Gerechtshof Amsterdam 18-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:562

Datum publicatie26-02-2020
Zaaknummer200.265.768/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2019:5388
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
Trefwoorden
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Jeugdbescherming / Jeugdwet; Voogdij GI art. 1:302 e.v. BW;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders; Informatieplicht/consultatieplicht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek om omgang en informatieregeling van vader (tbs-gestelde), terwijl de voogdij is opgedragen aan GI. Verzoek wordt afgewezen. Analoge toepassing van art. 1:377a BW en art. 1:377b BW (Hoge Raad 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:9431 en wetsgeschiedenis). Verzoek wordt afgewezen. Gelet op de complexe en ernstige problematiek van het kind, haar behoefte aan voorspelbaarheid en haar onvermogen om familiebanden te begrijpen, acht het hof een contactmoment met de vader schadelijk voor haar geestelijke ontwikkeling.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.265.768/01

Zaaknummer rechtbank: C13/662048/FARK 19-968

Beschikking van de meervoudige kamer van 18 februari 2020 inzake

[de vader] ,

verblijvende te [verblijfplaats] ( [gemeente] ),

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,

en

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering

gevestigd te Amsterdam,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als belanghebbende is door het hof aangemerkt:

- de minderjarige [dochter] (hierna: [de minderjarige] ).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag,

locatie: Amsterdam

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vader is op 10 september 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 juli 2019.

2.2

De GI heeft op 31 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vader, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse - de Gruijl, kantoorgenoot en waarnemer van zijn advocaat;

- de GI;

- de raad, vertegenwoordigd door de heer A. Witting.

Niet verschenen is [X] van [zorginstantie] , opgeroepen als informant.

3De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken relatie tussen [de moeder] (hierna: de moeder) en de vader is geboren [de minderjarige] [in] 2009.

3.2

[de minderjarige] is in december 2009 in een crisispleeggezin geplaatst. Van juli 2010 tot 2018 heeft [de minderjarige] bij een ander pleeggezin verbleven. Sinds oktober 2018 verblijft zij in woonlocatie ‘ [de woonlocatie] ’ van [zorginstantie] . Dit betreft een 24-uurs voorziening voor kinderen van vier tot achttien jaar oud met een licht verstandelijke beperking en complexe gedragsproblematiek.

3.3

Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 mei 2016 is het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd. Deze uitspraak is bij beschikking van 23 maart 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd.

3.4

De vader verblijft thans in de tbs-kliniek ‘ [de tbs-kliniek] ’ te [verblijfplaats] .

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader tot de vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige] en van een informatieregeling, afgewezen.

4.2

De vader verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, een omgangsregeling vast te stellen waarbij de vader en [de minderjarige] eenmaal per maand gedurende één uur omgang met elkaar omgang hebben, dan wel om enige vorm van een contactregeling te bepalen zoals bijvoorbeeld een maandelijkse kaartjesregeling. Daarnaast verzoekt de vader een informatieregeling vast te stellen, waarbij de GI de vader eenmaal per maand informeert over gewichtige aangelegenheden omtrent de persoon en het vermogen van [de minderjarige] , alsook te bepalen dat de GI eenmaal per maand een foto van [de minderjarige] aan de vader zendt.

4.3

De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

De vader voert in zijn beroepsschrift, zoals aangevuld ter zitting, ter ondersteuning van zijn verzoek -onder meer- het volgende aan. Omgang tussen ouder en kind is het uitgangspunt. De vader heeft al zes jaar geen contact gehad met zijn dochter. Het is in het belang van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] dat zij een beeld van haar vader krijgt. Ook kan omgang therapeutische werking hebben, wat, gelet op haar problematiek, van grote positieve invloed kan zijn. Er zijn speciale ruimtes in de tbs-kliniek waar omgang plaats kan vinden. Het enkele risico of de verwachting dat omgang negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de ontwikkeling van [de minderjarige] , is voor hem niet voldoende om omgang af te wijzen. Voorts acht de vader het van belang dat er een duidelijke, structurele verplichting komt voor de GI tot het sturen van informatie aan hem, aldus de vader.

5.2

De GI betwist de standpunten van de vader en voert daartoe -samengevat- het volgende aan. Omgang tussen de vader en [de minderjarige] acht de GI niet in het belang van [de minderjarige] . De behandelaar van [de minderjarige] en de GI verwachten dat omgang een negatieve invloed zal hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Er is sprake van forse kind problematiek, waardoor zij niet langer in het pleeggezin kon blijven en inmiddels op een behandelgroep verblijft. [de minderjarige] lijdt onder andere aan het Foetaal Alcohol Syndroom (hierna: FAS) en hechtingsproblematiek. Zij heeft de vader al jaren niet gezien en begrijpt de familiebanden onvoldoende. Dat omgang met de vader voor [de minderjarige] therapeutische werking kan hebben wordt door haar behandelaren en de GI niet erkend. Het dagelijks functioneren vergt veel van [de minderjarige] , zij kan prikkels moeilijk verwerken, ervaart druk, een vol hoofd en vermoeidheid. Het is voor [de minderjarige] erg belangrijk dat ze duidelijkheid, rust en structuur krijgt. Een omgangsregeling zal teveel prikkels voor haar opleveren, omdat ze de vader niet kent en blootgesteld zal worden aan allerlei nieuwe situaties. Voorts heeft zij zelf geen behoefte om de vader te zien. Wel zal de GI door middel van een levensboek [de minderjarige] een beeld proberen te geven van haar familie, wat van belang is voor haar identiteitsontwikkeling. De informatieregeling is tijdelijk gestaakt vanwege de overgang van het pleeggezin naar de behandelgroep. Thans ontvangt de vader maandelijks foto’s van [de minderjarige] en worden op zijn verzoek niet meer alleen de positieve punten van [de minderjarige] beschreven. Daarnaast hebben de grootouders (vaderzijde) een bezoekregeling met [de minderjarige] waarbij zij ook foto’s maken. Deze informatie dragen zij vervolgens weer aan de vader over, aldus de GI.

5.3

De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen omdat omgang met de vader voor [de minderjarige] , gelet op haar problematiek, een te grote belasting is.

Omgangsregeling

5.4

Het hof overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. Een verzoek van een ouder tot omgang op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan slechts worden afgewezen, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW) genoemde ontzeggingsgronden. Volgens vaste jurisprudentie is dit artikel ook van toepassing indien de voogdij bij een gecertificeerde instelling berust (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).

5.5

Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is het volgende gebleken. [de minderjarige] heeft een zeer belaste voorgeschiedenis en er is sprake van complexe gedragsproblematiek. [de minderjarige] is geboren met FAS, heeft een forse hechtingsproblematiek en is licht verstandelijk beperkt. Zij volgt speciaal onderwijs. Zij is enkele maanden na haar geboorte uit huis geplaatst. Tot oktober 2018 heeft zij in een pleeggezin gewoond. Omdat haar gedragsproblematiek te complex werd, kon zij daar niet langer blijven. Zij woont sinds oktober 2018 in een 24-uurs voorziening ‘ [de woonlocatie] ’ van [zorginstantie] . Uit de door de man overgelegde brief van
6 maart 2019 van [X] , gedragswetenschapper bij [zorginstantie] , blijkt dat [de minderjarige] veel moeite heeft met het begrijpen van de wereld om haar heen en een sterke controlebehoefte heeft, mogelijk voortkomend uit een gevoel van onveiligheid door toedoen van vroegkinderlijke traumatische gebeurtenissen. Zij heeft weinig besef van familiebanden. Zij ziet haar pleegouders als haar primaire opvoedfiguren en begint uit zichzelf geen gesprekken over haar biologische ouders. [zorginstantie] verwacht dat [de minderjarige] omgang met de vader momenteel als belastend en onveilig zal ervaren. Het zal voor haar veel spanning opleveren. Omgang zal niet bijdragen aan haar ontwikkeling. Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat [de minderjarige] veel tijd nodig heeft om te leren omgaan met nieuwe situaties en personen. Zij is thans niet in staat haar emoties adequaat te kanaliseren. [de minderjarige] is gebaat bij een omgeving met veel structuur, voorspelbaarheid en duidelijkheid. Haar huidige woonlocatie biedt haar dat. Zij heeft omgang met beide pleegouders van haar voormalig pleeggezin die zij als primaire opvoeders kent en twee keer per jaar met haar biologische moeder. [de minderjarige] is zich er niet van bewust dat dit haar moeder is. Thans heeft zij de vader zeven jaar niet gezien. [de minderjarige] begrijpt niet dat verzoeker haar vader is en toont tot op heden geen interesse in hem.

5.6

Hoewel het hof zeer wel begrijpt dat de vader graag omgang wil hebben met zijn dochter, ziet het hof hiervoor bij [de minderjarige] onvoldoende ruimte. Gelet op haar complexe en ernstige problematiek, haar behoefte aan voorspelbaarheid en haar onvermogen om familiebanden te begrijpen, acht het hof het aannemelijk dat zij een contactmoment met de vader, die zij niet kent en aan welk contact zij geen behoefte heeft, als zeer belastend en onveilig zal ervaren. Dat acht het hof schadelijk voor haar geestelijke ontwikkeling. Daarbij betrekt het hof ook de omstandigheid dat zij nog niet gestabiliseerd is op haar huidige woongroep en moeite heeft de dagelijkse indrukken te verwerken. Contact met haar vader zal tot nog meer spanningen en onrust leiden, wat niet zal bijdragen aan de voor [de minderjarige] thans noodzakelijke rust en structuur in haar leven. Dat, zoals de vader stelt, omgang met de vader therapeutisch zou kunnen zijn, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de GI en [zorginstantie] [de minderjarige] voor haar identiteitsontwikkeling kennis laten maken met haar familie, en dus ook met haar vader, door middel van een levensboek. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van de in artikel 1:377a lid 3, onder a BW genoemde ontzeggingsgrond, namelijk dat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [de minderjarige] .

Een kaartjesregeling behoort naar het oordeel van het hof thans evenmin tot de mogelijkheden, gelet op de zeer beperkte belastbaarheid van [de minderjarige] . Het hof acht het wel van belang dat de GI het beeld van de vader bij [de minderjarige] levend zal houden, door bijvoorbeeld de speltherapie hier op in te richten en te werken aan het levensboek. Het hof acht het verzoek van de vader betreffende de omgangsregeling dan ook niet toewijsbaar en zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

Informatieregeling

5.7

De vader heeft verzocht een informatieregeling vast te leggen. Gebleken is dat de GI de vader reeds een keer per maand informatie over [de minderjarige] verstrekt. Het hof overweegt als volgt.

Naar vaste rechtspraak heeft het volgende te gelden. Een gecertificeerde instelling (zoals omschreven in art. 1.1 Jeugdwet) die door de rechter is belast met de voogdij over een minderjarige, heeft als uitgangspunt dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere voogden (art. 1:303 BW) . Een voogd draagt zorg dat de minderjarige (overeenkomstig diens vermogen) wordt verzorgd en opgevoed (art. 1:336 BW) . Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid (art. 1:247 lid 2 BW in verbinding met art. 1:248 BW, zie andermaal HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).

Naar het oordeel van het hof behoort tot voornoemde zorg en verantwoordelijkheid van een gecertificeerde instelling die optreedt als voogd, in beginsel mede dat zij de ouder die niet met het gezag belast is op de hoogte stelt omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 1:377b BW dient de niet met het gezag belaste ouder te worden geïnformeerd door de wel met het gezag belaste ouder, nu van belang is dat de band tussen kind en niet met het gezag belaste ouder niet onnodig ernstiger wordt aangetast dan toch al vaak het geval is door de scheiding (MvT, Kamerstukken II 23012,3, p.29 en MvA, Kamerstukken II 23012, 5, p.24). Het hof is van oordeel dat dit ook geldt indien een voogd is benoemd en het kind niet bij de ouder woont. Derhalve bestaat ook in die situatie, analoog aan artikel 1:377b lid 1 BW, een informatieverplichting voor de voogd en kan de rechter daartoe op verzoek van ofwel een ouder zonder gezag ofwel de GI een regeling vaststellen, tenzij de rechter ingevolge artikel 1:377b, lid 2 BW het eerste lid buiten toepassing laat indien het belang van het kind dat vereist.

5.8

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er weliswaar gronden om het verzoek om omgang van de vader af te wijzen, maar er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het belang van [de minderjarige] zich ertegen verzet dat de GI de vader informatie over haar verstrekt. De GI verstrekt reeds informatie en heeft geen redenen aangevoerd waarom het verzoek van de vader deze verplichting in een beschikking vast te leggen dient te worden afgewezen. Ook anderszins is niet gebleken dat toewijzing van het verzoek niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof acht het verzoek van de vader om een informatieregeling dan ook toewijsbaar en zal beslissen als hierna vermeld.

Slotsom

5.9

Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek om een omgangsregeling is afgewezen;

vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek om een informatieregeling is afgewezen en, opnieuw rechtdoende;

bepaalt dat de GI de vader eenmaal per maand schriftelijk informeert over gewichtige aangelegenheden omtrent de persoon en het vermogen van [de minderjarige] , en gelijktijdig telkens een recente, goedgelijkende foto van [de minderjarige] aan de vader verstrekt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het anders of meer verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.E. Buitendijk en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 18 februari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733