Gerechtshof Amsterdam 17-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:853

Datum publicatie23-03-2020
Zaaknummer200.267.779/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEinduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2021:568
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Appel van de echtscheiding; Termijnen;
IPR familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Heeft man, die in eerste aanleg niet is verschenen en ten tijde van de betekening van de echtscheidingsbeschikking in Spanje woonplaats had, tijdig appel ingesteld? Ja, binnen de in art. 820 lid 1 Rv gestelde termijn, nu betekening van de echtscheidingsbeschikking niet op grond van art. 56 lid 1 Rv heeft plaatsgevonden overeenkomstig de regels van de Herziene EG-Betekeningsverordening.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.267.779/01

zaaknummer rechtbank: C/13/649437 / FA RK 18-3709

beschikking van de meervoudige kamer van 17 maart 2020 inzake

[de man] ,

wonende te [plaats A] (Spanje),

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. C.C.A. Stallen te Eindhoven,

en

[de vrouw] ,

wonende te [plaats B] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 16 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 12 december 2018.

2.2

De vrouw heeft op 16 januari 2020 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 24 februari 2020 plaatsgevonden, waarbij uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde is geweest, zoals in de oproep voor de zitting is medegedeeld. Verschenen zijn:

- de advocaat van de man;

- de advocaat van de vrouw.

2.4

De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.5

De vrouw heeft bij journaalbericht van 12 februari 2020 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.6

Zoals afgesproken bij de mondelinge behandeling, heeft de vrouw het hof nog een nader stuk toegezonden op 24 februari 2020.

3Beoordeling van de ontvankelijkheid

3.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man haar een bijdrage in haar levensonderhoud van € 700,- per maand dient te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

De man was in de procedure in eerste aanleg niet verschenen.

3.2

De man is op 16 oktober 2019 in hoger beroep gekomen, derhalve ruim tien maanden na de dagtekening van de bestreden beschikking. In haar verweerschrift heeft de vrouw aangevoerd dat het hoger beroep te laat is ingesteld. Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de man tijdig in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw heeft ter zitting haar verweer op dit punt weliswaar ingetrokken, maar de vraag of het hoger beroep tijdig is ingesteld, is van openbare orde en dient derhalve ambtshalve door het hof beoordeeld te worden. Het hof overweegt daarover als volgt.

3.3

Op grond van artikel 820 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, in afwijking van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv, tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt. De openlijke bekendmaking geschiedt door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant, aldus het tweede lid van artikel 820 Rv.

3.4

De man stelt dat hij niet op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg. Hij was toen reeds naar zijn huidige adres in Spanje verhuisd. De man is pas op 27 juli 2019 bekend geworden met de echtscheidingsbeschikking door ontvangst daarvan op zijn woonadres in Spanje.

3.5

Gebleken is dat de vrouw de echtscheidingsbeschikking op 28 december 2018 op de voet van artikel 54 lid 2 Rv heeft doen betekenen aan het parket van de officier van justitie bij de rechtbank Amsterdam en op 7 januari 2019 openlijk bekend heeft gemaakt in de Staatscourant.

Vervolgens heeft de vrouw opdracht gegeven tot een executiebetekening van die beschikking. Blijkens een exploot van 18 juli 2019 heeft de deurwaarder op die datum op de voet van artikel 56 lid 1 Rv een afschrift van zijn exploot en de bestreden beschikking verzonden aan de ontvangende instantie in Spanje, overeenkomstig het bepaalde in de Herziene EG-Betekeningsverordening (Verordening (EG) nr. 1393/2007, PbEU 2007, L 324 hierna: EBetVo II), ter betekening aan de man op het adres [het adres] te [plaats A] (Spanje). Uit de stukken blijkt niet dat vervolgens naar het recht van Spanje is betekend, nu het in artikel 10 van genoemde verordening bedoelde certificaat niet is overgelegd. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat die betekening heeft plaatsgevonden.

3.6

Gebleken is voorts dat op 28 december 2018 het adres van de man in Spanje kenbaar was uit de Basisregistratie Personen, zoals de vrouw ter zitting ook heeft verklaard en ook blijkt uit een door haar overgelegd e-mailbericht van haar deurwaarderskantoor. Nu de man ten tijde van de betekening op 28 december 2018 geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had, maar wel een bekende woonplaats in Spanje, had de betekening van de echtscheidingsbeschikking op grond van artikel 56 lid 1 Rv moeten plaatsvinden overeenkomstig de regels van de EBetVo II. De betekening van 28 december 2018 is daarom ongeldig. Dit brengt mee dat de appeltermijn pas is ingegaan toen de bestreden beschikking alsnog aan de man in Spanje is betekend, op enig moment vanaf 18 juli 2019, omdat op dat moment pas aan de eisen van artikel 820 lid 1 Rv was voldaan. Hoewel niet is komen vast te staan op welke datum betekening heeft plaatsgevonden (volgens de man op 27 juli 2019), is de conclusie dat met de indiening van het beroepschrift op 16 oktober 2019 de man tijdig in hoger beroep is gekomen. De man is daarom ontvankelijk in zijn hoger beroep, zodat aan de inhoudelijke behandeling daarvan kan worden toegekomen. Het hof zal de behandeling van de zaak daartoe aanhouden en de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen zitting gelasten.

3.7

Dit leidt tot de volgende beslissing.

4De beslissing

Het hof:

verklaart de man ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;

bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak wordt voortgezet op een nader te bepalen datum, tegen welke datum en tijdstip partijen en hun advocaten zullen worden opgeroepen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.V.T. de Bie en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin als griffier en is op 17 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733