Rechtbank Noord-Holland 29-01-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:556

Datum publicatie21-02-2020
ZaaknummerC/15/283734 / FA RK 19-229
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijk; IPR ontbinding huwelijk;
Alimentatie; Schulden bij kinderalimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Somalisch huwelijk. Staat onvoldoende vast dat sprake is ve buiten Nl. gesloten huwelijk dat rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (art. 10:31 BW). Rb. acht wel aannemelijk dat pp in 2004 in Somalië zijn gehuwd naar Somalisch recht. Dit huwelijk komt voor erkenning in aanmerking, nu rb er van uit gaat, dat dit naar Somalisch recht rechtsgeldig tot stand is gekomen. Volgt es. Bij ali. wordt geen rekening gehouden met terugbetaling bijstandsuitk. door man, nu deze schuld verwijtbaar en dus ook vermijdbaar was.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

zaaknummer / rekestnummer: C/15/283734 / FA RK 19-229

Beschikking d.d. 29 januari 2020 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. H. Ruder, gevestigd te Alkmaar,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. M. Nieuwendijk, gevestigd te Almere.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 9 januari 2019;

- het verweerschrift van de man tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 22 februari 2019;

- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 22 maart 2019;

- de stukken van de man, ingekomen op 14 november 2019;

- de stukken van de vrouw, ingekomen op 15 november 2019;

- het aanvullende verzoekschrift van de man, ingekomen op 21 november 2019.

1.2.

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 november 2019.

Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door mr. H. Ruder en de man bijgestaan door mr. M. Nieuwendijk. Voorts zijn verschenen de Jeugd- en Gezinscoach [de Jeugd- en Gezinscoach] en [maatschappelijk werker] , maatschappelijk werker bij Mee & De Wering. Ook zijn verschenen [tolk] en [tolk] die beiden zijn opgetreden als tolk in de Somalische taal voor de man respectievelijk de vrouw.

1.3.

De minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige] hebben hun mening kenbaar gemaakt in een gesprek met de kinderrechter.

2De beoordeling

2.1.

De vrouw heeft de Somalische nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.

2.2.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Somalië,

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Somalië,

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

2.3.

Scheiding

2.3.1.

De vrouw heeft gesteld dat partijen met elkaar zijn gehuwd op [datum] te [plaats] , Somalië. De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

De man heeft zich ten aanzien van de echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.3.2.

Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.

2.3.3.

De rechtbank overweegt als volgt.

De vrouw heeft geen afschrift of uittreksel van de huwelijksakte, als voorgeschreven in artikel 815, vijfde lid, aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat uit de uitdraai van de basisregistratie personen van haar en uit het verslag van het eerste gehoor van de IND blijkt van het huwelijk en dat het huwelijk van partijen abusievelijk niet is opgenomen in de basisregistratie personen van de man. De vrouw verkeert in de onmogelijkheid een huwelijksverklaring van de bevoegde autoriteit over te leggen. Zij verzoekt om voor de erkenning van het huwelijk op grond van het bepaalde in artikel 31 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) uit te gaan van de bij de basisregistratie personen en bij de IND bekende gegevens.

De man heeft in het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek erkend hetgeen door de vrouw is gesteld.

2.3.4.

Uit het rapport van eerste gehoor van de IND van 21 maart 2013 kan worden afgeleid dat de vrouw heeft verklaard dat er sprake is van een traditioneel huwelijk, welk huwelijk naar schatting ongeveer zeven jaar geleden is gesloten. Zij is eerder gehuwd geweest in Somalië met een andere man genaamd [toenmalige echtgenoot] , uit welk huwelijk een dochter is geboren, [dochter] . Haar toenmalige echtgenoot is bij haar weggegaan en van haar gescheiden.

2.3.5.

Op grond van de stukken en voormeld standpunt van de vrouw, welk standpunt door de man is onderschreven, staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat er sprake is van een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, een en ander zoals is vermeld in artikel 10:31, eerste lid, BW. Evenmin is er voldoende duidelijkheid over de datum en plaats van het huwelijk.

2.3.6.

Partijen hebben dienaangaande ter zitting nadere informatie verstrekt. Uit de verklaringen van partijen ter zitting in samenhang met de stukken acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat partijen op een onbekende datum in 2004 te [plaats] , Somalië, met elkaar zijn gehuwd.

2.3.7.

Vervolgens moet worden beoordeeld of het huwelijk van partijen in Nederland voor erkenning in aanmerking komt.

2.3.8.

Ingevolge voormeld artikel 10:31, eerste lid, BW wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend.

2.3.9.

Gelet op de verklaringen van partijen ter zitting over de wijze waarop het huwelijk is gesloten gaat de rechtbank er van uit, dat het huwelijk naar Somalisch recht rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit betekent dat het huwelijk op grond van het bepaalde in artikel 10:31 BW in Nederland wordt erkend.

2.3.10.

De rechtbank komt vervolgens toe aan beoordeling van het verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen.

2.3.11.

Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv) .

Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat partijen sinds augustus 2018 geen contact meer hebben met elkaar. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.

2.3.12.

Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

2.3.13.

Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.

2.4.

Verblijfplaats

2.4.1.

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.

2.4.2.

De man heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij hem zal zijn.

2.4.3.

Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.

2.4.4.

Op grond van de stukken en naar aanleiding van hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat partijen in Nederland nimmer als gezin hebben samengewoond. Ook staat vast dat de minderjarigen sinds begin 2018 geen contact hebben gehad met de man en dat zij dit ook niet willen. Daarnaast is de rechtbank ambtshalve bekend met onderstaande ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] . Op grond van deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor een Raadsonderzoek, zoals door de man is verzocht. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw als op de wet gegrond toewijzen onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de man. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.

2.5.

Verdeling zorg- en opvoedingstaken

2.5.1.

De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.

De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat een zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is, gelet op het feit dat de man stelselmatig gewelddadigheden heeft gepleegd jegens haar en er om die reden geen enkel contact is tussen partijen.

2.5.2.

Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.

2.5.3.

De rechtbank overweegt als volgt.

[de Jeugd- en Gezinscoach] heeft ter zitting gezegd dat de minderjarige [minderjarige] langdurig behandeling nodig zal hebben voor het verwerken van trauma’s. Zij verwacht dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in de week van de zitting van 25 november 2019 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing voor deze minderjarige zal vragen. De rechtbank is ambtshalve bekend met de op 6 december 2019 uitgesproken beschikking van de kinderrechter, waarbij deze minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam (verder: GI), voor de duur van een jaar, met ingang van 6 december 2019 tot 6 december 2020. Voorts is bij die beschikking machtiging verleend tot uithuisplaatsing van deze minderjarige in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (aanbieder van 24-uurs zorg), voor de duur van drie maanden, met ingang van 6 december 2019 tot uiterlijk 6 maart 2020. De GI heeft op 15 januari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van deze minderjarige. De behandeling van dat verzoek zal plaatsvinden op 26 februari 2020 om 9.40 uur.

2.5.4.

Vast staat dat er sinds mei 2018 geen enkel contact is (geweest) tussen de man en de minderjarigen. Gesteld noch gebleken is dat de man sindsdien enig initiatief heeft genomen om te komen tot contact(herstel). Gelet hierop en mede gelet op de bemoeienis van de Raad in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om de stukken in handen te stellen van de Raad voor onderzoek en advies met betrekking tot de zorgregeling. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.

2.6.

Onderhoudsbijdragen

2.6.1.

De vrouw heeft verzocht, zoals ter zitting gewijzigd, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 114,00 per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 134,00 per maand vast te stellen.

2.6.2.

De man heeft verzocht een door hemzelf te betalen kinderbijdrage van maximaal € 25,00 per maand per kind vast te stellen.

2.6.3.

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.

2.6.4.

De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

2.6.5.

De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage kennis te nemen.

2.6.6.

De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

Kinderbijdrage

2.6.7.

Voor zover hierna bedragen zijn genoemd, zijn deze afgerond op hele euro’s. Voor de bepaling van de behoefte heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2018 (tweede helft) bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen.

behoefte

2.6.8.

Voor de bepaling van de behoefte van de minderjarigen zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde behoefte op basis van het inkomen van de man en het inkomen van de vrouw, nu partijen hebben verklaard dat zij nimmer hebben samengewoond.

De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in 2018 een uitkering krachtens de Participatiewet ontving. Daarmee staat vast dat de vrouw geen inkomen heeft waarmee in dit kader rekening gehouden dient te worden.

Voor de bepaling van het inkomen van de man neemt de rechtbank als uitgangspunt de jaaropgave 2018 van de man. Daaruit blijkt dat de man met ingang van 20 augustus 2018 een inkomen heeft genoten van € 11.301,--. De rechtbank zal dit bedrag extrapoleren in die zin dat dit bedrag wordt vermenigvuldigd met 3. Daarmee gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 33.903,--. Voorts wordt rekening gehouden met kindgebonden budget, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarmee is het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man te stellen op € 2.147-- per maand. Bij tien kinderbijslagpunten is de behoefte van de minderjarigen op basis van het NBI van de man te stellen op € 674,-- per maand. In verband met het feit dat bij de vrouw geen inkomen kan worden aangenomen, dient de berekende behoefte op basis van het inkomen van de man te worden gemiddeld. Daarmee is de behoefte van de minderjarigen te stellen op totaal € 337,-- per maand.

De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de man. Een exemplaar van die berekening is aan deze beschikking gehecht.

Zorgkorting

2.6.9.

De rechtbank houdt geen rekening met zorgkorting, nu vaststaat dat er sinds medio 2018 geen contacten zijn (geweest) tussen de man en de minderjarigen.

Draagkracht

2.6.10.

Bij de bepaling van de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2020 (eerste helft) bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen. De rechtbank ziet aanleiding als ingangsdatum van na te melden kinderbijdrage de datum van deze beschikking vast te stellen.

2.6.11.

Zoals hierboven bij de behoefte is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw, nu zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt, geen inkomen heeft waarmee bij de bepaling van de draagkracht rekening gehouden dient te worden.

Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van voormeld inkomen op basis van de jaaropgave 2018 van € 33.903,--. Voorts wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarmee is het NBI van de man te stellen op € 2.250,-- per maand. De draagkracht van de man kan volgens de formule worden vastgesteld op 70% x (2.250 - (0,3 x 2.250 + 975) =) € 420,-- per maand. De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde schuld aan de gemeente Almere ter zake terugbetaling van een uitkering krachtens de Participatiewet. De rechtbank is van oordeel dat dit een verwijtbare en daarmee een vermijdbare schuld is. Van de man mag worden verwacht dat hij bekend is met de regels van de gemeente dienaangaande. Voor zover dit niet het geval is dient dit voor rekening en risico van de man te blijven. De rechtbank houdt evenmin rekening met de schuld aan de belastingdienst ter zake te veel ontvangen toeslagen. Uit de stukken blijkt immers dat de man op deze schuld van totaal € 360,-- aflost met € 40,-- per maand. Deze schuld is derhalve nagenoeg afgelost. Voor zover de man een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets zal de rechtbank dit afwijzen. In het rapport van de Expertgroep Alimentatie staat vermeld dat de man in dat geval dient te stellen en te onderbouwen dat sprake is van lasten en dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dat specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. De man heeft dit nagelaten.

De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de man. Een exemplaar van die berekening is aan deze beschikking gehecht.

draagkrachtvergelijking

2.6.12.

Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 420,-- per maand) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen van € 337,-- per maand, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt ter bepaling wie van de ouders welk deel van de behoefte dient te dragen. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte. Volgens deze formule is het aandeel van de man te stellen op 420/420 x 337 = € 337,-- per maand, dit is € 84,-- per maand per kind. Het aandeel van de vrouw is te stellen op nihil, nu ervan wordt uitgegaan dat zij geen inkomen heeft waarmee bij de bepaling van de draagkracht rekening dient te worden gehouden.

2.6.13.

Zoals hierboven is overwogen wordt op het aandeel van de man geen zorgkorting in mindering gebracht. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te melden kinderbijdrage in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.

Partnerbijdrage

2.6.14.

Bij de bepaling van de behoefte en de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2020 (eerste helft) bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen.

Behoefte

2.6.15.

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende partnerbijdrage, nu zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt.

Draagkracht

2.6.16.

Bij de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van voormeld NBI van € 2.250,-- per maand. Bij het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van de alleenstaandennorm. Aan huur wordt rekening gehouden met € 591,-- per maand, waarop in mindering dient te strekken de in de bijstandsnorm opgenomen gemiddelde basishuur van € 230,-- per maand. De nominale premie zorgverzekeringswet bedraagt € 115,-- per maand en de premie aanvullende verzekering bedraagt € 19,-- per maand. Ook wordt rekening gehouden met € 32,-- per maand aan verplicht eigen risico. Hierop dient in mindering te strekken het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van € 33,-- per maand. Zoals hierboven bij de kinderbijdrage is overwogen houdt de rechtbank geen rekening met aflossing schulden. Daarmee is het draagkrachtloos inkomen te stellen op € 1.546,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt € 704,-- per maand, waarvan 60%, zijnde € 422,-- per maand, beschikbaar is voor betaling van een partnerbijdrage. Hierop dient in mindering te strekken de door de man te betalen kinderbijdrage van € 337,-- per maand. Daarmee resteert € 86,-- netto per maand voor betaling van een partnerbijdrage. Gebruteerd levert dit een bedrag op van € 137,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw verzochte partnerbijdrage van € 134,-- per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven en zal dat verzoek toewijzen.

De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het inkomen en de draagkracht van de man. Een exemplaar van die berekening is aan deze beschikking gehecht.

2.6.17.

De vrouw heeft verzocht de ingangsdatum van de partnerbijdrage te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift. Uit de wet volgt dat de rechtbank de partnerbijdrage niet kan laten ingaan op een datum gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding. De rechtbank zal de ingangsdatum dan ook bepalen op laatstgenoemde datum. Het staat partijen overigens wel vrij een eerdere ingangsdatum overeen te komen.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Somalië op [datum] ;

3.2.

bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;

3.3.

bepaalt dat de man € 84,-- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen met ingang van heden;

3.4.

bepaalt dat de man € 134,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;

3.5.

verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderbijdrage en de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;

3.6.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.M. Bergen op 29 januari 2020.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733