Rechtbank Den Haag 30-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9588

Datum publicatie17-03-2020
ZaaknummerC/09/561286 / FA RK 18-7377, C/09/568809 / FA RK 19-1371
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1661, Meerdere afhandelingswijzen
RechtsgebiedenCiviel recht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling; Medewerking aan verkoop/toedeling; Gemeenschapsschulden art. 1:96;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De man ontvangt uitkeringen uit een stamrecht en lijfrentepolissen. Deze lijfrentes en het stamrecht zijn echter vermogensbestanddelen die in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen zullen worden verdeeld. Daarom betrekt de Rb deze vermogensbestanddelen niet bij de bepaling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie. Geen draagkracht man (alleen AOW-pensioen), afwijzing verzoek partneralimentatie.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 18-7377 (echtscheiding) en FA RK 19-1371 (verdeling)

Zaaknummers: C/09/561286 (echtscheiding) en C/09/568809 (verdeling)

Datum beschikking: 30 augustus 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 1 oktober 2018 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,

wonende te [woonplaats]

advocaat: mr. J.L.J. Kapteijn te Alphen aan den Rijn.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,

wonende te [woonplaats]

advocaat: mr. R. van Venetiën te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;

  • de brief van 23 oktober 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;

  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 24 december 2018, met bijlagen, van de zijde van de man;

- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken van 4 februari 2019 van de zijde van de vrouw;

- het formulier verdelen en verrekenen van 27 februari 2019 van de zijde van de man;

- een aanvullend verzoek van 19 maart 2019 van de zijde van de vrouw;

- de brief van 19 maart 2019, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de vrouw;

- het F9-formulier van 8 juli 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;

- het faxbericht van 8 juli 2019, met bijlage, van de zijde van de man;

- het faxbericht van 9 juli 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;

- het faxbericht van 17 juli 2019, met de pleitnota als bijlage, van de zijde van de man.

Op 18 juli 2019 is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de advocaat van de man.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 1973 te [huwelijksplaats] .

- Zij zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.

- Deze rechtbank heeft op 27 november 2018 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:

- is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [plaats echtelijke woning] , [adres echtelijke woning] – met inbegrip van de inboedel – en dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;

- de som die de man met ingang van 3 oktober 2018 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 1.727,- per maand is bepaald.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

- vaststelling van door de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling te betalen partneralimentatie van ten minste € 2.692,- bruto per maand, dan wel zoveel hoger als volgens de actuele stukken en uit een nog nader door de vrouw in te dienen berekening mocht blijken, zulks met ingang van datum verzoekschrift tot datum verkoop en overdracht echtelijke woning en na datum verkoop en overdracht echtelijke woning € 3.265,- bruto per maand dan wel zoveel hoger als volgens de actuele stukken en uit een nog nader door de vrouw in te dienen berekening mocht blijken, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform

het voorstel van de vrouw;

  • veroordeling van de man als directeur grootaandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] B.V. zijn medewerking te verlenen aan de overboeking van € 82.000,- op een door de vrouw aan te wijzen rekening;

  • veroordeling van de man om op grond van artikel 843a Rv de volgende stukken over te leggen:

o afschriften op de peildatum van alle in zijn verweerschrift genoemde bankrekeningen;

o de volledige jaarrekeningen van [bedrijfsnaam 1] B.V. te [plaatsnaam B.V.] over de jaren 2015 tot en met 2018;

o een waardering van de aandelen per peildatum;

o de stamrechtovereenkomst en de berekening van de hoogte van de ingegane uitkeringen in 2018 met alle onderliggende stukken;

o de leningsovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] B.V.;

o onderbouwing van de schuld van € 39.000,- aan de vennootschap;

o de leningsovereenkomsten met [Y] aangaande [plaatsnaam recreatieplek] en [adres echtelijke woning] ;

o de overeenkomst van rekening-courant met [Y]

o een overzicht en samenstelling van het privévermogen van [Y] inclusief alle onderbouwende stukken;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man refereert zich ten aanzien van de verzochte echtscheiding. De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Tevens heeft de man thans nog zelfstandig verzocht om nevenvoorzieningen tot:

- vaststelling van (de wijze van) de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;

- bepaling dat de vrouw een geldsom van in totaal € 4.270,91 dient te vergoeden/voldoen aan de man;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding

Nu aan de wettelijke formaliteiten is voldaan kan de vrouw worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.

De door de vrouw gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is door de man erkend en staat daarmee dus vast. De rechtbank zal het hierop steunende verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.

Partneralimentatie

De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar een partneralimentatie betaalt van € 2.692,- bruto per maand dan wel € 3.265,- bruto per maand.

De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man en voert op verschillende punten verweer tegen het verzoek van de vrouw.

De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de draagkracht van de man beoordelen. Daarover overweegt de rechtbank dat het inkomen van de man op dit moment bestaat uit een AOW-pensioen voor alleenstaanden van volgens de door de man overgelegde specificatie een bedrag van (in de maand februari 2019) € 1.215,81 bruto per maand. Hiernaast krijgt de man loon in natura vanuit [bedrijfsnaam 1] B.V. van € 4.584,- bruto per jaar uit hoofde van bijtelling voor een auto van de zaak.

Daarnaast ontvangt de man twee maandelijkse lijfrente-uitkeringen van NN en [verzekeringsmij 2] , alsmede een maandelijkse stamrecht uitkering uit [bedrijfsnaam 1] B.V. Deze (aanspraak op) lijfrentes en het stamrecht zijn echter vermogensbestanddelen die in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen zullen worden verdeeld. De rechtbank betrekt deze vermogensbestanddelen niet bij de bepaling van de draagkracht van de man. De man is feitelijk gepensioneerd, zodat het naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet van de man kan worden verlangd op het hem toekomende deel van het vermogen in te teren. De man kan een dergelijk interen niet compenseren met inkomen uit arbeid. Daar komt bij dat de man en de vrouw in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap ieder over een gelijk deel van het opgebouwde vermogen zullen beschikken, zodat ook in dat licht een verdere bijdrage van de man aan de vrouw niet in de rede ligt.

Dit betekent dat het inkomen van de man enkel bestaat uit zijn AOW-pensioen en voornoemde bijdrage in natura vanuit zijn B.V. De rechtbank is van oordeel dat de man met dit inkomen – en rekening houdend met zijn lasten – geen draagkracht heeft om nog een bijdrage aan de vrouw te betalen voor haar levensonderhoud.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afwijzen. De overige stellingen van partijen behoeft de rechtbank daarom niet meer te bespreken en beoordelen.

Verdeling

Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld (artikel 1:100 BW, zoals dat gold vóór 1 januari 2018).

Peildatum

De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap als peildatum 1 oktober 2018, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, geldt. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.

Omvang

De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) in de verdeling moeten worden betrokken:

  1. de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] ( [plaats echtelijke woning]

  2. verzekering [naam verzekerinsgmij] ;

  3. bankrekeningen;

  4. Nissan Micra (kenteken [kenteken 1] );

  5. Nissan Micra (kenteken [kenteken 2] ;

  6. inboedel echtelijke woning;

  7. inboedel huurwoning;

  8. recreatieplek [adres recreatieplek] te [plaatsnaam recreatieplek] ;

  9. aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V.;

  10. lijfrentes.

Hiernaast hebben partijen gesteld dat de volgende schulden in de gemeenschap vallen:

de hypothecaire geldlening verbonden aan de echtelijke woning;

rekening-courant schuld;

geldlening (bij de B.V.) i.v.m. financiering echtelijke woning;

geldlening (bij de B.V.) i.v.m. financiering recreatieplek;

belastingaanslagen 2017 en 2018.

De echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en de geldlening bij de B.V.

De man en de vrouw zijn het erover eens dat de echtelijke woning moet worden verkocht. Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat zij zich tot [naam makelaarskantoor] zullen wenden om gezamenlijk een opdracht tot verkoop te verstrekken. De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen hun medewerking zullen verlenen aan de voor de verkoop noodzakelijke handelingen en dat zij de adviezen van de makelaar hierbij zullen volgen. De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals de vrouw wenst – te bepalen dat de vrouw tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in de echtelijke woning mag blijven wonen. De rechtbank acht het in het belang van beide partijen dat zij voortvarend te werk gaan bij de verkoop van de echtelijke woning. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij voor de feitelijke verdeling over liquide middelen moeten kunnen beschikken. Dit betekent dat de vrouw in de echtelijke woning kan blijven wonen tot de woning is verkocht en geleverd aan een derde, waartegen de man bovendien geen bezwaar heeft.

Partijen moeten bij verkoop en levering van de woning aan een derde de hypothecaire geldlening bij Florius ( [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 6] ) van € 274.236,55 en de lening bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (lening u/g [Y] ( [adres echtelijke woning] ) van € 103.476,- aflossen. Zij zullen hiervoor de verkoopopbrengst moeten aanwenden. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en minus voornoemde (hypothecaire) leningen).

De verzekering bij [naam verzekerinsgmij]

De rechtbank begrijpt uit hetgeen tijdens de zitting is besproken dat – voor zover de verzekering bij [naam verzekerinsgmij] op de peildatum 1 oktober 2018 bestond – partijen de eventuele waarde opbouw van die polis bij helfte met elkaar zullen delen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de verzekering bij [naam verzekerinsgmij] – voor zover bestaand op de peildatum – wordt toegedeeld aan de man, waarbij hij de eventuele contante waarde bij helfte aan de vrouw moet betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw tijdens de zitting aangevoerd, de man te veroordelen op straffe van een dwangsom stukken met betrekking tot deze verzekering over te leggen. De rechtbank gaat ervan uit dat, indien deze verzekering op de peildatum daadwerkelijk bestond, de man de vrouw inzage zal geven in de waarde.

De bankrekeningen

De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de op haar naam staande rekening bij de [naam bank] ( [rekeningnummer 1] ) toegedeeld krijgt en dat de man de op zijn naam staande rekening bij de [naam bank] ( [rekeningnummer 2] ) toegedeeld krijgt. De saldi van voornoemde rekeningen zullen partijen per peildatum 1 oktober 2018 bij helfte met elkaar delen. De rechtbank zal ten aanzien van de gezamenlijke (en/of) rekening bij de [naam bank] ( [rekeningnummer 3] ) bepalen dat partijen het saldo per peildatum 1 oktober 2018 bij helfte moeten delen, waarna zij deze rekening zullen opheffen.

De auto’s

De Nissan Micra met kenteken [kenteken 2] wordt overeenkomstig de afspraken tussen partijen toegedeeld aan de man. De rechtbank zal – gelet op de standpunten van partijen en om kosten van een taxatie te voorkomen – de waarde schatten op € 1.500,-. De man dient de helft van dit bedrag aan de vrouw te voldoen.

De rechtbank is uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken gebleken dat de Nissan Micra met kenteken [kenteken 1] eigendom is van de B.V. Nu de vrouw deze auto tot op heden in gebruik heeft en de auto graag wil blijven gebruiken, hebben partijen tijdens de zitting afgesproken dat de vrouw de auto van de B.V. – tegen vergoeding van de waarde – zal overnemen. De rechtbank zal de waarde van de auto, gelet op de door de vrouw overgelegde koerslijst van 9 juli 2019 van de ANWB, vaststellen op

€ 9.800,-. Dit is het bedrag waarvoor de vrouw de auto van de B.V. koopt. De man zal er als DGA van de B.V. vervolgens aan meewerken dat de auto wordt overgeschreven op naam van de vrouw.

Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, omdat de B.V. geen partij is in deze procedure. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zich aan deze afspraak zullen houden.

De inboedel

De rechtbank zal de inboedel aanwezig in de huidige huurwoning van de man toedelen aan de man en bepalen dat – nu de vrouw hiertegen geen bezwaar heeft – de man uit de echtelijke woning nog krijgt toegedeeld de sta-op-stoel, de ijskast/vriezer en (voor zover aanwezig) de sieraden van de man.

De rest van de in de echtelijke woning aanwezige inboedel wordt toegedeeld aan de vrouw. De rechtbank is niet gebleken dat een van partijen bij deze verdeling wordt over- of onderbedeeld, dus zij ziet geen aanleiding om – zoals de man stelt – te bepalen dat de vrouw nog € 3.000,- aan de man moet vergoeden. Dit betekent dat voorgaande verdeling zal plaatsvinden zonder verdere verrekening of vergoeding van de waarde over en weer.

De recreatieplek en de geldlening bij de B.V.

De man en de vrouw zijn het erover eens dat de recreatieplek zal worden verkocht aan de door de man voorgestelde koper ( [naam koper] ) voor € 100.000,-.

De rechtbank is uit de overgelegde stukken – de jaarstukken van [bedrijfsnaam 1] B.V. en de aangifte inkomstenbelasting – gebleken dat partijen een lening zijn aangegaan bij de B.V. voor de financiering van de recreatieplek ( [Y] (inzake grond/opstal [plaatsnaam recreatieplek] )). De rechtbank is niet gebleken dat deze lening – zoals de vrouw stelt – al is afbetaald. De B.V. heeft hierdoor nog een vordering op partijen. Volgens de jaarstukken over 2017 bedroeg de vordering op 31 december 2017 € 70.754,-. De rechtbank begrijpt uit de door de man overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken dat de hoogte van deze vordering is toegenomen tot € 72.169,- door de rente vanaf 1 januari 2018 tot heden. De rechtbank zal bepalen dat partijen met de verkoopopbrengst van de recreatieplek eerst de lening bij [bedrijfsnaam 1] B.V. zullen aflossen, waarna zij de resterende overwaarde na aftrek van eventuele verkoopkosten vervolgens bij helfte zullen delen.

[bedrijfsnaam 1] B.V.

De man en de vrouw zijn het erover eens dat de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. zullen worden toegedeeld aan de man. Tijdens de zitting hebben partijen afgesproken om voor de waarde aan te sluiten bij de waarde per 31 december 2018, te weten € 344.412,-.

De rechtbank zal deze waarde daarom als uitgangspunt nemen bij de berekening van het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen voor de overdracht van de onverdeelde helft van de aandelen. De rechtbank zal bij deze berekening rekening houden met de IB-belastingclaim in box 2 van 25% (over de helft van de waarde minus de helft van het geplaatste kapitaal van € 18.000,-) en – nu partijen gezamenlijk draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld – de helft van de rekening-courantschuld zoals genoemd in productie 14 van de man.

De rechtbank berekent het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen als volgt:

De helft van de waarde van de aandelen (344.412 / 2 =) + € 172.206

Latente box-2 belasting van 25% (172.206 – 9.000 =) - € 40.802,-

De helft van de rekening-courantschuld (133.110 / 2 =) - € 66.555,-

€ 64.849,-

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. toedelen aan de man, onder de verplichting om € 64.849,- aan de vrouw te betalen.

Lijfrentes

De rechtbank is – zoals hiervoor al aangegeven – van oordeel dat de (aanspraak op) lijfrentes vermogensbestanddelen zijn die in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen bij helfte moeten worden verdeeld. Dit betreft de polis bij [verzekeringsmij 1] (rekeningnummer [rekeningnummer 4] ) en de polis bij [bank] N.V. (polisnummer [rekeningnummer 5] ). De rechtbank zal bepalen dat de man de waarde per de peildatum 1 oktober 2018 bij zowel [verzekeringsmij 1] als bij [verzekeringsmij 2] moet opvragen, waarna de man er zorg voor moet dragen dat – door splitsing – de helft van deze waardes beschikbaar wordt gemaakt voor de vrouw. Zo kan ieder vervolgens zijn/haar deel afzonderlijk voortzetten.

De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij in de enkele stelling van de vrouw dat de man na het feitelijk uit elkaar gaan (in januari 2018) de lijfrente-uitkeringen voor zichzelf heeft gehouden en hierdoor de gemeenschap heeft benadeeld geen aanleiding ziet om tot de conclusie te komen dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:164 BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar stelling, in het licht van de betwisting door de man die gesteld heeft dat de uitkeringen ten goede zijn gekomen aan de huwelijksgemeenschap, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de vrouw geen verzoek gebaseerd op artikel 1:164 BW aan de rechtbank voorgelegd.

Belastingaanslagen 2017 en 2018

De man stelt dat partijen uit hoofde van de IB 2017 een bedrag van € 3.760,- en uit hoofde van de IB/Zvw 2018 in totaal een bedrag van € 6.223,- aan de Belastingdienst verschuldigd zijn. Volgens de man dient ieder van partijen de helft van deze schulden te dragen. De man verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar productie 18 (een e-mail van de accountant van de man) en productie 22 (het fiscaal rapport inkomstenbelasting 2017).

De vrouw betwist dat deze schulden op de peildatum aanwezig waren.

De rechtbank is van oordeel dat zij op basis van de overgelegde stukken niet kan vaststellen of de belastingschulden (nog) bestonden op de peildatum. De stukken waar de man naar verwijst zijn – zonder de voorlopige en/of definitieve door de Belastingdienst opgelegde aanslagen – onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dus vanuit dat de genoemde belastingschulden niet bestonden op de peildatum.

De rechtbank wijst partijen er overigens op dat de beoordeling van de vraag of een derde een vordering heeft op de gemeenschap niet past in deze procedure die (mede) strekt tot verdeling in het kader van de echtscheiding. Het is aan de beweerde schuldeiser om (één van) de echtgenoten tot betaling aan te spreken, waarna het aan de aangesproken partij(en) is om de vordering te erkennen of betwisten en daarover zo nodig te procederen. Voor wat betreft de bijdrageplicht in hun onderlinge verhouding gelden voor de man en de vrouw de wettelijke uitgangspunten van artikel 1:100 en artikel 6:10 en volgende BW.

De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de rechtbank afwijzen.

Vorderingen

De man stelt dat hij een aantal vorderingen heeft op de vrouw, omdat hij na de peildatum nog facturen en/of rekeningen voor de vrouw heeft betaald. De advocaat van de man heeft tijdens de zitting dit verzoek ten aanzien van de facturen van [naam 2] (€ 314,71) en de boekhouder (€ 4.814,60) ingetrokken en ten aanzien van de premie ziektekosten en het verplicht eigen risico gewijzigd. De rechtbank begrijpt dat de man nu van de vrouw vordert terugbetaling van de in de maanden oktober, november en december 2018 betaalde premieziektekosten van € 116,39 per maand en het gedeelte van het eigen risico van € 385,- dat ziet op deze drie maanden. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen nu de vrouw de betreffende posten onvoldoende heeft betwist, en zal bepalen dat de vrouw een bedrag van in totaal € 445,42 aan de man moet terugbetalen.

Afstorting oudedagsvoorziening

De vrouw verzoekt afstorting van de helft van de in [bedrijfsnaam 1] B.V. aanwezige oudedagsvoorziening op een op naam van de vrouw staande bankspaarrekening bij een bank of verzekeraar.

De man heeft gesteld dat hij geen bezwaar heeft tegen het afstorten van de helft van de waarde per peildatum.

De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de vrouw toewijzen, in die zin dat zij zal bepalen een eigen aanspraak heeft op de BV van de helft van de waarde van de stamrechtverplichtingen per de peildatum 1 oktober 2018. De rechtbank gaat hierbij niet uit van het door de vrouw berekende bedrag (€ 82.000,-), nu de vrouw dit heeft gebaseerd op de totale waarde van de stamrechtverplichtingen per 31 december 2017 van € 164.293,-, terwijl de peildatum 1 oktober 2018 is. Nu de waarde van de stamrechtverplichting op 1 oktober 2018 gesteld noch gebleken is, is de rechtbank van oordeel dat de man – voordat wordt overgegaan tot afstorting – de vrouw inzage moet geven in deze waarde. De man (als DGA van [bedrijfsnaam 1] B.V.) dient zijn medewerking te verlenen aan afstorting op een door de vrouw aan te wijzen (bankspaar)rekening bij een bank of verzekeraar.

Stukken

De rechtbank zal – nu zij een eindbeslissing geeft ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling en geen aanleiding ziet voor het opvragen van nadere stukken – het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man overgaat tot overlegging van de door de vrouw genoemde stukken afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 1973 te [huwelijksplaats] ;

*

bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:

1. de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] moet worden verkocht en geleverd aan een derde;

partijen zullen [naam makelaarskantoor] gezamenlijk de opdracht geven tot verkoop van de echtelijke woning;

de hypothecaire geldleningen bij [naam 1] ( [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 6] ) en de lening bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (lening u/g [Y] ( [adres echtelijke woning] )) dienen te worden afgelost en partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en minus voornoemde (hypothecaire) leningen);

2. de verzekering bij [naam verzekerinsgmij] wordt – voor zover bestaand op de peildatum 1 oktober 2018 – toegedeeld aan de man, waarbij de eventuele contante waarde bij helfte met de vrouw moet worden gedeeld;

3. aan de man wordt toegedeeld de op zijn naam staande rekening bij de [naam bank] ( [rekeningnummer 2] ), onder de verplichting om het saldo per 1 oktober 2018 bij helfte met de vrouw te delen;

4. aan de vrouw wordt toegedeeld de op haar naam staande rekening bij de [naam bank] ( [rekeningnummer 1] ), onder de verplichting om het saldo per 1 oktober 2018 bij helfte met de man te delen;

5. het saldo per 1 oktober 2018 op de gezamenlijke (en/of) rekening bij de [naam bank] ( [rekeningnummer 3] ) zullen partijen bij helfte delen, waarna zij de rekening zullen opheffen;

6. de Nissan Micra met kenteken [kenteken 2] wordt aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 1.500,-, onder de verplichting om € 750,- aan de vrouw te voldoen;

7. de inboedel aanwezig in de huidige huurwoning van de man wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de man;

8. de sta-op-stoel, de ijskast/vriezer en (voor zover aanwezig) de sieraden van de man worden toegedeeld aan de man, waarna de rest van de in de echtelijke woning aanwezige inboedel – zonder verrekening van de waarde – wordt toegedeeld aan de vrouw;

9. de recreatieplek [adres recreatieplek] te [plaatsnaam recreatieplek] zullen partijen verkopen aan [naam koper] voor € 100.000,-, waarna zij met de verkoopopbrengst eerst de schuld aan [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [Y] (inzake grond/opstal [plaatsnaam recreatieplek] )) zullen aflossen en de hierna resterende overwaarde vervolgens bij helfte zullen delen;

10. de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting om € 64.849,- aan de vrouw te betalen;

11. de polis bij [verzekeringsmij 1] (rekeningnummer [rekeningnummer 4] ) komt aan partijen ieder voor de helft toe in die zin dat partijen zullen overgaan tot splitsing van de polis bij helfte, waartoe de man eerst de waarde per de peildatum 1 oktober 2018 zal opvragen en vervolgens (samen met de vrouw) een verzoek tot splitsing per genoemde datum zal richten tot [verzekeringsmij 1] , waarna de polis door ieder voor zijn/haar deel afzonderlijk zal worden voortgezet;

12. de polis bij [verzekeringsmij 2] Bank N.V. (polisnummer [rekeningnummer 5] ) komt aan partijen ieder voor de helft toe in die zin dat partijen zullen overgaan tot splitsing van de polis bij helfte, waartoe de man eerst de waarde per de peildatum 1 oktober 2018 zal opvragen en vervolgens (samen met de vrouw) een verzoek tot splitsing per genoemde datum zal richten tot [verzekeringsmij 2] , waarna de polis door ieder voor zijn/haar deel afzonderlijk zal worden voortgezet;

*

bepaalt dat de vrouw een bedrag van in totaal € 445,42 aan de man moet betalen wegens door de man voor de vrouw betaalde premie ziektekosten en eigen risico in de maanden oktober, november en december 2018;

*

bepaalt ter zake de stamrechtverplichtingen (oudedagsvoorziening) in [bedrijfsnaam 1] B.V. dat de man als DGA van [bedrijfsnaam 1] B.V. zijn medewerking moet verlenen aan afstorting van de helft van de waarde van de stamrechtverplichtingen per de peildatum

1 oktober 2018 op een door de vrouw aan te wijzen (bankspaar)rekening bij een bank of verzekeraar, waarbij geldt dat de man – voordat wordt overgegaan tot afstorting – de vrouw inzage moet geven in de waarde per 1 oktober 2018;

*

verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

*

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, C.G. Meeder en M.J.C. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van

30 augustus 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733