Gerechtshof Amsterdam 03-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:701

Datum publicatie10-03-2020
Zaaknummer200.266.142/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2019:4080
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Deel-/eindbeschikking / tussentijds appel;
IPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De man is niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep tegen de van toepassing verklaring van Nederlands recht op het huwelijksvermogensrecht van partijen. De beslissing van de rechtbank over het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensrecht van partijen is niet gegeven in het dictum van de beschikking en maakt geen einde aan hetgeen partijen in eerste aanleg materieel hebben verzocht. De bestreden beschikking is een tussenbeschikking waartegen conform de hoofdregel geen tussentijds hoger beroep openstaat.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie -en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.266.142/01

zaaknummer rechtbank: C/13/657935/FA RK 18-7596

beschikking van de meervoudige kamer van 3 maart 2020 inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. N. Groen te Almere,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 12 september 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 juni 2019. Bij die beschikking is bepaald dat de behandeling zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip, dat partijen opgave dienen te doen van hun verhinderdata aan de hand waarvan een mondelinge behandeling zal worden bepaald en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

2.2

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 22 november 2019, met bijlagen (producties 7 en 8), waarin de vrouw bericht dat zij verweer wenst te voeren op het hoger beroepschrift van de man indien hij ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep;

- een faxbericht van de zijde van de man van 22 november 2019 met bijlagen (producties 9, 12 en 13), ingekomen op dezelfde datum.

2.3

De mondelinge behandeling, waarbij alleen de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man aan de orde was, heeft op 5 december 2019 plaatsgevonden.

Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer A.N.H. Hanna, tolk in de Engelse taal;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw L. Visser, tolk in de Engelse taal.

3De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1

Aan de orde is de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek in hoger beroep. De man heeft in hoger beroep uitsluitend grieven geformuleerd tegen rechtsoverweging 2.14 van de bestreden beschikking, waarin de rechtbank Nederlands recht van toepassing heeft verklaard op het huwelijksvermogensrecht van partijen en de aan dat oordeel ten grondslag liggende overwegingen.

3.2

De man stelt - samengevat - dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep, omdat in de bestreden beschikking een einde wordt gemaakt omrent enig deel van het verzochte. De rechtbank zal de inmiddels geplande vervolgzitting afwikkelen als ware er een gemeenschap van goederen. De beslissing heeft dan ook een onherroepelijk karakter, nu, eenmaal geëffectueerd, de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, aldus de man.

De vrouw heeft het standpunt van de man gemotiveerd betwist.

3.3

Het standpunt van de man komt erop neer dat de rechtbank een gedeeltelijke eindbeschikking (deelbeschikking) heeft gegeven, waartegen hoger beroep openstaat. Volgens de vrouw is sprake van een zuivere tussenbeschikking. Het hof overweegt hierover, voor zover nodig ambtshalve, als volgt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan van tussenbeschikkingen slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Volgens vaste rechtspraak is een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking een beschikking waarvan het dictum een beslissing bevat waarmee aan het geding omtrent enig deel van het verzochte een einde wordt gemaakt.

3.4

Naar het oordeel van het hof is de bestreden beschikking een tussenbeschikking, nu in het dictum op geen enkele wijze een einde aan (een deel van) het verzochte is gemaakt. De man stelt dat het hier gaat om een eindbeslissing in de overwegingen, waartegen tussentijds appel mogelijk is. Hij betoogt dat de bestreden beschikking een onherroepelijk karakter heeft nu, gelet op het oordeel in de bestreden beschikking dat Nederlands recht van toepassing is, de vrouw kan overgaan tot verkoop van de (alsdan gemeenschappelijke) woning waarover het in deze zaak gaat. De vrouw betwist dit en stelt dat voor verkoop de medewerking van de man nodig is en de makelaar dan ook verder geen stappen in die richting heeft gezet. Wat er van dit alles ook zij, het betoog van de man vindt geen steun in het recht. De beslissing van de rechtbank over het toepasselijke recht is niet gegeven in het dictum van de beschikking en maakt geen einde aan hetgeen partijen in eerste aanleg materieel hebben verzocht. Dat de rechtbank in de overweging 2.14 van de beschikking een bindende eindbeslissing heeft gegeven maakt dit niet anders. Gezien het voorgaande is de bestreden beschikking een tussenbeschikking waartegen conform de hoofdregel geen tussentijds hoger beroep openstaat. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man desgevraagd gezegd dat hij de rechtbank niet om verlof voor tussentijds appel heeft gevraagd. Ook anderszins is niet gebleken dat de rechtbank appel tegen de tussenbeschikking heeft toegestaan. Het enkele feit dat de rechtbank de verdere behandeling van de zaak heeft stilgelegd in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep is daarvoor onvoldoende. Het hof komt tot de slotsom dat hoger beroep tegen de bestreden beschikking thans nog niet mogelijk is.

3.5

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.

3.6

Dit leidt tot de volgende beslissing.

4De beslissing

Het hof:

in hoger beroep:

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J. Jonkers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733