de momenten van overdracht van de kinderen aan om over de vriendin van de vader te discussiëren. De moeder zoekt veelvuldig contact met de vader, de hulpverlening en de gezinsvoogd. Dit contact uit zich in veelvuldig dagelijks bellen, appen en het niet accepteren van gestelde grenzen. Het baart de GI zorgen dat de moeder op 23 januari 2020 gestopt is met het volgen van therapie bij de GGZ. De moeder krijgt zo niet de benodigde hulp. De GI stelt dat er tevens zorgen zijn geuit over de verzorging en opvoeding van de kinderen door de moeder vanuit de kinderopvang, de ingezette hulpverlening en de vader. De GI vraagt zich af of de moeder over voldoende draagkracht beschikt. De moeder kan aangeven dat ze het zwaar vindt om de zorg alleen te dragen. De vader heeft de kinderen tijdens Kerst 2019 eerder opgehaald op verzoek van de moeder.

Ter zitting heeft de GI erkend dat het niet is gegaan, zoals het hoort te gaan. Er is inmiddels een nieuwe gezinsvoogd. De huidige gezinsvoogd stelt dat, indien het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder lag, de GI in de gang van zaken een steek heeft laten vallen. De gezinsvoogd stelt dat de plaatsing van de kinderen door de toenmalige gezinsvoogd bij de vader met name was ingegeven door haar zorgen over de emotionele instabiliteit van de moeder die maakte dat zij niet goed voor de kinderen kon zorgen. Volgens de toenmalige gezinsvoogd speelden deze zorgen al enige tijd en zijn deze niet (alleen) ontstaan door het incident in januari 2020. De huidige gezinsvoogd heeft de weerleggingen van de moeder in het verweerschrift gezien. Hij stelt dat hij zich enkel kan baseren op informatie van zijn collega die andersluidend is, maar dat een en ander wel wat ingewikkeld lijkt te liggen. De insteek van de gezinsvoogd is om de zaak niet verder te laten escaleren en om vanuit de huidige, veilige situatie te bezien hoe de moeder een rol in het leven van de kinderen kan blijven spelen. Er dient een gezamenlijk plan te komen waar de ouders zich beiden in kunnen vinden.

Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de moeder

De moeder is het niet eens met de verzoeken van de GI en vraagt deze af te wijzen.

De moeder stelt dat zij goed in staat is de zorg voor de kinderen te dragen. De problemen die er zijn, hebben betrekking op de verstandhouding tussen de moeder en de vader en niet op de zorg van de moeder voor de kinderen. Er waren en zijn dan ook geen wettelijke gronden voor een uithuisplaatsing. Dit kan volgens de moeder niet alleen worden opgehangen aan een eenmalige escalatie tussen de ouders. Bovendien heeft de moeder een andere, genuanceerde lezing van dit incident, waarin ook de vader en de gezinsvoogd een (escalerende) rol hebben gehad. De moeder erkent dat zij tijdens dit incident haar zelfbeheersing heeft verloren, dat zij verkeerd heeft gehandeld door fysiek te zijn naar de vader en dat zij dit anders had moeten doen. Zij heeft in een reactie naar de GI een en ander uitgelegd. De moeder stelt dat de gezinsvoogd naar aanleiding van genoemd incident de kinderen onrechtmatig bij haar heeft weggehouden en nog steeds weghoudt. De kinderen hebben namelijk het hoofdverblijf bij haar - zo hadden partijen dit afgesproken en de kinderen staan ook op haar adres ingeschreven - en de gezinsvoogd heeft zonder toestemming van de moeder en zonder dat er een (verzoek tot een) (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing aan ten grondslag lag, besloten dat de kinderen voorlopig bij de vader zouden verblijven. Ook heeft de gezinsvoogd besloten dat er alleen onder begeleiding contact mag zijn tussen de moeder en de kinderen. De moeder is hierdoor, samen met het gemis van haar kinderen, volledig van slag geraakt. De eerste drie weken mocht zij van de gezinsvoogd de kinderen helemaal niet zien. Sinds eind januari 2020 hebben de kinderen enkele uren begeleide omgang met de moeder. Omdat deze feitelijke situatie op onrechtmatige wijze is ontstaan, kan hieraan geen grond worden ontleend tot voortzetting van de huidige situatie. De moeder stelt dat zij, ondanks dat het soms pittig is (met name de maand december van 2019), het altijd heeft gered om voor de kinderen te zorgen. De vader heeft in genoemde maand vaak een beroep op haar gedaan op dagen dat de kinderen volgens de co-ouderschapsregeling bij hem zouden zijn. Op Tweede Kerstdag heeft de moeder aan de vader gevraagd om de kinderen op te halen. Niet omdat zij de zorg niet meer aankon, maar omdat afgesproken was dat de kinderen die dag bij hem zouden zijn. De moeder gedijde goed bij het co-ouderschap. Het ging hierdoor ook persoonlijk beter met haar. Dit is vastgesteld door de GGZ. De moeder betwist de stelling van de GI dat zij op eigen houtje gestopt zou zijn met haar therapie. Zij is op advies van de GGZ tijdelijk gestopt met de groepstherapie, omdat dit voor haar te veel was. Haar individuele begeleiding is doorgegaan. Uit de door de moeder overgelegde verklaring van de GGZ blijkt een genuanceerder en reëler beeld van de moeder. Hieruit volgt eveneens dat de spanningen en angsten door het (onrechtmatig) weghouden van de kinderen bij de moeder hebben geleid tot paniek en radeloosheid. Vanuit die situatie en haar behoefte aan duidelijkheid - door en namens de moeder is meermalen gevraagd om een toelichting van de GI, waaraan geen gehoor is gegeven - heeft de moeder veelvuldig contact gezocht. Het feit dat de GI geen antwoord en duidelijkheid gaf, heeft hieraan bijgedragen. Dat de moeder teveel berichten naar de GI zou hebben gestuurd, zegt echter niets over haar mogelijkheden tot zorg voor de kinderen. Het betreft bovendien enkel de eerste twee weken na het incident. Daarna is de moeder gestopt met contact zoeken. Ook omdat op 29 januari 2020 een gesprek zou zijn met de gezinsvoogd. Dit gesprek werd echter die dag kort tevoren zonder toelichting afgezegd door de GI en er werd medegedeeld dat de gezinsvoogd per direct zou stoppen. Dit, terwijl de vervanger pas per 17 februari 2020 beschikbaar zou zijn. De moeder betwist gemotiveerd en met stukken onderbouwd de door de GI gestelde zorgen vanuit de kinderopvang, de vader, de gezinsvoogd, de GGZ en het IAG. Volgens de moeder was er al een gezamenlijk plan en werd hieraan tot 9 januari 2020 uitvoering gegeven. De moeder stelt dat naar deze situatie dient te worden teruggekeerd.

Het standpunt van de vader

De vader is het eens met de verzoeken van de GI.

De vader stelt zorgen te hebben over de situatie van de moeder. Volgens hem is er sprake van een golfbeweging waarbij het dan weer redelijk goed gaat met de moeder en dan weer slechter. De vader stelt dat er sprake was van onrust in de situatie van de moeder en dat zij hysterisch gedrag vertoonde. De vader vindt deze instabiliteit onveilig voor de kinderen. Ook heeft hij zorgen over de draagkracht van de moeder. De moeder bracht de kinderen volgens hem regelmatig eerder terug, omdat het te zwaar was voor haar. De vader stelt dat ook vanuit de kinderopvang zorgen gemeld zijn dat het te zwaar voor de moeder was om de kinderen drie dagen in de week te verzorgen. Volgens de vader waren deze zorgen ook al voor het incident in januari 2020 aanwezig. De vader betwist dat de huidige plaatsing van de kinderen onrechtmatig is. Volgens hem was en is het hoofdverblijf in juridische zin niet vastgesteld en verwezen wordt naar een rapport van de Raad van de Kinderbescherming. Dat de kinderen ingeschreven staan op het adres van de moeder maakt dit niet anders. Dit was enkel om financiële redenen. Daar komt bij dat er nooit een volledige co-ouderschap heeft gelopen. De kinderen verbleven grotendeels met toestemming van de moeder bij de vader. De situatie moest uiteindelijk in een juridisch kader gegoten worden omdat de gezinsvoogd bang was dat de moeder de kinderen op zou halen bij bijvoorbeeld de kinderopvang en daar dan niets tegen gedaan kon worden. De vader acht een machtiging tot uithuisplaatsing nodig om duidelijkheid te verschaffen.

De beoordeling

Gelet op de standpunten van de GI en de ouders ziet de kinderrechter zich allereerst voor de vraag gesteld of voor een volledig verblijf van de kinderen bij de vader een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Naar het oordeel van de kinderrechter is dit wel het geval. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting blijkt dat de ouders laatstelijk uitvoering hebben gegeven aan een co-ouderschapsregeling, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de helft van de week bij de moeder en de helft van de week bij de vader hebben verbleven. Ouders hebben afgesproken dat er co-ouderschap is en waren het er over eens dat het hoofdverblijf bij de moeder zou blijven. Bovendien staan de kinderen in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van de moeder. Op het moment dat de GI beslist heeft dat de kinderen volledig bij de vader moeten verblijven, had aan deze beslissing naar het oordeel van de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing ten grondslag dienen te liggen. Zonder deze machtiging is een dergelijke plaatsing in strijd met de wet en dan ook onrechtmatig. Dit geldt dan ook voor de plaatsing van de kinderen bij de vader vanaf 9 januari 2020, voortdurend tot heden.

De kinderrechter dient voorts te beoordelen of de huidige situatie (op rechtmatige wijze) voortgezet dient te worden. De kinderrechter zal de verzoeken toetsen aan het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel dient de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader noodzakelijk te zijn in het belang van hun verzorging en opvoeding.

De kinderrechter is van oordeel dat de GI onvoldoende onderbouwd heeft dat deze noodzaak bestaat. De situatie blijkt anders te liggen dan de GI in het verzoekschrift heeft omschreven. De door de GI gestelde en ter zitting door de vader geuite zorgen over de (on)mogelijkheden van de moeder tot verzorging en opvoeding van de kinderen zijn niet, althans onvoldoende, vast komen te staan, mede gelet op de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door de moeder.

Hoewel de kinderrechter de zorgen van de GI deelt over de (emotionele) instabiliteit van de moeder en ziet dat zij hulp nodig heeft, ziet de kinderrechter onvoldoende grond voor de conclusie dat zij hierdoor niet in staat is voor de kinderen te zorgen. De moeder betwist overigens ook niet dat zij (emotioneel) instabiel is en dat zij hulp nodig heeft. Zij accepteert hulpverlening en volgt therapie bij de GGZ. Dat de moeder met deze therapie op eigen initiatief zou zijn gestopt, wordt weerlegd door de door haar overgelegde stukken. De emotionele instabiliteit van de moeder stond bovendien in november 2019 niet aan een co-ouderschapsregeling in de weg. De GI heeft volstrekt onvoldoende onderbouwd waarom er dan nu enkel nog begeleide omgang kan zijn tussen de moeder en twee zeer jonge kinderen, die hun moeder bovendien enkele weken niet hebben gezien door de handelswijze van de GI.

De door de GI gestelde zorgen vanuit de kinderopvang en de hulpverlening worden eveneens expliciet weerlegd door de door de moeder overgelegde stukken. Hieruit blijkt dat de zorgen vanuit de kinderopvang zagen op de communicatie vanuit de GI met de moeder en het effect hiervan op de moeder en niet op de wijze waarop de moeder met de kinderen omging. Uit de recente stukken van de GGZ blijkt dat het juist beter met de moeder ging tijdens de uitvoering van het co-ouderschap en dat er een stijgende lijn in haar persoonlijke (emotionele) situatie te zien was.

Voorts zijn ook de zorgen van de GI en de vader over de draagkracht van de moeder gemotiveerd betwist door de moeder en dan ook onvoldoende vast komen te staan. De GI en de vader hebben deze zorgen onvoldoende geconcretiseerd. Desgevraagd kon niet worden aangegeven op welke momenten/dagen de moeder de vader had gecontacteerd om de kinderen eerder op te halen. Het enkele feit dat de moeder aangeeft dat zij de opvoeding van twee jong kinderen af en toe zwaar vindt, geeft geen noodzaak tot uithuisplaatsing. Er zijn bovendien geen kindsignalen.

Tot slot verdient het opmerking dat weliswaar gebleken is dat de moeder veelvuldig - wellicht te vaak - contact heeft opgenomen met de GI, maar dat dit slechts voor een beperkte periode is geweest - enkel de eerste twee weken na de plaatsing van de kinderen bij de vader - en dat dit is geweest om opheldering van en een toelichting op de ontstane (onrechtmatige) situatie van de GI te krijgen. Dat de moeder hierin buitensporig veel contact heeft gezocht, is gezien de omstandigheden en haar toenmalige emotionele toestand door de uithuisplaatsing van de kinderen voorstelbaar.

Voorgaande brengt met zich dat de kinderrechter onvoldoende juridische grond ziet voor de verzochte machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter zal de verzoeken van de GI daartoe dan ook afwijzen.

Een en ander betekent dat de GI op zeer korte termijn in gesprek zal moeten met de ouders voor een nieuwe start en om met hen afspraken te maken. Bezien dient te worden wanneer de kinderen bij de moeder en bij de vader zullen verblijven in het kader van de afgesproken co-ouderschapsregeling.

Ten slotte richt de kinderrechter zich nog tot de ouders. De kinderrechter roept de ouders op weer voort te gaan op de weg van overleg. Tot voor kort konden jullie in onderling overleg zaken regelen en afspraken maken. Dat hebben jullie heel goed gedaan en dit is in het belang van jullie kinderen. Die zijn niet gebaat bij (juridische) procedures, maar hebben behoefte aan ouders die samen overleggen en niet tegenover elkaar komen te staan. Voor de moeder geldt dat het heel belangrijk is dat ze doorgaat met de therapie en meer gaat accepteren dat de vader verder gaat mijn zijn leven. Voor de vader geldt dat hij zich moet realiseren dat de keuzes die hij heeft gemaakt, de emotionele toestand hebben beïnvloed van de moeder. Het is nu zaak dat jullie weer samen gaan werken en in overleg gaan bekijken hoe jullie de zorg van de kinderen verdelen.

De beslissing

De kinderrechter:

wijst de verzoeken van de GI af.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020 door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 28 februari 2020.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.

fn 794



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733