Rechtbank Midden-Nederland 10-02-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:522

Datum publicatie17-02-2020
ZaaknummerC/16/489876 / FO RK 19-1562 (voornaamswijziging), C/16/488796 / FO RK 19-1452 (doorhaling akte)
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenOverig; Voornaam (art. 1:4 BW); Gender / LHBT
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De huidige wettelijke regeling (art. 1:19d BW) geeft voor verzoeker niet de mogelijkheid de geboorteakte in overeenstemming te brengen met genderbeleving van verzoeker, namelijk niet mannelijk, maar ook niet vrouwelijk.1 O.g.v. de maatschappelijke ontwikkelingen en belang van verzoeker (genderbeleving) wordt verzoek ingewilligd: de geboorteakte moet worden veranderd van "zoon" naar "geslacht is niet kunnen worden vastgesteld".

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/489876 / FO RK 19-1562 (voornaamswijziging)

zaaknummer / rekestnummer: C/16/488796 / FO RK 19-1452 (doorhaling akte)

Beschikking van 10 februari 2020

in de zaak met nummer C/16/488796 / FO RK 19-1452 van

de OFFICIER VAN JUSTITIE,

in het arrondissement Utrecht,

hierna te noemen: ‘de OvJ’.

waarin de rechtbank als belanghebbenden aanmerkt:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen [verzoeker] ,

advocaat mr. C. Simmelink te Maarssen,

de AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE [gemeente] ,

hierna te noemen: ‘de ambtenaar’.

en in de zaak met nummer C/16/489876 / FO RK 19-1562 van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen [verzoeker] ,

advocaat mr. C. Simmelink te Maarssen.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft in de zaak met nummer C/16/488796 / FO RK 19-1452 de volgende stukken ontvangen:

  • het verzoekschrift van de officier van justitie, binnengekomen op de griffie van deze rechtbank op 3 oktober 2019;

  • het F-9 formulier van mr. Simmelink met stukken, binnengekomen op de griffie van deze rechtbank op 9 januari 2020.

1.2.

De rechtbank heeft in de zaak met nummer C/16/489876 / FO RK 19-1562 de volgende stukken ontvangen:

- het verzoekschrift van [verzoeker] , binnengekomen op de griffie van deze rechtbank op 21 oktober 2019

1.3.

Beide zaken zijn gelijktijdig op 20 januari 2020 mondeling behandeld. Daarbij zijn verschenen de OvJ mr. H.J. Lambers , de ambtenaar in de persoon van [A] en [B] en [verzoeker] met advocaat.

2De feiten

2.1.

Op de geboorteakte staat [verzoeker] vermeld als “ [voornamen] , zoon van (…)”

3De verzoeken

3.1.

De OvJ verzoekt primair op grond van artikel 1:24 lid 1 BW de geboorteakte van [verzoeker] door te halen en een nieuwe geboorteakte op te laten maken door de burgerlijke stand en daarbij het geslacht op te nemen: “het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld”. Subsidiair verzoekt de OvJ het laatstgenoemde als latere vermelding in de geboorteakte van [verzoeker] op te laten nemen.

3.2.

De ambtenaar en [verzoeker] staan achter het primaire verzoek van de OvJ.

3.3.

[verzoeker] verzoekt wijziging van de voornamen “ [voornamen] ” te gelasten, in die zin dat deze worden gewijzigd in “ [gewijzigde voornamen] ”, zodat deze voornamen [gewijzigde voornamen] zullen zijn.

4De beoordeling

Wat zal de rechtbank beslissen?

4.1.

De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] gelasten een latere vermelding aan de geboorteakte van [verzoeker] toe te voegen, inhoudende dat waar staat “zoon”, gelezen dient te worden “het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld”. Daarnaast zal de rechtbank de wijziging van de voornamen “ [voornamen] ” gelasten, in die zin dat in de plaats van die voornamen de voornamen [gewijzigde voornamen] luiden. De volledige voornamen van [verzoeker] komen dan [gewijzigde voornamen] te luiden. De rechtbank licht haar beslissing hierna toe.

Waarom zal de rechtbank dit beslissen?

Ten aanzien van de geboorteakte:

Wat is er aan de hand?

4.2.

Vast is komen te staan dat de vermelding van het geslacht van [verzoeker] in de geboorteakte, in die zin dat daar staat “zoon van”, niet in overeenstemming is met de bij [verzoeker] bestaande overtuiging niet tot het mannelijke geslacht, maar evenmin tot het vrouwelijke geslacht te horen. Volgens [verzoeker] bestond bij de geboorte al onduidelijkheid over het geslacht op grond van lichamelijke kenmerken, maar bestond er, anders dan nu op grond van artikel 1:19d BW, toen nog niet de juridische mogelijkheid om bij onduidelijkheid over het geslacht de vermelding “het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld” in de geboorteakte op te nemen. Gelet op de door [verzoeker] en de OvJ in het geding gebrachte stukken en de toelichting van [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling acht de rechtbank aannemelijk dat bij [verzoeker] sprake is van een ambivalent geslacht.

De huidige wettelijke regeling

4.3.

De huidige tekst van de wettelijke regeling geeft voor [verzoeker] niet rechtstreeks de mogelijkheid in de geboorteakte de vermelding van het mannelijke geslacht dan wel het vrouwelijke geslacht achterwege te laten en deze in overeenstemming te brengen met de genderbeleving van [verzoeker] , namelijk niet mannelijk, maar ook niet vrouwelijk. Tot dezelfde conclusie in vergelijkbare zaken kwam de Hoge Raad in zijn uitspraak van 30 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ5686), de Rechtbank Limburg op 28 mei 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:4931) en de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juli 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3437). De regeling zoals opgenomen in art. 1:19d BW ziet op het geval dat het geslacht van een net geboren kind twijfelachtig is. In dat geval wordt een geboorteakte opgemaakt, waarin wordt vermeld dat het geslacht van het kind niet is kunnen worden vastgesteld.

Artikel 8 EVRM

4.4.

De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 8 EVRM de positieve verplichting voor de Nederlandse staat voortvloeit om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van [verzoeker] aan te kunnen passen, zoals de OvJ heeft verzocht. De rechtbank licht dit als volgt toe.

4.5.

In zijn voornoemde beslissing overwoog de Hoge Raad dat de nationale staten de beoordelingsvrijheid hebben om te beslissen of en zo ja, op welke wijze de wettelijke regeling inzake de geslachtsaanduiding in de geboorteakte moet voorzien in de mogelijkheid de geslachtsaanduiding geheel achterwege te laten in gevallen van “niet geseksueerdheid”. De Hoge Raad overwoog ook dat bij de beantwoording van de vraag of uit artikel 8 EVRM een positieve verplichting voortvloeit tot het treffen van zo’n regeling of tot het toewijzen van het toen aan de Hoge Raad voorliggende verzoek, rekening moet worden gehouden met een juist evenwicht tussen het algemeen belang en de belangen van het individu. Er moet sprake zijn van een zogenoemde “fair balance”. De Hoge Raad overwoog dat - in het hem op dat moment voorliggende geval - het algemeen belang bij het handhaven van de door de Hoge Raad beschreven wettelijke regeling over de geslachtsaanduiding in de geboorteakte zwaarder woog. De Hoge Raad wees erop dat die regeling gebaseerd is op de ook in de andere bij de Raad van Europa aangesloten staten algemeen aanvaarde opvatting dat personen hetzij tot het mannelijke hetzij tot het vrouwelijke geslacht behoren. Dat algemene belang woog toen zwaarder dan het belang van de verzoeker in die zaak bij juridische erkenning van de overtuiging noch tot het ene noch tot het andere geslacht te behoren door het achterwege laten van een geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat op dat moment geleidelijk meer aandacht werd gegeven aan interseksualiteit, met name in gevallen waarin een persoon geslachtelijke kenmerken van beide seksen heeft, en de daarmee samenhangende problemen. Maar volgens de Hoge Raad was geen sprake van een (trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit in gevallen waarin personen ervan overtuigd zijn geraakt dat zij, ongeacht de bij hen aanwezige fysieke geslachtskenmerken, noch tot het vrouwelijke noch tot het mannelijke geslacht behoren. De rechtbank verwijst voor het voorgaande naar rechtsoverweging 3.5.3 van de uitspraak van de Hoge Raad.

4.6.

Met de Rechtbank Limburg in haar voornoemde uitspraak van 28 mei 2018, is de rechtbank van oordeel dat inmiddels wel sprake is van een maatschappelijke erkenning en (een trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit. De rechtbank verwijst naar hetgeen de Rechtbank Limburg over de ontwikkelingen sinds 2007 in haar rechtsoverwegingen 2.5.1 tot en met 2.5.4 heeft overwogen. De rechtbank voegt daaraan toe dat deze maatschappelijke erkenning zich heeft voortgezet.

4.7.

Inmiddels is er de ontwerpresolutie van het Europees Parlement over de rechten van interseksuele personen (B8-0101/2019) die het belang benadrukt van flexibele procedures bij geboorteregistratie. Het Europees Parlement spreekt daarin uit verheugd te zijn over de wetten die sommige lidstaten hebben aangenomen en die wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking toestaan. Het Europees Parlement spoort (onder punt 9 van de ontwerpresolutie) andere lidstaten ertoe aan om soortgelijke wetgeving aan te nemen, waaronder flexibele procedures om gendermarkers, zolang die nog geregistreerd worden, en namen op geboortecertificaten en identiteitsdocumenten te veranderen (met inbegrip van de mogelijkheid tot genderneutrale namen).

4.8.

In Australië heeft de High Court of Australia op 2 april 2014 ((2014) HCA 11 NSW)) geoordeeld dat de betrokkene in de geboorteregistratie moet worden opgenomen met de aanduiding ‘seks non-specific’. Ook wijst de rechtbank op de uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht van 10 oktober 2017 (ECLI:DE:BVerfG:2017:rs20171010.1bvr201916) waarin is geoordeeld dat de Duitse wetgever voor 31 december 2018 een derde geslachtsregistratie-optie moet creëren naast de registratie ‘man’ en ‘vrouw’ in de geboorteakte, of de geslachtsregistratie geheel achterwege moet laten. Deze wetswijziging heeft inmiddels op 18 december 2018 plaatsgevonden.

4.9.

Verder is inmiddels op 1 november 2019 de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen in werking getreden. Deze wet heeft wijziging gebracht in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Het betreft een nadere invulling van het verbod om ongeoorloofd onderscheid te maken op grond van geslacht. In artikel 1 lid 2 van de Awgb is nu opgenomen dat onder onderscheid op grond van geslacht ook wordt verstaan onderscheid op grond van geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderexpressie.

4.10.

Naar het oordeel van de rechtbank maken deze ontwikkelingen dat op dit moment het individuele belang van [verzoeker] bij juridische erkenning van de overtuiging niet tot het ene maar ook niet tot het andere geslacht te horen zwaarder weegt dan het algemene belang bij handhaving van de huidige wettelijke regeling. Door de OvJ en door de ambtenaar zijn geen argumenten naar voren gebracht die verwijzen naar strikte handhaving van de huidige wettelijke regeling op grond van het algemeen belang. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet meer gesproken worden van een algemeen aanvaarde opvatting dat personen of tot het mannelijke of tot het vrouwelijke geslacht horen.

4.11.

Omdat de vermelding “X” in de geboorte akte op dit moment wettelijk nog niet mogelijk is, zal de rechtbank overeenkomstig de uitspraak van de Rechtbank Limburg de ambtenaar gelasten op te nemen dat “het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld” overeenkomstig artikel 1:19d BW. De rechtbank merkt op dat in een identiteitsbewijs zoals het paspoort bij sekse een “X” zal worden vermeld.

4.12.

Anders dan de Rechtbank Limburg en ook anders dan de OvJ primair heeft verzocht, zal de rechtbank de ambtenaar gelasten dit te doen in de vorm van een latere vermelding. De rechtbank is van oordeel dat aan het doorhalen van de huidige geboorteakte en het opmaken van een nieuwe geboorteakte bezwaren zijn verbonden. De oude akte is in dat geval niet meer voorhanden om de persoonshistorie te reconstrueren en in dwingend bewijs te voorzien. De rechtbank verwijst hiervoor naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming in het kader van de evaluatie van de Transgenderwet (Kamerstukken I, 2019-2020, 33351, nr. I, p. 13) en ook de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1853 m.nt. J. de Boer). Bovendien sluit deze vorm van registratie ook beter aan bij de huidige wel wettelijk geregelde mogelijkheid om wijziging van het geslacht in de akte van geboorte te verzoeken zoals geregeld in de artikelen 1:28 tot en met 1: 28c BW.

4.13.

De rechtbank overweegt tot slot nog onder ogen te zien dat de onderhavige kwestie een gevoelig beleidsterrein betreft met mogelijk de nodige gevolgen op allerlei gebied. In het kader van een wetgevingstraject zouden deze mogelijke gevolgen in kaart gebracht kunnen worden en zouden, daarmee rekening houdend, afwegingen gemaakt kunnen worden. De rechtbank begrijpt evenwel dat de wetgever er na de uitspraak van de Rechtbank Limburg bewust voor heeft gekozen (nog) niet over te gaan tot wetswijziging, maar de ontwikkelingen vooralsnog af te wachten De rechtbank verwijst in dit verband naar de brief van de (toenmalig) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 januari 2019. In deze brief zegt de staatssecretaris met de Minister voor Rechtsbescherming de visie te delen van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit (hierna: de commissie) en een wetswijziging prematuur te vinden. De staatssecretaris verwees hiervoor naar de brief van de commissie van 19 september 2018 waarin zij de Minister voor Rechtsbescherming laat weten in de uitspraak van de Rechtbank Limburg geen aanleiding te zien voor wetswijziging en het raadzaam te achten de ontwikkelingen op dit terrein, ook internationaal, af te wachten. De commissie schreef dat de Rechtbank Limburg met haar oordeel een praktische oplossing heeft bereikt die rekening houdt met de wens van betrokkene en dat de commissie tot in ieder geval dat moment niet was gebleken dat de oplossing van de Rechtbank Limburg niet zou voldoen of op problemen zou stuiten.

Ten aanzien van de voornaamswijziging:

4.14.

Voor de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat voor [verzoeker] voldoende zwaarwichtig belang bestaat bij wijziging van de voornamen zoals [verzoeker] verzoekt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen voelt [verzoeker] zich geen man, maar ook geen vrouw en acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat bij [verzoeker] sprake is van een ambivalent geslacht. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de voornamen [gewijzigde voornamen] genderneutrale namen zijn en deze in het dagelijks leven al te gebruiken.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] om te verbeteren de geboorteakte met nummer [nummer] van [verzoeker] , ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente [gemeente] van het jaar 1970 inhoudende dat waar staat “zoon”, gelezen dient te worden “het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld”;

5.2.

gelast de voornaamswijziging in: [gewijzigde voornamen] , zodat [verzoeker] voortaan [naam] zal heten;

5.3.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.G. van Doorn, mr. E.A.A. van Kalveen en mr. G. van de Beek, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020 in aanwezigheid van mr. A. Wakker, griffier. 1

1

type: WA(M

coll:

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 30-03-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5686
Rechtbank Limburg 28-05-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:4931
Rechtbank Noord-Nederland 24-07-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3437


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733