Rechtbank Rotterdam 17-02-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1321
Datum publicatie | 18-02-2020 |
Zaaknummer | C/10/590714 / JE RK 20-321 |
Procedure | Beschikking |
Zittingsplaats | Rotterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Verzoek tot ondertoezichtstelling, ingediend door de vaderVolledige uitspraak
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAMTeam Jeugd
zaakgegevens: C/10/590714 / JE RK 20-321
datum uitspraak: 17 februari 2020
in de zaak van
hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
betreffende
geboren op [geboortedatum kind 1] 2007 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2] ,geboren op [geboortedatum kind 2] 2012 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
De kinderrechter merkt als informanten aan:
hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken: - het verzoekschrift met bijlagen van de vader van 31 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 3 februari 2020;
- de pleitnotitie van de advocaat van de vader, mr. H.M. Hueting, welke ter zitting is overgelegd;
- de pleitnotitie van de advocaat van de moeder, mr. S. Imdahl, welke ter zitting is overgelegd.
Op 11 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. H.M. Hueting,
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Imdahl,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De minderjarige [naam kind 1] heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de moeder.
Het verzoek en het standpunt van de vader
De vader heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
Het verzoek is door en namens de vader ter zitting gehandhaafd en aan de hand van een pleitnotitie van mr. H.M. Hueting als volgt toegelicht.
De voornaamste reden dat vader het verzoek heeft ingediend is dat hij zich zorgen maakt over de ontwikkelingen van de kinderen en hier al anderhalf jaar op geen enkele wijze onderdeel van kan en mag uitmaken. Hoewel de Raad adviseert om de begeleide omgang tussen de vader en de kinderen zonder dwang te starten, is dat tot nu toe nog niet gelukt. De moeder weigert hier namelijk uitvoering aan te geven. De vader vreest dat de moeder haar angsten dusdanig op de kinderen projecteert, dat dit de reden is dat de kinderen aangeven de vader niet meer te willen zien. Het angstbeeld van de moeder neemt alleen maar toe, terwijl daartoe volgens de vader geen enkele aanleiding bestaat. De gedragingen van de moeder lijken met name gericht te zijn op haar eigen belang en niet dat van de kinderen. De vader stelt zich op het standpunt dat het in het belang van de kinderen is dat er een derde wordt ingeschakeld die betrokken wordt bij dit gebroken gezin om de belangen van de kinderen te behartigen. In dat geval is er iemand betrokken die ook de ouders ondersteuning kan bieden ten opzichte van de kinderen en die erop kan toezien dat de afspraken worden nagekomen.
Het standpunt van de moeder
Door en namens de moeder is, aan de hand van een pleitnotitie van mr. S. Imdahl, verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.
Er is primair verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat de vader niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kent een rangorde van verzoekers. Pas als de Raad niet overgaat tot een verzoek tot ondertoezichtstelling, kan de vader overgaan tot een dergelijk verzoek. Volgens de moeder heeft de vader niet geprobeerd om via de Raad een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. De vader heeft geen gesprek gezocht met de Raad en er ligt geen beslissing van de Raad tot afwijzing van een verzoek van de vader voor.
Subsidiair is verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen op de grond dat er geen reden bestaat voor een maatregel tot ondertoezichtstelling. De vader heeft niet gesteld of aangetoond dat de kinderen bedreigd worden in hun ontwikkeling. De moeder heeft aangegeven dat zij doet wat van haar gevraagd wordt en dat zij volledig achter de conclusie staat dat hulpverlening voor iedereen nodig is. De moeder is van mening dat de vader niet heeft aangetoond wat er sinds oktober 2019 is veranderd op grond waarvan de kinderen aanvullend in hun ontwikkeling zouden worden bedreigd, waardoor – in afwijking van het advies van de Raad van 9 oktober 2019 – een ondertoezichtstelling nu wel gerechtvaardigd zou zijn.
De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vader overweegt de kinderrechter dat uit het raadsrapport van 9 oktober 2019 is gebleken dat de Raad het gezin heeft onderzocht en geen aanleiding heeft gezien voor een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Anders dan hetgeen door de advocaat moederszijde primair is gesteld, is de kinderrechter van oordeel dat hiermee is voldaan aan het rangordevereiste als bedoeld in artikel 1:255 BW. Dit betekent dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoek van de vader overweegt de kinderrechter ten eerste dat een ondertoezichtstelling niet is bedoeld om alleen de omgang tussen een vader en zijn kinderen tot stand te brengen. De maatregel tot ondertoezichtstelling is slechts gerechtvaardigd indien het ontbreken van de omgang zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor de kinderen dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging voor de kinderen opleveren. Gelet op de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter met de advocaat moederszijde van oordeel dat door en namens de vader – naast het ontbreken van de omgang – onvoldoende is gesteld en aangetoond waaruit geconcludeerd kan worden dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het feit dat het kennelijk goed gaat met de kinderen en zij zich zowel op school als op persoonlijk vlak positief ontwikkelen, zoals dat door moeder ter zitting is gesteld, is onvoldoende weersproken gebleven. Ook anderszins is de kinderrechter onvoldoende gebleken van een bedreigde ontwikkeling van de kinderen.
Daarnaast heeft de Raad in het raadsrapport van 9 oktober 2019 en ter zitting aangegeven dat er nu geen redenen worden gezien voor een maatregel tot ondertoezichtstelling. De Raad ziet vooralsnog mogelijkheden van hulpverlening in het vrijwillige kader die eerst ingezet moeten worden. Mocht in de toekomst blijken dat hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende van de grond komt, zal de Raad alsnog een beschermingsonderzoek in het kader van een ondertoezichtstelling kunnen doen. Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment onvoldoende wordt voldaan aan het wettelijk criterium genoeg in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020. |
||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof |
||
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733