Rechtbank Den Haag 29-06-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12960

Datum publicatie14-01-2020
ZaaknummerC/09/548782 / FA RK 18-1455
ProcedureTussenbeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats; Gezagsgeschil 1:253a BW; Geen omgang (een van) ouders;
Familieprocesrecht; Deskundigenonderzoek / Ouderschapsonderzoek; Lijfsdwang / gijzeling; Uitvoerbaar bij voorraad;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Onvoldoende meewerken aan zorgregeling niet genoeg om HVP te wijzigen. Maar voldoende aannemelijk dat pedagogische klimaat bij moeder schadelijk is voor geestelijke ontwikkeling dochter. Rode draad in voorvallen is dat moeder haar belast met eigen emoties en met informatie die kind van 5 niet hoort te bereiken. HVP voortaan bij vader, nu niet gebleken is van contra-indicaties: geen aanwijzingen voor seksueel misbruik. Uitvoerbaar bij voorraad-verklaring ondanks verzoek moeder: rust nodig.
Tevens lijfsdwang.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 18-1455

Zaaknummer: C/09/548782

Datum beschikking: 29 juni 2018 (bij vervroeging)

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 26 februari 2018 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M.A. Tuls te Schoonhoven.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. M.M.P.M. Lousberg te Amsterdam.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

de gecertificeerde instelling.

Procedure

Bij beschikking van 25 april 2018 van deze rechtbank is een beslissing over de gezagsuitoefening, waaronder de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling, en over de proceskosten aangehouden.

De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:

- het faxbericht van 25 april 2018 van de zijde van de vader;

- de brief van 22 mei 2018, met bijlagen, van de zijde van de gecertificeerde instelling;

- het bericht ingekomen op 6 juni 2018, met bijlagen, van de zijde van de vader;

- het bericht ingekomen op 6 juni 2018, met bijlage, van de zijde van de vader;

- het faxbericht van 11 juni 2018 van de zijde van de moeder.

Op 13 juni 2018 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten, en namens Jeugdbescherming west (hierna: JBw), de gezinsvoogdijwerker voor het kind [naam medewerker JBw 1] , de gezinsvoogdijwerker voor de ouders [naam medewerker JBw 2] en gedragswetenschapper [naam] Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt inmiddels:

primair:

- te bepalen dat de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ) zal uitoefenen;

- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] met ingang van de dag van de beschikking bij de vader zal zijn en te bevelen dat de moeder hieraan haar medewerking zal verlenen;

- een machtiging te verlenen om de tenuitvoerlegging van deze beslissing te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm, indien de moeder in gebreke blijft om direct na afgifte van de beschikking hieraan te voldoen;

- de vader toestemming te verlenen, die de toestemming van de moeder vervangt, om [minderjarige] in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het woonadres van de vader;

- de vader toestemming te verlenen, die de toestemming van de moeder vervangt, om voor [minderjarige] kinderbijslag en toepasselijke toeslagen bij de Belastingdienst aan te vragen en te ontvangen;

- de moeder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure aan de zijde van de vader tot heden begroot op € 10.287,--,

- een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] te bepalen waarbij de leiding over de uitvoering van de omgangsregeling berust bij JBw en ouders verplicht zijn de aanwijzingen van JBw op te volgen;

subsidiair:

een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven:

- om de week van vrijdagmiddag na schooltijd tot vrijdagochtend naar school;
- de helft van alle schoolvakanties en feestdagen,

in beide gevallen te bepalen dat deze beslissing uitvoerbaar is bij lijfsdwang, in die zin dat in het geval de moeder niet direct na afgifte van de beschikking meewerkt aan de uitvoering van de beschikking, aan de moeder 30 dagen lijfsdwang wordt opgelegd, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder voert verweer en verzoekt inmiddels zelfstandig:

primair:

  • een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te laten verrichten naar wat in het belang van [minderjarige] is ten aanzien van haar hoofdverblijfplaats en een definitieve zorgregeling en de zaak voor het overige aan te houden;

  • de moeder vervangende toestemming te verlenen, die de toestemming van de vader vervangt, om [minderjarige] aan te melden bij [hulpverleningsinstantie 1] , althans een andere professionele organisatie op het gebied van jeugd- en kinderpsychiatrie, voor een onderzoek en indien geïndiceerd een behandeling;

  • de procedure pro forma aan te houden tot oktober om de uitkomsten van het lopende NIFP-onderzoek af te wachten alvorens de verzoeken definitief af te doen;

  • de inmiddels lopende zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig te handhaven;

voor zover mogelijk met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en kosten rechtens.

subsidiair, in geval van toewijzing van het primaire verzoek van de vader:

  • de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn voor tenuitvoerlegging te bepalen;

  • een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder zal verblijven,

en indien de wijziging van de hoofdverblijfplaats uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, ook deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;

- een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, althans door het NIFP of een kinderpsychotherapeut te laten verrichten naar wat het belang van [minderjarige] is ten aanzien van het gezag.

De vader voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder.

Op de over en weer gevoerde verweren van beide ouders wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen in de beschikking van 25 april 2018 is overwogen en beslist.

De rechtbank stelt voorop dat de moeder sinds de beschikking van 25 april 2018 weliswaar heeft meegewerkt aan de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling, maar dat dit zeer moeizaam is gegaan. Zo was de moeder niet altijd op tijd en zijn aanwijzingen van JBw niet steeds opgevolgd.

In het navolgende zal de rechtbank achtereenvolgens behandelen de verzoeken omtrent de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag te belasten, de zorgregeling, de vervangende toestemming, het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek en het verzoek van de vader om oplegging van lijfsdwang.

Hoofdverblijfplaats

Het verzoek van de vader om te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf voortaan bij hem zal hebben, is gegrond op de stelling dat de moeder al twee jaar niet meewerkt aan contact tussen hem en [minderjarige] . Schriftelijke aanwijzingen van JBw, beschikkingen van de rechtbank en zelfs dwangsommen hebben daar geen verandering in gebracht. Inmiddels maakt de vader zich ook zorgen over de invloed die het gedrag van de moeder op [minderjarige] heeft. De vader stelt dat [minderjarige] een consequent opvoedingsklimaat nodig heeft. Hij kan dit bieden, en wel in de woning van de vader waar [minderjarige] een eigen kamer heeft die zij van vroeger kent, aldus de vader.

De moeder verzet zich tegen het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij de vader. Zij voert daartoe aan dat zij de vaste hechtingsfiguur van [minderjarige] is. Het is niet in [minderjarige] ’s belang om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen. [minderjarige] geeft met haar gedrag nog steeds signalen af. Zij slaat de moeder en zegt dat zij niet bij de vader wil slapen. Ook zegt [minderjarige] dingen die wijzen op seksueel misbruik, aldus nog steeds de moeder. Zij stelt dat deze signalen onderzocht moeten worden voordat het contact met de vader kan worden uitgebreid. De moeder betwist dat zij niet meewerkt aan het contact tussen [minderjarige] en de vader. Zij geeft toe dat zij moeite heeft om de overnachtingen bij de vader te ondersteunen. Zij krijgt daar inmiddels hulp voor van [hulpverleningsinstantie 2] en met deze hulp is vooruitgang geboekt: het contact is in tweeëneenhalve maand van helemaal niets naar contact met overnachtingen gegaan. De moeder geeft aan nog steeds te kampen met angsten uit het verleden, voortvloeiend uit huiselijk geweld dat in 2014 tussen partijen heeft plaatsgevonden. Zij heeft behoefte aan nadere hulpverlening, bijvoorbeeld een traject om de onderlinge verstandhouding te verbeteren, aldus de moeder.


JBw steunt het verzoek van de vader.

De rechtbank is van oordeel dat het voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]
– vooral voor de ontwikkeling van haar identiteit – essentieel is dat zij onbezwaard contact kan hebben met haar beide ouders. Uit de processtukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat moeder dit contact lange tijd heeft tegengewerkt. Zij probeert dat nu wel te ondersteunen, maar blijkt daar tot nu toe, ondanks een aantal rechterlijke beslissingen, onvoldoende toe in staat.

Op zichzelf is het feit dat de moeder niet (voldoende) meewerkt aan de vastgestelde zorgregeling niet voldoende om het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen. Nu [minderjarige] al geruime tijd bij de moeder woont en er pas recent sprake is van enig structureel contact met de vader is een wijziging van hoofdverblijfplaats een ingrijpende beslissing voor [minderjarige] , evenals voor haar ouders. De rechtbank is echter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het pedagogische klimaat bij de moeder schadelijk is voor de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] . De gezinsvoogdijwerkers van JBw hebben hun zorgen hierover in de brief van 22 mei 2018 en ter zitting onderbouwd met een groot aantal concreet beschreven voorvallen. De rode draad in deze voorvallen is dat de moeder [minderjarige] belast met haar eigen emoties en met informatie die een kind van vijf niet behoort te bereiken. Dit zorgt er voor dat [minderjarige] zich zorgen maakt over haar moeder en bij haar wil blijven om haar te steunen. Dit overnemen van de ouderrol door [minderjarige] belast haar emotioneel en belemmert haar in het contact met haar vader. [minderjarige] heeft structuur en duidelijkheid nodig. Het lukt de moeder niet om [minderjarige] die te bieden. De moeder versterkt met haar gedrag het loyaliteitsconflict bij [minderjarige] . De moeder weet [minderjarige] onvoldoende te begrenzen, zodat [minderjarige] de regie heeft over de moeder in plaats van andersom. Zo komt de moeder niet of te laat op afspraken bij JBw met [minderjarige] of gaat [minderjarige] niet naar school als zij weet dat de gezinsvoogdijwerker haar daar komt ophalen, omdat [minderjarige] volgens de moeder niet wil. Nu [minderjarige] pas vijf jaar oud is, is dit opvoedkundig niet aanvaardbaar. Ook komt de moeder, ondanks aanwijzingen van JBw, toch naar school als de gezinsvoogdijwerker [minderjarige] komt ophalen, terwijl dit voor [minderjarige] extra belastend is. Ter zitting heeft de moeder gereageerd op de voorbeelden die de vader en de gezinsvoogdijwerkers hebben gegeven. Hoewel zij een aantal voorvallen anders heeft beleefd dan de vader en de gezinsvoogdijwerkers, gaf zij toe dat zij een aantal keer niet verstandig heeft gehandeld. Het was haar bedoeling om het contact met de vader gemakkelijker te maken voor [minderjarige] , maar op die momenten is dat – achteraf bezien – niet gelukt. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de belevingswereld en de belangen van [minderjarige] en deze niet goed kan scheiden van haar eigen gedachten en overtuigingen. Het is dan ook niet meer verantwoord dat [minderjarige] bij de moeder blijft wonen.

De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de waarnemingen van JBw met betrekking tot de opvoedkundige situatie bij de vader te twijfelen. Zoals in de vorige beschikking overwogen is niet gebleken van contra-indicaties met betrekking tot contact tussen de vader en [minderjarige] . De zorgen van de moeder omtrent seksueel misbruik door de vader zijn niet bevestigd of gestoeld op enige objectieve omstandigheid. In het contact tussen de vader en [minderjarige] is door geen enkele instantie een aanwijzing voor misbruik waargenomen. Op grond daarvan ziet de rechtbank geen bezwaar tegen de bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader en zal zij zijn daartoe strekkende verzoek toewijzen.

De vader en JBw hebben in het belang van [minderjarige] aangedrongen op een snelle beslissing. De moeder heeft verzocht de beslissing aan te houden in afwachting van het NIFP-onderzoek of een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming. Met JBw is de rechtbank, op grond van het voorgaande, van oordeel dat de huidige situatie zo schadelijk is voor [minderjarige] dat de uitkomsten van het NIFP-onderzoek of andere onderzoeken niet kunnen worden afgewacht.

In geval van toewijzing van het verzoek van de vader heeft de moeder verzocht de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat zij spoedappèl kan instellen. De rechtbank is zich er van bewust dat sprake is van een zeer ingrijpende beslissing voor zowel [minderjarige] als de ouders. Nu ook de uitkomst van een spoedappèl enige weken tot maanden op zich kan laten wachten is de rechtbank van oordeel dat dit evenmin kan worden afgewacht, gezien de ernst van de situatie. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat beide ouders ter zitting hebben verklaard dat rust zowel voor [minderjarige] als voor henzelf nu het belangrijkste is. Ook de gezinsvoogdijwerkers en de gedragswetenschapper hebben het belang van duidelijkheid en stabiliteit benadrukt.

De rechtbank zal het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen dus toewijzen met ingang van heden en het verzoek van de moeder om deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen.

Gezag

Ter onderbouwing van zijn verzoek om het eenhoofdig gezag aan hem toe te kennen stelt de vader dat de moeder niet in staat is om zijn rol als opvoeder te accepteren en niet bereid is om op een acceptabele wijze met hem te communiceren. De moeder probeert [minderjarige] te beïnvloeden en werkt de contacten tussen [minderjarige] en hem continu tegen. Hierdoor dreigt [minderjarige] klem en verloren te raken.

De rechtbank overweegt over het gezag het volgende.

Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van één van de niet met elkaar gehuwde ouder het gezamenlijk gezag beëindigen als – voor zover hier van belang – na de aantekening in het gezagsregister de omstandigheden zijn gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door de vader genoemde redenen voor zijn verzoek een wijziging van omstandigheden als bedoeld in dit artikel.

Artikel 1:251a BW is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge lid 1 van dit artikel kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

  1. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

  2. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.


Beide ouders hebben ter zitting verklaard dat de communicatie tussen hen op dit moment zeer summier is. Hoewel zij hun best doen om de overdrachtsmomenten voor [minderjarige] zo neutraal mogelijk te houden, is er – ondanks deelname aan het traject “Kinderen uit de Knel” – tussen de ouders geen sprake van enig vertrouwen. Uit de manier waarop de zorgregeling de afgelopen weken is verlopen, blijkt dat het de ouders ondanks de hulpverlening niet lukt om samen invulling te geven aan het gezag over [minderjarige] .

Gezien de vele concrete voorbeelden die de vader en JBw hebben gegeven, is de rechtbank van oordeel dat er een reëel risico is dat [minderjarige] (verder) klem en verloren zal raken tussen de ouders. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de afgelopen periode vooral het gedrag van de moeder de uitvoering van het gezamenlijk gezag onmogelijk heeft gemaakt.

De vraag is of er in deze situatie snel genoeg voldoende verbetering zal komen.

De rechtbank ziet dat de moeder met hulp van [hulpverleningsinstantie 2] vooruitgang heeft geboekt. Ook zal nu de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wijzigen en is er onlangs een NIFP-onderzoek naar [minderjarige] en de ouders gestart, dat in september of oktober zal zijn afgerond. De rechtbank zal de moeder een laatste kans geven om te laten zien dat zij het gezag over [minderjarige] samen met de vader vorm kan geven. De rechtbank zal de beslissing op het verzoek om eenhoofdig gezag daarom aanhouden tot oktober.

De rechtbank verzoekt JBw om de rechtbank uiterlijk op de hierna te bepalen pro forma datum – zo mogelijk mede aan de hand van de resultaten uit het NIFP-onderzoek – schriftelijk te adviseren over de mogelijkheden tot het voortduren van het gezamenlijk gezag of de wenselijkheid van eenhoofdig gezag van de vader.

Zorgregeling

Beide ouders hebben verzocht om het vaststellen van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder voor het geval dat de rechtbank het verzoek van de vader omtrent de hoofdverblijfplaats toewijst.

JBw heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij voorstander is van een overgangsperiode waarin [minderjarige] niet naar de moeder gaat, zodat zij bij de vader kan ‘landen’. De ouders hebben zodanig verschillende opvoedstijlen, dat [minderjarige] tijd moet krijgen om daaraan te wennen.

De rechtbank is van oordeel dat het voor [minderjarige] ’s ontwikkeling essentieel is dat zij structureel contact heeft met haar beide ouders. De rechtbank acht het nu niet in het belang van [minderjarige] dat zij gedurende enige tijd helemaal geen contact heeft met de moeder. De rechtbank zal een voorlopige zorgregeling bepalen, waardoor het voor [minderjarige] duidelijk is wanneer zij haar moeder weer zal zien. In afwachting van het verloop van een en ander, alsmede van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek zal de rechtbank het verzoek om een definitieve zorgregeling vast te stellen aanhouden tot de in het dictum bepaalde pro forma datum.

In het licht van de slechte verhouding tussen de ouders en de gemotiveerde zorgen van de vader en JBw, is de rechtbank van oordeel dat een uitgebreide zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is, omdat dit bij haar voor verwarring zal zorgen. [minderjarige] zal zich eerst thuis moeten gaan voelen bij de vader en de moeder zal moeten laten zien dat zij contact met [minderjarige] kan hebben zonder haar te belasten, alvorens [minderjarige] weer (geregeld) een aantal dagen bij de moeder zal kunnen verblijven. Dit zal geruime tijd vergen. De rechtbank zal daarom bepalen dat [minderjarige] voorlopig onder begeleiding van JBw of van een andere door JBw in te schakelen instantie contact zal hebben met de moeder éénmaal in de veertien dagen gedurende één of twee uur, dit ter beoordeling van JBw. Indien het contact tussen de moeder en [minderjarige] verantwoord verloopt zal JBw eventueel, in overleg met de ouders, tot uitbreiding van de regeling kunnen overgaan.

De rechtbank verzoekt JBw om de rechtbank uiterlijk op de hierna te bepalen pro forma datum schriftelijk te rapporteren over hoe de voorlopige zorgregeling verloopt, en om – zo mogelijk mede aan de hand van de resultaten uit het NIFP-onderzoek – te adviseren over de vraag welke definitieve zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] zal zijn.

Vervangende toestemming

Uit de toewijzing van het verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats vloeit voort dat [minderjarige] bij de vader zal moeten worden ingeschreven in het systeem ingevolge de Wet BRP. Omdat de moeder tot nu toe niet, althans onvoldoende heeft meegewerkt aan de uitvoering van rechterlijke beslissingen, zal de rechtbank het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op zijn adres toewijzen.

Uit de wet vloeit voort dat de ouder bij wie het kind haar hoofdverblijf heeft, kinderbijslag en toeslagen kan aanvragen. De vader heeft daarom geen belang bij het hierop betrekking hebbende verzoek, zodat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.

Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor aanmelding van [minderjarige] bij [hulpverleningsinstantie 1] zal de rechtbank aanhouden in afwachting van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek. Dit onderzoek is zeer intensief en een parallel onderzoeks- c.q. hulpverleningstraject kan voor [minderjarige] te belastend zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat de moeder de vader toestemming voor het betreffende onderzoek c.q. een behandeling heeft gevraagd en dat de vader die toestemming heeft geweigerd.

De rechtbank verzoekt JBw om de rechtbank uiterlijk op de hierna te bepalen pro forma datum schriftelijk te adviseren over de wenselijkheid van een traject bij [hulpverleningsinstantie 1] of andere hulpverlening voor [minderjarige] en haar ouders.

Raadsonderzoek

Het reeds lopende NIFP-onderzoek is een diepgaand onderzoek waarop ook de Raad voor de Kinderbescherming naar verwachting zijn advies zou baseren. De rechtbank heeft daarom op dit moment geen behoefte aan een aanvullend onderzoek door de Raad. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek van de moeder aanhouden.

Lijfsdwang

De vader verzoekt om oplegging van lijfsdwang, nu de moeder herhaaldelijk schriftelijke aanwijzingen van JBw en rechterlijke beschikkingen met een dwangsom heeft genegeerd.

Nu de moeder er reeds blijk van heeft gegeven dat zij rechterlijke beslissingen zelfs op straffe van een dwangsom niet onverkort nakomt, zal de rechtbank het verzoek van de vader als na te melden toewijzen. Het is aannemelijk dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. Het belang van de vader (gelegen in het belang van [minderjarige] ) rechtvaardigt bovendien de toepassing van het ingrijpende middel van lijfsdwang. De lijfsdwang is bedoeld als zijdelings dwangmiddel en strekt ertoe de moeder te bewegen tot nakoming van de wijziging van het hoofdverblijf. Voor zover het verzoek betrekking heeft op nakoming van de definitief op te leggen zorgregeling, zal de rechtbank de beslissing ter zake aanhouden.

Kostenveroordeling

De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten aanhouden tot de eindbeschikking.

Beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , met ingang van heden de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader, en staat de tenuitvoerlegging van deze beslissing bij lijfsdwang tot een maximale duur van 30 dagen toe;

verleent de vader vervangende toestemming, die de toestemming van de moeder vervangt, om [minderjarige] op zijn woonadres te doen inschrijven in het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen;

bepaalt dat [minderjarige] voorlopig bij de moeder zal zijn éénmaal in de veertien dagen gedurende één of twee uur, ter beoordeling van JBw, onder begeleiding van JBw of een door haar in te schakelen instantie;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

gelast partijen om binnen veertien dagen na heden hun verhinderdata op te geven voor de maanden oktober, november en december 2018;

verzoekt JBw uiterlijk op 1 oktober 2018 schriftelijk te rapporteren over het verloop van de voorlopige zorgregeling, en te adviseren over de mogelijkheden tot en de wenselijkheid van het voortduren van het gezamenlijk gezag, over de vraag welke definitieve zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] zou zijn, alsmede over de vraag welke hulpverlening zij wenselijk acht voor [minderjarige] en/of haar ouders;

stelt de ouders in de gelegenheid om uiterlijk op 15 oktober 2018 te reageren op de rapportage en adviezen van JBw;

houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de zorgregeling, de aanvullende onderzoeken, de lijfsdwang en de proceskosten aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. N.B. Verkleij, K.M. Braun en C.J-A. Seinen, kinderrechters, bijgestaan door mr. L. Arreman-Mos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733