Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:635

Datum publicatie27-02-2020
Zaaknummer200.259.449_02
ProcedureVoorlopige voorziening
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Vovo art. 822 Rv;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek wijziging voorziening uit eerste aanleg tijdens hoger beroep. Gelet op het substantiële verschil tussen de bij vovo vastgestelde partneralimentatie van € 1.070 per maand tegenover de definitief door het hof vastgestelde partneralimentatie van € 491 per maand is een wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd. Toewijzing verzoek.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.259.449/02

zaaknummer rechtbank : C/03/254770 / FA RK 18-3408

beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van de meervoudige kamer

van 20 februari 2020

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.F.E. Kikken te Heerlen,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A. van den Eshoff te Meerssen.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 18 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding

2.1.

Tussen partijen is door de rechtbank –hangende de echtscheidingsprocedure - bij beschikking van 18 januari 2018 onder het hierboven vermelde zaaknummer een voorlopige voorziening gegeven aldus dat de man aan de vrouw voorlopig € 1.023,- per maand partneralimentatie diende te betalen.

2.2.

Tussen partijen is voorts bij beschikking van 18 februari 2019 van de rechtbank Limburg (Maastricht) onder meer de echtscheiding uitgesproken en het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen. De vrouw is op 14 mei 2019 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking, zowel wat betreft de echtscheiding als wat betreft de afwijzing van de alimentatie. Dit beroep in de hoofdzaak is ter griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.259.449/01.

2.3.

De man heeft, hangende bedoeld hoger beroep van de vrouw, bij verzoekschrift van 20 december 2019 het hof verzocht, de tussen partijen gegeven voorlopige voorziening inzake de partneralimentatie te wijzigen, en de voorlopige alimentatie m.i.v. 1 januari 2019 te stellen op € 448,- per maand en met ingang van 1 januari 2020 op nihil.

2.4.

Er is geen verweerschrift ter griffie van het hof ontvangen.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020, op verzoek van de man tezamen met het hoger beroep in de hoofdzaak (die ter griffie van het hof is geadministreerd onder zaaknummer 200.259.449/01).

Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.6.

Bij de beslissing van het hof in de hoofdzaak, eveneens d.d. heden, is de draagkracht van de man, mede op grond van de door de advocaat van de man bij zijn brief aan het hof d.d. 19 december 2019 in het geding gebrachte recente financiële gegevens van de man, berekend voor het jaar 2020 en is de definitieve partneralimentatie vastgesteld op een bedrag van

€ 491,- per maand.

3De omvang van het geschil

3.1.1.

De man heeft in deze procedure tot wijziging van de voorlopige partneralimentatie gesteld, dat bij het geven van de beschikking voorlopige voorzieningen in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, althans dat de omstandigheden na dagtekening van deze beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, die voorziening niet in stand kan blijven. De man stuurt bij zijn wijzigingsverzoek de brief van 19 december 2019 van zijn advocaat aan het hof met financiële bijlagen, die de man ook in de hoofdzaak heeft overgelegd.

3.1.2.

De man heeft verzocht, voor zover thans van belang, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2019 te bepalen op € 448,- per maand en met ingang van januari 2020 op nihil, althans op een bedrag en met ingang van een datum die het hof juist acht. Kosten rechtens.

3.2.

De vrouw heeft ter mondelinge behandeling bij het hof het navolgende gesteld. De man heeft zijn wijzigingsverzoek niet voldoende heeft gemotiveerd, althans hij niet heeft gesteld van welke onjuiste gegevens de rechtbank is uitgegaan en van welke wijziging van omstandigheden sprake is, zodat de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Indien en voor zover de man zijn verzoek baseert op lagere inkomsten uit onderneming en op schulden waarop hij dient af te lossen, dienen de verzoeken van de man te worden afgewezen, nu de man zijn stellingen op dat punt niet heeft onderbouwd.

De vrouw heeft verder ter mondelinge behandeling verklaard dat de man ten onrechte met terugwerkende kracht wijziging van de voorlopige partneralimentatie heeft verzocht. De man heeft al eerder een verzoek tot wijziging van de voorlopige partneralimentatie bij de rechtbank ingediend, welk verzoek de rechtbank op 29 april 2019 heeft afgewezen, zodat in ieder geval over de periode tot 29 april 2019 al is beslist. Overigens stelde de man toen nog een draagkracht te hebben van € 500,- per maand. Ten slotte heeft de vrouw gesteld dat er op grond van artikel 824 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzwaarde gronden gelden voor eventuele wijziging van voorzieningen. De man heeft in dat verband onvoldoende gesteld, dan wel zijn stellingen onvoldoende onderbouwd.

3.3.

Het hof overweegt het navolgende.

3.3.1.

Bij de beschikking van het hof in de hoofdzaak heeft het hof onder meer overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 826 lid 1, sub c, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), en het feit dat de rechtbank in eerste aanleg het verzoek inzake definitieve alimentatie heeft afgewezen, de bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde partneralimentatie van kracht blijft tot het moment dat de door het hof te geven beslissing omtrent definitieve partneralimentatie voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt, hetgeen in elk geval niet eerder zal zijn dan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft derhalve belang bij zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen.

3.3.2.

Op grond van artikel 824 Rv kan een beschikking voorlopige voorzieningen ter zake de partneralimentatie worden gewijzigd als de omstandigheden inmiddels zozeer zijn gewijzigd of als de beschikking berust op zozeer onjuiste of onvolledige gegevens dat deze beschikking, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kan blijven. Niet iedere wijziging van omstandigheden en niet iedere onjuistheid van de oorspronkelijke gegevens zal tot wijziging van de beschikking kunnen leiden. Alleen in evidente, zeer sprekende gevallen is een wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd. Het hof overweegt dat daarvan in deze zaak sprake is.

Gelet op het substantiële verschil tussen de bij beschikking voorlopige voorzieningen van 18 oktober 2018 vastgesteld partneralimentatie van (thans) € 1.069,55 per maand, tegenover de voormelde definitief door het hof vastgestelde partneralimentatie van € 491,- per maand (niveau 2020), is het hof van oordeel dat de voorlopige partneralimentatie dient te worden gewijzigd. Wijziging van de voorlopige partneralimentatie dient plaats te vinden met ingang van 1 januari 2020, nu het hof de definitieve partneralimentatie van € 491,- per maand met de cijfers van 2020 heeft berekend en de vrouw met ingang van 1 januari 2020, als zijnde de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de man zijn wijzigingsverzoek heeft ingediend, rekening kunnen houden met wijziging van de voorlopige partneralimentatie.

3.4.

Indien en voor zover de man na 1 januari 2020 te veel ter zake voorlopige partneralimentatie aan de vrouw heeft voldaan, hoeft de vrouw de te veel betaalde partneralimentatie niet aan de man terug te betalen nu het betaalde geacht kan worden door de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud te zijn verteerd.

3.5.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de (voorlopige) bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

3.6.

Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing

4De beslissing

Het hof:

wijzigt de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 18 oktober 2018, doch uitsluitend voor zover het betreft de voorlopige bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw,

en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2020 als voorlopige uitkering tot haar levensonderhoud een bedrag van € 491,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat de vrouw eventueel te veel door de man aan de vrouw betaalde voorlopige partneralimentatie na 1 januari 2020 niet aan de man behoeft terug te betalen;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, L.Th.L.G. Pellis en E.M.C. Dumoulin en is op 20 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733