Gerechtshof Amsterdam 14-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:91

Datum publicatie21-01-2020
Zaaknummer200.259.203/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Informatieplicht/consultatieplicht; Geen omgang (een van) ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader sinds eind 2015 slechts summier over kind geïnformeerd terwijl hij als gezaghebbende ouder ip recht heeft op informatie omtrent gewichtige aangelegenheden mbt dit kind. Duidelijk dat moeder angst voelt voor man en daarom van mening is dat verschaffen van informatie niet van haar kan worden gevergd. Hof kan haar daarin echter niet volgen, nu ze zich onvoldoende heeft ingezet om aan die angsten te werken. Volgt bevestiging veroordeling tot informatieregeling, ditmaal mét dwangsom. Info hoeft niet onherleidbaar gemaakt.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.259.203/01

Zaaknummer rechtbank: C/13/659941 / FA RK 19-41

Beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2020 inzake

[de man] ,

volgens zijn verklaring wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:

- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] );

- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 9 mei 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 18 juni 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De man heeft op 30 juli 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een brief van de zijde van de man van 20 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 21 mei 2019;

- een brief van de zijde van de man van 2 juli 2019 met bijlage, ingekomen op 3 juli 2019.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 6 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de advocaat van de man;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw N. van der Geld.

3De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2015.

De man heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .

[de minderjarige] verblijft sinds het uiteengaan van de ouders bij de vrouw.

3.2

[de minderjarige] en de man hebben elkaar op 18 december 2015 voor het laatst gezien tijdens onbegeleide omgang.

3.3

[de minderjarige] staat sinds 23 februari 2016 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 november 2019.

3.4

Bij beschikking van de rechtbank van 30 november 2016 is voor zover thans van belang op verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en is de vrouw met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] belast. Deze beschikking is vernietigd door dit hof bij beschikking van 31 oktober 2017, de ouders bleven als gevolg daarvan beiden met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] belast.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de man, bepaald dat de vrouw gehouden is de man éénmaal per twee maanden per e-mail via de GI te informeren over [de minderjarige] omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] . Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw in de gelegenheid zal zijn de informatie rechtstreeks aan de man te verstrekken na het aflopen van de ondertoezichtstelling op 23 november 2019, wanneer zij dat niet kan dient zij zelf ervoor te zorgen dat zij dit op een adequate wijze eventueel via een derde regelt. Het verzoek van de man een dwangsom op te leggen voor iedere keer of dag dat de vrouw hieraan geen gehoor geeft, is afgewezen.

4.2

De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, dat zijn verzoeken in eerste aanleg, te weten dat de vrouw iedere twee maanden de man mailt en een update geeft over:

    de gezondheid van [de minderjarige] ;

    de school van [de minderjarige] ;

    de sport van [de minderjarige] ;

    de hobby’s van [de minderjarige] ;

    de andere interesses van [de minderjarige] ;

    de van school verkregen schoolrapporten,

het gevraagde op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer of dag dat zij aan het gevraagde geen gehoor geeft, (alsnog) worden toegewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedures, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht. Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoek vermeerderd met het verzoek om bij nakoming van de informatieregeling tevens een recente foto van [de minderjarige] te verschaffen.

4.3

De vrouw verzoekt het principaal hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de kosten.

4.4

De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de man (alsnog) af te wijzen, met compensatie van de kosten.

4.5

De man verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ter beoordeling aan het hof ligt enerzijds voor het verzoek van de man in principaal hoger beroep om de door hem verzochte informatieregeling vast te leggen op straffe van een dwangsom, anderzijds ligt voor het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep om de in de bestreden beschikking vastgelegde informatieregeling te vernietigen en het verzoek om een informatieregeling geheel af te wijzen. Gelet op de samenhang van de verzoeken in principaal en incidenteel hoger beroep ziet het hof aanleiding de verzoeken gezamenlijk te behandelen.

5.2

De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten: de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft.

5.3

De man kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert in principaal en incidenteel hoger beroep als volgt aan.

De man heeft [de minderjarige] inmiddels vier jaar niet gezien. Hij verzoekt een informatieregeling omdat dit voor hem de enige manier is om iets te weten te komen over [de minderjarige] . Als gezaghebbende ouder kan hij daar aanspraak op maken jegens de vrouw en bovendien heeft [de minderjarige] in de toekomst belang bij een geïnformeerde vader.

De bewering van de vrouw dat zij medisch niet in staat is om de man informatie over [de minderjarige] te verschaffen, onderbouwt zij niet met stukken. [de minderjarige] staat sinds 2016 onder toezicht van de GI om de omgang tussen de man en [de minderjarige] op te zetten, de communicatie tussen de ouders op te zetten en om de vrouw te ondersteunen. Het behalen van deze doelen komt echter niet van de grond doordat de vrouw zich niet laat begeleiden en naar niemand luistert. Ten onrechte treedt de GI hier niet tegen op en gebruikt zij niet de middelen die zij heeft, zoals een schriftelijke aanwijzing, om de vrouw te doen bewegen. Zo is tot op heden niet voldaan aan de in de bestreden beschikking opgelegde informatieregeling omdat de vrouw geen informatie verstrekt aan de GI en laatstgenoemde hier niks aan doet. Het is inmiddels duidelijk dat de informatieregeling onder regie van de GI niet tot stand zal komen. Bovendien zou dit niet de taak moeten zijn van de GI nu dit iets is tussen gezaghebbende ouders. De man verzoekt dan ook de informatie direct aan hem te versturen, dan wel om hem te informeren via de advocaten.

De rechtbank heeft voorts de verzochte dwangsom afgewezen, omdat zij van oordeel was dat een dwangsom de onderlinge verstandhouding zou verslechteren. De praktijk laat echter zien dat dwangsommen een positieve werking hebben. Op basis van het verloop van de ondertoezichtstelling had de rechtbank moeten inzien dat de vrouw niet vrijwillig aan de informatieregeling zou meewerken, zoals nu ook is gebleken, aldus de man.

5.4

De vrouw voert in principaal en incidenteel hoger beroep als volgt aan.

De man heeft de vrouw tijdens de relatie, tijdens haar zwangerschap en later in bijzijn van [de minderjarige] zeer gewelddadig behandeld en haar bedreigd met de dood. De vrouw en [de minderjarige] zijn als gevolg daarvan in 2016 op verzoek van de GI door de politie ondergebracht op een geheime plek in Nederland ver buiten [woonplaats] . De vrouw en [de minderjarige] werden hierdoor abrupt uit hun vertrouwde omgeving gehaald. Tot op heden ondervindt de vrouw de psychische gevolgen van het huiselijk geweld en de bedreigingen. De man ontkent echter dat hij gewelddadig is geweest en ziet niet in wat zijn invloed op het leven van de vrouw en [de minderjarige] is. Doordat de man blijft ontkennen en zijn excuses niet aanbiedt, blijft de angst van de vrouw bestaan en kan zij hem niet vertrouwen. Van de vrouw kan daarom niet worden gevergd dat zij de man informeert over [de minderjarige] .

Doordat de vrouw wordt getriggerd in haar angsten omdat zij informatie aan de man moet verschaffen, wordt zij in haar dagelijks functioneren belemmerd. Dit, terwijl zij iedere dag beschikbaar moet zijn voor de zorg en opvoeding van [de minderjarige] . Hierover heeft zij gesproken met Arkin teneinde hiervoor hulpverlening te ontvangen. Arkin heeft echter geconcludeerd dat de vrouw geen hulpvraag heeft en dus niet verder kan worden geholpen. Dat hulpverlening tot nu toe niet van de grond is gekomen ligt dus niet aan haar, aldus de vrouw.

5.5

De GI heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld de huidige ondertoezichtstelling te willen verlengen omdat naast de onderhavige problematiek zorgen bestaan over het opgroeien van [de minderjarige] . Een belangrijk doel van de huidige ondertoezichtstelling is overigens het bewerkstelligen van een situatie waarin de man en [de minderjarige] contact met elkaar kunnen hebben. Hier is echter emotionele toestemming voor nodig van de vrouw. Zij heeft meerdere kansen gekregen om aan haar angsten te werken. Doordat de vrouw geen hulpvraag heeft kan de hulpverlening echter niets voor haar betekenen, aldus de GI.

5.6

De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Onderzoek heeft uitgewezen dat een situatie zoals deze, waarin een beschikbare ouder buiten het leven van het kind wordt gehouden, op latere leeftijd schade toebrengt aan het kind. De raad begrijpt overigens dat de vrouw hier gelet op het verleden moeite mee heeft. Desondanks moet de man op zijn minst op de hoogte zijn van hoe het gaat met [de minderjarige] . Met het oog op de angsten van de vrouw kan eraan worden gedacht om de informatie onherleidbaar te maken. De informatieregeling dient verder via de GI of de advocaten plaats te vinden nu direct contact tussen de ouders onmogelijk is, aldus de raad.

5.7

Het hof overweegt als volgt.

Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.

Op 18 december 2015 heeft na afloop van de omgang een incident plaatsgevonden waarbij de ouders flinke ruzie kregen in aanwezigheid van [de minderjarige] . Sindsdien heeft geen omgang meer plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] .

Op aanwijzing van de GI heeft de man in november 2016 een traject doorlopen bij de Waag om zijn zelfinzicht te vergroten door middel van psycho-educatie ten aanzien van agressie. Desondanks is bij beschikking van dit hof van 18 september 2018 het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te leggen afgewezen omdat er ondanks verloop van tijd en diverse hulpverlening, nog steeds belemmeringen aanwezig waren voor het hervatten van het contact tussen de man en [de minderjarige] . Ook thans lijkt er nog geen uitzicht te zijn op opbouw van omgang tussen de man en [de minderjarige] , vanwege de angst van de vrouw voor de man en haar onvermogen om deze angst te verminderen. De vrouw heeft sinds maart 2018 gesprekken gevoerd met een psychologisch verpleegkundige. Deze gesprekken hebben tot niets geleid, waarop de vrouw in september 2018 door de GI via de huisarts is doorverwezen naar Arkin voor een persoonlijkheids- en intelligentieonderzoek zodat een diagnose kan worden gesteld en een behandelplan kan worden opgesteld. Na meerdere gesprekken met de vrouw heeft Arkin echter geconcludeerd dat de vrouw niet wenst mee te werken aan een onderzoek en dat zij onvoldoende blijk geeft van een hulpvraag. Hierop heeft Arkin de opdracht teruggegeven aan de GI. Sindsdien zijn de vrouw noch de GI voornemens nieuwe hulpverlening voor de vrouw te zoeken.

Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw zich verzet tegen de betrokkenheid van de GI. Ook heeft zij ter zitting in hoger beroep verklaard zodanig angstig te zijn dat de man naar de school van [de minderjarige] zou komen en haar daar iets zou aandoen, dat zij [de minderjarige] van de voorschool heeft afgehaald. Thans gaat [de minderjarige] als vierjarige niet naar school en onderwijst de vrouw hem zelf bij haar thuis. Voorts heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep duidelijk gemaakt niet van plan te zijn de man te informeren over [de minderjarige] .

5.8

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een informatieregeling op zijn plaats is. De man is sinds december 2015 slechts summier over [de minderjarige] geïnformeerd terwijl hij als gezaghebbende ouder van [de minderjarige] als uitgangspunt recht heeft op informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] . Het is het hof duidelijk dat de vrouw angst voelt voor de man en daarom van mening is dat het verschaffen van informatie niet van haar kan worden gevergd. Het hof kan haar daarin echter niet volgen, nu de vrouw zich onvoldoende heeft ingezet om aan die angsten te werken. Hoewel zij Arkin heeft bezocht en daar haar verhaal heeft gedaan, is het haar niet gelukt hulp van hen te ontvangen wegens het ontbreken van inzicht bij de vrouw dat zij hulp behoeft. Van de vrouw mag worden gevergd dat zij in het belang van [de minderjarige] zich inzet om aan die angsten te werken. Het hof ziet voorts geen aanleiding om de aan de man te verschaffen informatie onherleidbaar te maken, zoals door de raad ter zitting in hoger beroep is voorgesteld.

Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoek vermeerderd en verzocht om tevens een foto van [de minderjarige] in de informatieregeling op te nemen. Gelet op de aard van deze op artikel 1:253a BW gebaseerde procedure acht het hof deze uitbreiding van het verzoek van de man toelaatbaar. Het verweer van de vrouw dat dit niet van haar kan worden gevergd, kan het hof, zoals hiervoor reeds benoemd, niet volgen nu de vrouw zich onvoldoende heeft ingezet om iets aan haar angsten te doen. Het hof zal het verzoek van de man een foto van [de minderjarige] te verschaffen, toewijzen.

Voorts heeft het hof, gelet op het verloop van de informatieregeling sinds 3 april 2019, de houding van de vrouw en haar voornemen om te volharden in het niet verschaffen van informatie aan de man, niet de verwachting dat de informatieregeling door de vrouw zal worden nageleefd indien daaraan geen dwangsom is verbonden. Het hof zal het verzoek van de man om een dwangsom op te leggen daarom toewijzen.

Het hof zal bepalen dat de vrouw in elke even maand (derhalve februari, april, juni, augustus, oktober en december), op de eerste werkdag van die maand, de man per e-mail een update dient te geven over:

- de gezondheid van [de minderjarige] ;

- indien van toepassing: de schoolresultaten van [de minderjarige] ;

- indien van toepassing: de sport van [de minderjarige] ;

- indien van toepassing: de hobby’s van [de minderjarige] ;

- de (andere) interesses van [de minderjarige] ;

en dat zij aan hem éénmaal per half jaar zal toezenden een recente goed gelijkende kleurenfoto van [de minderjarige] en voorts (een kopie van) ieder toekomstig schoolrapport van [de minderjarige] tijdens de informatieronde volgend op de ontvangst van het schoolrapport.

Het hof zal voorts bepalen dat de vrouw een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de vrouw niet of later dan de eerste werkdag van de maand bovengenoemde informatie verschaft aan de man. Zolang de GI betrokken is ziet het hof geen bezwaren om de mail van de vrouw via de GI te laten gaan. Wanneer de GI niet langer betrokken is kan de mail rechtsreeks aan de man worden verzonden, zo nodig door tussenkomst van haar advocaat. In dat laatste geval gaat het erom dat de vrouw ervoor zorgdraagt dat de genoemde informatie, foto’s en kopieën van schoolrapporten steeds op de eerste werkdag van de desbetreffende maand aan de man per e-mail worden verzonden. Het hof zal de dwangsommen als volgt maximeren.

5.9

Het hof ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken tussen gezaghebbende ouders de proceskosten worden gecompenseerd. Het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten zal worden afgewezen.

5.10

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6Beslissing

Het hof:

in principaal en incidenteel hoger beroep:

6.1

vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2019, voor zover het de informatieregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:

6.2

bepaalt een informatieregeling, inhoudende dat de vrouw in elke even maand, op de eerste werkdag van die maand en voor het eerst op 1 februari 2020, zo nodig door tussenkomst van haar advocaat, aan de man per e-mail een update zal geven over:

- de gezondheid van [de minderjarige] ;

- indien van toepassing: de schoolgang en schoolresultaten van [de minderjarige] ;

- indien van toepassing: de sport van [de minderjarige] ;

- indien van toepassing: de hobby’s van [de minderjarige] ;

- de (andere) interesses van [de minderjarige] ;

6.3

bepaalt dat de vrouw elke maand februari en elke maand oktober, zo nodig door tussenkomst van haar advocaat, op de eerste werkdag van die maanden per e-mail aan de man een recente goed gelijkende kleurenfoto van [de minderjarige] zal sturen;

6.4

bepaalt dat de vrouw aan de man (een kopie van) ieder schoolrapport van [de minderjarige] zal e-mailen, uiterlijk op de eerste werkdag van de even maand volgend op de dag van ontvangst van deze rapporten zo nodig door tussenkomst van haar advocaat;

6.5

bepaalt dat zolang de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog van kracht is, de vrouw de hiervoor genoemde e-mails op de genoemde data in plaats van aan de man, aan de GI kan sturen indien en voor zover de GI bereid is die e-mails onverwijld aan de man door te sturen;

6.6

bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere keer dat zij niet of later dan de eerste werkdag van de desbetreffende maand voldoet aan het hiervoor onder 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 bepaalde, totdat een maximum van € 4.500,- (zegge: vierduizend vijfhonderd euro) aan verbeurde dwangsommen zal zijn bereikt;

6.7

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.8

wijst het meer of anders verzochte in hoger beroep af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 14 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733