Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:318

Datum publicatie30-01-2020
ZaaknummerC/02/366635 / KG ZA 19-730
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsMiddelburg
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:511
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenOverig; Social media in het familierecht;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gefilmde uithuisplaatsing en openbaring brief GI. Afweging recht op vrijheid van meningsuiting tegen recht op eerbiediging persoonlijke levenssfeer. Video: geen publiek misstand. Gelet op verzet had uithuisplaatsing niet anders kunnen plaatsvinden. Geen disproportioneel politiegeweld. Onjuiste suggestie ongegronde uithuisplaatsing. Zonder misstanden, onnodige associatie GI-medewerkers met Hitler/nazi’s/verkrachting/kidnapping. Gevolg: bedreigende reacties. Belang GI dat zij werk veilig kunnen verrichten. Veroordeling ouders.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken

Middelburg

zaaknummer / rolnummer: C/02/366635 / KG ZA 19-730

Vonnis in kort geding van 30 januari 2020

in de zaak van

de stichting

WILLIAM SCHRIKKER GROEP,

statutair gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

advocaat mr. J.J. van Dort te Naarden,

tegen

1 [moeder] ,

2. [vader],

beiden wonende te Middelburg,

gedaagden,

advocaat mr. P.C. Schouten te Breda.

Eiseres zal hierna WSG worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid als [moeder] c.s. (vrouwelijk enkelvoud) en ieder afzonderlijk als [moeder] en [vader] .

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 3 januari 2020 met producties 1 tot en met 7;
- de (fax)brief van mr. Schouten van 14 januari 2020 met productie 2;
- het e-mailbericht van 14 januari 2020 van de advocaat van [moeder] c.s. met productie 3;
- de brief van mr. Schouten van 15 januari 2020 met productie 1 (welke productie op 13
januari 2020 ook reeds door [moeder] bij de rechtbank was afgegeven);
- de mondelinge behandeling op 16 januari 2020 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

WSG is een stichting die zich onder meer bezighoudt met het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen zoals de ondertoezichtstelling en de voogdij van voornamelijk minderjarigen die als gevolg van een stoornis en/of een beperking mogelijk een blijvende handicap ondervinden in hun ontwikkeling tot zelfstandigheid, en van minderjarigen met gehandicapte ouders waarvoor specialistische hulp noodzakelijk is.

2.2.

[moeder] is moeder van vier minderjarige kinderen. [vader] is de vader van de jongste drie kinderen. De kinderen zijn alle vier onder toezicht gesteld door de kinderrechter van deze rechtbank, waarbij WSG is belast met de uitvoering van deze maatregel. Daarnaast zijn alle kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling met machtiging van de kinderrechter van deze rechtbank uit huis geplaatst in een pleeggezin.

2.3.

Op 26 juli 2019 hebben medewerkers van WSG ter uitvoering van de beschikking van de kinderrechter tot uithuisplaatsing de jongste dochter van [moeder] c.s., toen bijna een jaar oud, uit de woning van [moeder] c.s. opgehaald. Zij werden daarin bijgestaan door politie. [vader] heeft deze gebeurtenis gefilmd en daarbij commentaar gegeven. [vader] heeft de 11:26 minuten durende video ‘live’ uitgezonden op Facebook. Op 2 augustus 2019 heeft hij de video onder de link ‘https://m.youtube.com/watch?v:Atqwsh nVdQ’ met de titel ‘Kidnapping in Holland’ op internet (YouTube) geplaatst.

2.4.

[vader] heeft het grootste deel van de videobeelden gemaakt toen hij zich beneden in de woning bevond, onderaan de trap die naar de eerste verdieping leidt. Hij filmde daar verschillende politieagenten en een medewerker van WSG die onderaan de trap wachtten totdat twee andere medewerkers van WSG, die zich op dat moment buiten beeld met [moeder] , haar dochtertje en twee politieagenten op de eerste verdieping bevonden, met het kind naar beneden zouden komen. Te horen is dat de eerstgenoemde medewerker van WSG [moeder] enkele keren voorhoudt dat WSG – kort gezegd – uitvoering geeft aan een beschikking van de kinderrechter om het kind uit huis te plaatsen. Op de video is verder te horen dat [moeder] luid en bij voortduring schreeuwt dat zij naakt is en dat zij bezig was haar kindje in bad te doen. Zij geeft meerdere keren schreeuwend opdracht aan [vader] om te filmen wat er gebeurt en om “live te gaan” op Facebook, waarop [vader] antwoordt dat hij dat aan het doen is. Op enig moment is te zien dat de twee medewerkers van WSG die zich op de eerste verdieping bevonden naar beneden komen en naar buiten lopen, met het kind, gewikkeld in een handdoek, op de arm. Enige tijd hierna loopt [vader] filmend de trap op en is te zien dat [moeder] , gekleed in een badjas en luid schreeuwend, op de eerste verdieping op de grond ligt terwijl zij door twee politieagenten tegen de grond wordt gehouden. Daarna is te zien dat [moeder] door de politie mee naar buiten wordt genomen.

2.5.

In de video wordt (voorts) onder meer het volgende gezegd:

[vader] : “(…) Ik ben nu aan het filmen want ze komen zo maar naar binnen. Ik ben live [voornaam moeder] . Ze komen [kind] weghalen en ze hebben niet eens een reden. Moet je die hoofden nou zien man.
(…)”

Medewerker WSG: “De kinderrechter heeft besloten dat [kind] uit huis moet.”


[vader] : De kinderrechter heeft besloten dat [kind] uit huis moet. En op welke gronden dan? Wordt dat ons ook duidelijk gemaakt? Ze hebben helemaal geen gronden van iets en toch komen ze onze kinderen wegnemen. Hè, want het is kinderhandel in Nederland. Kinderhandel. Ja hè, ze nemen je kinderen mee, ten slotte worden ze verkracht. Onze dochter is al verkracht, hè, door een van jullie praktijken, omdat jullie ze mee hebben genomen. Ja, eerlijk waar. Dat weten jullie zelf ook wel. Het is niet goed waarmee jullie bezig zijn. Jullie kunnen onze kinderen niet opvoeden, daar zijn jullie niet capabel voor. Maar jullie denken dat jullie de Übermensch zijn. Hitlers nakomelingen lijken jullie wel. (…)”

[moeder] : “(…) Een moeder die zo goed voor haar kinderen zorgt. Dit gaat groot nieuws worden hè. Wat jullie nu doen is onrechtvaardig. Jullie gaan allemaal boeten voor dit (…) Dit gaat live op Faceboek

(…)
Film wat er aan de hand is. Live op Facebook (…) Mensen, ik was mijn kindje in het bad aan het doen. De William Schrikker Groep heeft onterecht een bevel voor mijn kindje. Ik mocht niet eens de tijd om mijn kindje zeg maar de shampoo uit haar haren te spoelen. Ik krijg niet eens de kans om mij aan te kleden. Jullie gaan boeten.
(…)”

2.6.

[moeder] heeft daags na de uithuisplaatsing een bericht op Facebook geplaatst waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…) Ik heb jullie hulp nodig deel mijn filmpje dat ze mijn dochtertje [kind] met shampoo in haar haren zonder enige goede gronden die nog nooit 1 nacht zonder haar Moeder was in 11 maanden tijd hebben weggeroofd. En mijn 2 jongens al 2 jaar van mij weghouden. Ik heb jullie hulp hard nodig al mijn fb friends! Deel dat filmpje van de politie massaal. Dit is echt gestoord wat ze hebben gedaan gisteren, omdat ik sterker sta dan hun theoretisch maar hun maken Misbruik van hun Machtsmisbruik! Ik roep alle “lotgenoten massaal te komen in hun gele hesjes op 06 september 2019 in den Bosch. En dat iemand kan regelen dat er een professionele cameraman komt op die dag vast te leggen! Dit gaat groot NIEUWS worden als ze mijn 3 kinderen niet gaan teruggeven! (…)”

2.7.

Enige tijd daarna heeft [moeder] een aan haar gerichte brief van mevrouw [medewerkster] (hierna: [medewerkster] ) op Facebook geplaatst. Met de brief informeert [medewerkster] , die is betrokken bij de hulpverlening aan het gezin van [moeder] en [vader] , [moeder] over hoe het gaat met [kind] na de uithuisplaatsing. Uit de brief blijkt dat mevrouw [medewerkster] bij de uithuisplaatsing betrokken was.

2.8.

Naar aanleiding van de film, de oproep om deze te delen en de plaatsing van de brief op Facebook zijn reacties van derden op Facebook gevolgd met onder andere de volgende inhoud:

“Helemaal misselijk van deze video, zo ontzettend veel onrecht.
Tijd voor een nieuwe pistolen Paultje, maar dan niet voor dierenleed, maar voor de ……”

“Filmpje is bij mij op fb al meer dan 10.500 keer bekeken. Dus we gaan door tot de kinderhandel stopt”

“De politie moet dit doen en hebben er zelf ook geen zin in. Mijn respect voor de politie bestaat niet meer. Het is wachten op een ouder die een keer daadwerkelijk af zal rekenen met een aantal schoften van JGZ. Iedere dag hoop ik dat te lezen in de kranten.”

“mongolen die hele wsg maken gezinnen kapot”

“ [medewerkster] gaat kapot..”.

2.9.

WSG heeft [vader] bij brief van 17 september 2019 gesommeerd de video van internet te verwijderen, aan welke sommatie geen gehoor is gegeven. De brief is daags daarna op de Facebookpagina van [moeder] geplaatst met de tekst:
“haha filmpje van inval politie moet eraf! Ga ik dus NIET doen, ze komen in mijn huis. Ik heb alle recht om te filmen en op Facebook te plaatsen! Beetje mijn baby onterecht van 1 jaar stelen!”

3Het geschil

3.1.

WSG vordert, na wijziging en toelichting ter zitting – enigszins samengevat – om voor recht te verklaren dat de publicaties c.q. uitlatingen en filmmateriaal van [moeder] en [vader] op internet en Facebook ten aanzien van WSG en haar medewerkers onrechtmatig zijn jegens WSG. Daarnaast vordert zij, op straffe van het verbeuren van een dwangsom, [moeder] en [vader] ieder voor zich te gebieden met onmiddellijke ingang de video over de uithuisplaatsing van internet (YouTube) en Facebook te verwijderen en soortgelijke onrechtmatige uitlatingen te staken, [moeder] en [vader] te bevelen brieven van WSG waarin namen van medewerkers van WSG zijn genoemd van internet en Facebook te verwijderen en verwijderd te houden en [moeder] en [vader] ieder voor zich te bevelen dat zij geen foto’s of filmmateriaal waarop medewerkers van WSG herkenbaar in beeld zijn publiekelijk te maken, zonder voorafgaande toestemming van WSG, een en ander met veroordeling van [moeder] c.s. in de kosten van het geding.

3.2.

WSG legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [moeder] c.s. jegens haar en haar medewerkers onrechtmatig handelt doordat zij een film heeft gepubliceerd en uitlatingen doet op Facebook waarmee zij ten onrechte suggereert dat de uithuisplaatsing zonder grond heeft plaatsgevonden. In de film worden WSG en haar herkenbaar in beeld gebrachte medewerkers voorts ten onrechte beticht van kidnapping, verkrachting en kinderhandel en worden zij ‘Hitlers nakomelingen’ genoemd. Daar komt bij, aldus nog steeds WSG, dat in de op Facebook geplaatste brief de naam van [medewerkster] wordt genoemd. Volgens WSG zijn de uitlatingen van [moeder] c.s. onjuist, nodeloos grievend, lasterlijk en/of smadelijk en worden WSG en haar medewerkers daardoor in hun eer en goede naam en privacy geschaad. Zij wijst erop dat haar medewerkers zich mede gelet op de reacties die de film en de uitlatingen op Facebook bij anderen hebben opgeroepen onveilig en bedreigd voelen en dat zij overwegen de jeugdzorg te verlaten. In dit verband beroept zij zich tevens op artikel 21 Auteurswet en stelt dat haar medewerkers een redelijk belang hebben om zich tegen publicatie van hun portret in de film te verzetten.

3.3.

[moeder] c.s. bestrijdt dat WSG een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. [moeder] en [vader] beroepen zich op hun recht van vrije meningsuiting.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft WSG een voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Zij heeft onweersproken aangevoerd dat de video en de brief van mevrouw [medewerkster] aan [moeder] (hierna: de brief) nog steeds worden bekeken en gedeeld waardoor steeds meer mensen kennis kunnen nemen van de video en de brief die door medewerkers van WSG als lasterlijk en bedreigend worden ervaren. Dat, zoals [moeder] c.s. naar voren heeft gebracht, de film al ruim zes maanden op internet staat, deze al meer dan 200.000 keer is bekeken en reeds 5.000 keer is gedeeld, is onvoldoende om anders te oordelen. Waar het om gaat is dat WSG een verdere kennisneming en verspreiding wil voorkomen en dat is voldoende.

4.2.

WSG komt in dit geding mede als werkgever op voor haar werknemers, die volgens haar worden geschaad door de publicaties waarin zij een rol spelen in verband met de werkzaamheden die zij als werknemer voor hun werkgever verrichten. Met betrekking tot dergelijke publicaties kan een werkgever een vordering instellen ter bescherming van de werknemers. De werkgever komt de bevoegdheid tot het instellen van die vordering toe zowel uit hoofde van het belang dat hij zelf heeft bij de bescherming van zijn werknemers, als ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) . Die bevoegdheid bestaat dus ook buiten lastgeving en volmacht door de werknemer. Daarbij is mede van belang dat het voor werknemers, naar WSG ook in dit geding heeft aangevoerd, belastend kan zijn zelf in rechte op te treden, onder meer in verband met de mogelijke publicitaire gevolgen daarvan. Zie HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569. Nu gesteld noch gebleken is dat de werknemers bezwaar hebben tegen het instellen van de vorderingen door WSG, is zij bevoegd de hier bedoelde vorderingen in te stellen. Het verweer van [moeder] c.s. op dit punt faalt.

4.3.

De hiervoor genoemde bevoegdheid geldt evenwel niet voor het door WSG gevorderde bevel dat [moeder] c.s. geen foto’s of filmmateriaal van medewerkers van WSG openbaar maakt, voor zover die vordering is gebaseerd op artikel 21 Auteurswet. Ingevolge artikel 21 Auteurswet komt het recht zich te verzetten tegen het gebruik van het portret uitsluitend toe aan de geportretteerde of diens nabestaanden (Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 18 september 1990, NJ 1991, 281). De vordering die gebaseerd is op artikel 21 Auteurswet dient te worden afgewezen.

4.4.

In dit geding is de vraag aan de orde of de publicatie van de video en de brief jegens WSG en haar medewerkers onrechtmatig is. Daarbij staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar, namelijk aan de zijde van [moeder] c.s. het door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van WSG het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder het door WSG specifiek ingeroepen recht op bescherming van de goede naam/reputatie is begrepen.

4.5.

Bij de afweging van de belangen die met voornoemde rechten corresponderen staan in deze zaak twee gestelde belangen tegenover elkaar. Enerzijds is dat het belang van WSG en haar medewerkers om hun werk te kunnen doen zonder dat zij zich zorgen behoeven te maken over hun veiligheid, alsmede het belang dat zij niet worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen waardoor hun eer en goede naam wordt aangetast. Anderzijds is dat het door [moeder] c.s. gestelde belang om misstanden in de jeugdzorg of bij de politie aan de kaak te stellen die bij gebreke van bekendheid bij het grote publiek anders zouden kunnen blijven voortbestaan. Meer in het bijzonder heeft [moeder] c.s. in dit verband aangevoerd dat de wijze waarop de uithuisplaatsing door WSG en de politie is uitgevoerd ook op een minder ingrijpende manier had kunnen plaatsvinden door bijvoorbeeld de overhandiging van het kind buitenshuis op een daartoe afgesproken moment en stelt zij dat de politie buitenproportioneel geweld heeft gebruikt bij de uithuisplaatsing. Welke van de genoemde belangen het zwaarst weegt hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van dit geval. In het Gemeenteraadslid-arrest (HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD221) heeft de Hoge Raad als in aanmerking te nemen omstandigheden onder meer genoemd (i) de aard van de openbaar gemaakte verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben, (ii) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstanden welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, (iii) de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, (iv) de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder (i)-(iii) genoemde factoren en (v) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op succes bereikt had kunnen worden.

4.6.

Anders dan [moeder] c.s. bepleit, blijkt uit de video niet van een misstand die in het belang van de samenleving aan de orde dient te worden gesteld. De video draagt in zoverre dan ook niet bij aan een publiek debat over misstanden in de jeugdhulpverlening. Meer in het bijzonder blijkt niet uit de video en is ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat de uithuisplaatsing gelet op het kennelijke verzet van [moeder] c.s. daartegen op een minder ingrijpende en voor de betrokkenen, waaronder het kind, minder schadelijke wijze had kunnen plaatsvinden. Evenmin blijkt daaruit dat de politie gelet op het verzet van de ouders disproportioneel geweld heeft gebruikt om de uithuisplaatsing mogelijk te maken. [moeder] c.s. heeft in zoverre dan ook geen belang bij openbaarmaking van de video en de brief. Met de in de film en de vervolgens op Facebook door [moeder] en [vader] gedane uitlatingen en de titel waaronder de film op YouTube is geplaatst wordt veeleer de suggestie gewekt dat de uithuisplaatsing zonder grond is geschied, hetgeen gelet op de beschikkingen van de kinderrechter onjuist is. Bij gebreke van de door [moeder] c.s. gestelde misstanden, worden de medewerkers van WSG onnodig geassocieerd met Hitler/nazi’s en in verband gebracht met verkrachting, kidnapping en kinderhandel. Indien al juist is dat, zoals [moeder] c.s. stelt, de dochter van [moeder] tijdens een door WSG georganiseerd uitje een persoon heeft ontmoet die de dochter later heeft verkracht, wordt die nuancering niet gemaakt in de video.

4.7.

Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reacties van derden, hebben de openbaarmaking van de video en brief en de uitlatingen op Facebook geleid tot reacties van derden die, mede gelet op de herkenbaarheid van de medewerkers van WSG in de video en het noemen van de naam van een van die medewerkers in de op Facebook geplaatste brief, als bedreigend kunnen worden aangemerkt. Zoals WSG voorts terecht naar voren heeft gebracht hebben zij en haar medewerkers er belang bij dat zij hun werk veilig kunnen verrichten. Daarnaast hebben zij er belang bij dat zij niet, zonder grond, ervan worden beticht dat zij een uithuisplaatsing zonder recht hebben uitgevoerd en, eveneens zonder grond, worden geassocieerd met kinderhandel, kidnapping, Hitler en nazi’s en aldus in een kwaad daglicht worden gezet. Een en ander vormt een niet te rechtvaardigen inbreuk op hun recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer.

4.8.

Een afweging van de belangen van partijen leidt er gelet op het voorgaande toe dat het belang van WSG en haar medewerkers prevaleert boven het belang van [moeder] c.s. en dat [moeder] c.s. door de publicatie van de video en de brief onrechtmatig jegens WSG en haar medewerkers handelt. Uit de uitlatingen in de video en de daarna gedane mededelingen door [moeder] c.s. volgt dat [moeder] en [vader] gezamenlijk hebben gezorgd voor de publicatie van de video en de brief. Anders dan [moeder] c.s. heeft betoogd, zal de voorzieningenrechter daarom bevelen dat [moeder] en [vader] ieder voor zich de video en de brief van het internet c.q. Facebook verwijderen en verwijderd houden. De voorzieningenrechter zal een termijn drie dagen na uitspraak van dit vonnis bepalen waarin de video en de brief dienen te zijn verwijderd, op straffe van het verbeuren van een hierna te noemen dwangsom (na betekening van het vonnis). De voorzieningenrechter zal aan de te verbeuren dwangsommen een hierna te noemen maximum verbinden.

4.9.

[moeder] c.s. heeft na de sommatie door WSG uitdrukkelijk aangegeven niet van plan te zijn om de video van internet te verwijderen. Daar komt bij dat zij bij herhaling duidelijk heeft gemaakt dat zij het belangrijk vindt dat camerabeelden worden gemaakt van de hulpverlening van WSG en haar medewerkers en daartoe ook oproept. Gelet op de kans op herhaling, zal de voorzieningenrechter de vordering van WSG [moeder] c.s. te gebieden om in de toekomst af te zien van onrechtmatige openbaarmaking van videobeelden in verband met de hulpverlening door WSG aan het gezin van [moeder] en [vader] en van brieven van WSG waarin namen van die medewerkers zijn genoemd toewijzen. Ook op dit punt zullen [moeder] en [vader] worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom indien zij dit gebod niet naleven.

4.10.

De gevorderde verklaring voor recht dient te worden afgewezen. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding om een rechtstoestand vast te stellen (HR 2 april 1976, NJ 1977, 361).

4.11.

[moeder] en [vader] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de kosten van het geding worden veroordeeld, aan de zijde van WSG tot heden begroot op € 639,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat.

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

gebiedt [moeder] en [vader] ieder voor zich om binnen drie dagen na de uitspraak van dit vonnis de video en de brief van internet en Facebook te verwijderen en verwijderd te houden;

5.2.

gebiedt [moeder] en [vader] ieder voor zich om zich te onthouden van onrechtmatige publicaties van videobeelden in verband met de hulpverlening door WSG aan het gezin van [moeder] en [vader] en van brieven van WSG aan [moeder] c.s. voor zover daarin de namen van medewerkers van WSG zijn genoemd;

5.3.

veroordeelt [moeder] en [vader] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij aan de hiervoor genoemde bevelen niet voldoen en bepaalt dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een bedrag van € 10.000,00;

5.4.

veroordeelt [moeder] c.s. in de kosten van dit geding, aan de zijde van WSG tot heden begroot op € 639,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris;

5.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.


Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733