Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9757

Datum publicatie17-02-2020
Zaaknummer200.260.319
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Proceskosten; Appel van de echtscheiding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De man komt in hoger beroep terug op zijn in eerste aanleg gedane verzoek tot echtscheiding vanwege de aan echtscheiding verbonden nadelige gevolgen. Hof oordeelt dat bij gebrek aan belang het niet mogelijk is om een in eerste aanleg toegewezen verzoek in hoger beroep te herstellen, ook als sommige gevolgen van die beslissing voor een partij nadelig zijn. Daar komt bij dat hij in hoger beroep de duurzame ontwrichting niet heeft betwist. Ook proceskostenveroordeling, want nodeloos ingesteld beroep.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.260.319

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 463342)

beschikking van 12 november 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. K. Spaargaren te Hilversum,

en

[verweerster] ,

wonende te [A] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. C.M.J. Zillikens te Hoorn.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 juni 2019;

- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;

- een journaalbericht van mr. Zillikens van 29 juli 2019 met productie;

- een brief van mr. Zillikens van 22 augustus 2019 met productie;

- een journaalbericht van mr. Zillikens van 9 september 2019 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2004 te [B] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuurd.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2005 te [B] ;

- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007 te

[C] en

- [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2008 te [C] ,

gezamenlijk te noemen: de kinderen. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

3.3

Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 juli 2018, heeft de man, voor zover thans van belang, verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.

3.4

Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van 20 september 2018 heeft de vrouw, voor zover hier van belang, zich gerefereerd aan onder andere de door de man verzochte echtscheiding.

3.5

Bij de beschikking van 6 maart 2019 (verder: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

De echtscheidingsbeschikking is thans nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4De motivering van de beslissing

4.1

De man voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. De man verzoekt, voor zover hier van belang, de echtscheidingsbeschikking te vernietigen en het verzoek tot echtscheiding aan te houden tot een aanvaardbare oplossing is gevonden voor de huisvestingsproblematiek van de man en de kinderen.

4.2

De vrouw voert verweer en verzoekt, voor zover hier van belang, het verzoek van de man af te wijzen en per eerst mogelijke datum de echtscheiding uit te spreken, kosten rechtens.

4.3

Ingevolge artikel 2.6.1. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven kan, indien van een beschikking ook hoger beroep is ingesteld van de echtscheidingsbeslissing, het hof naar aanleiding van een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek van een belanghebbende besluiten op korte termijn een mondelinge behandeling te bepalen, waarbij alleen het hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding zal worden behandeld. Het hof heeft dit door de vrouw - bij het journaalbericht van

mr. Zillikens van 29 juli 2019 gevoegde brief van 29 juli 2019 - gedane verzoek gehonoreerd. Tijdens de op 29 oktober 2019 gehouden mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten over de echtscheidingsbeslissing (nader) toe te lichten.

4.4

De man komt in hoger beroep terug op zijn in eerste aanleg gedane verzoek tot echtscheiding in verband met de aan de inschrijving van de echtscheiding verbonden nadelige gevolgen. Het hof stelt voorop dat zowel de man als de vrouw in eerste aanleg het verzoek heeft gedaan echtscheiding tussen hen uit te spreken. De rechtbank heeft het door de man én door de vrouw gedane verzoek tot echtscheiding vervolgens toegewezen.

Het is bij gebrek aan belang niet mogelijk een in eerste aanleg toegewezen verzoek in hoger beroep te herstellen, ook als sommige gevolgen van die beslissing voor een partij nadelig zijn. Daarnaast heeft de man in hoger beroep de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen niet betwist.

De man stelt in hoger beroep dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voor hem ingrijpende gevolgen heeft voor huisvesting van hemzelf en de kinderen.

Het hof kwalificeert deze door de man aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden die tot doorbreking van voormeld uitgangspunt kunnen leiden. Het verzoek van de man in hoger beroep zal daarom worden afgewezen. De eerste grief 1 van de man faalt dus.

4.5

Voor verzoekschriftprocedures is, met betrekking tot de proceskosten, bepaald dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden (artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 362 Rv) . Daarbij geldt als uitgangspunt dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt is overgelaten of hij in het gegeven geval aanleiding vindt een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

4.6

In procedures die zaken van personen- en familierecht betreffen wordt in het algemeen besloten om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van de partijen

de eigen kosten draagt. De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. Hij kan onder meer, ook ambtshalve en dus zonder een daartoe strekkend verzoek, een partij veroordelen in de proceskosten van de wederpartij als de in het ongelijk gestelde partij of als de procedure nodeloos is aangespannen of voortgezet. De rechter is daarbij niet gehouden aan het liquidatietarief en hoeft zich evenmin te laten leiden door een mogelijk op toevoeging procederen door één of beide partijen.

4.7

Naar het oordeel van het hof heeft de man deze procedure wat betreft de echtscheiding nodeloos aangespannen, althans nodeloos voortgezet. Ook voor de man, althans zijn advocaat, moest duidelijk zijn dat de man geen belang heeft bij vernietiging van de bij de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding nu het een in eerste aanleg toegewezen verzoek betreft. Het hof zal daarom de man als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep voor zover het de echtscheiding betreft, met toepassing van het liquidatietarief. De kosten van deze procedure aan de zijde van de vrouw zullen worden vastgesteld op:

- griffierecht: € 324,-;

- salaris advocaat: € 2.148,- (tarief II, € 1.074,- per punt, 2 punten: 1 punt voor het

verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof);

in totaal € 2.472,-.

5De slotsom

5.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief met betrekking tot de echtscheiding. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Het hof zal voor het overige iedere beslissing aanhouden.

5.2

Het hof zal de man veroordelen in de kosten van de procedure in dit hoger beroep.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van

6 maart 2019, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken;

veroordeelt de man in de kosten van de echtscheidingsprocedure in hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 324,- voor verschotten en op

€ 2.148,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart de hiervoor genoemde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en

M.S. van Gaalen, bijgestaan door de griffier, en is op 12 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733