Rechtbank Zeeland-West-Brabant 04-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5959

Datum publicatie06-01-2020
Zaaknummer7693051 CV EXPL 19-2395
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsTilburg
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Betrokkene, wiens goederen onder bewind zijn gesteld, heeft een klusbedrijf. Eiser, die op verzoek van betrokkene kluswerkzaamheden heeft verricht, vordert betaling. Ktr: onder omstandigheden kan medewerking van bewindvoerder worden aangenomen zonder diens actieve medewerking of betrokkenheid bij iedere (rechts)handeling. I.c. is deze uitzondering (art. 1:438 BW op art. 1:440 BW) van toepassing, nu het bewindvoerder bekend was dat betrokkene een bedrijf voerde, waaruit volgt dat hij overeenkomsten sloot met derden.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken

Tilburg

zaak/rolnr.: 7693051 CV EXPL 19-2395

vonnis d.d. 4 december 2019

inzake

[eiser] , handelende onder de naam [naam 1] ,

wonende en kantoorhoudende te [woonplaats] ,

eiser,

gemachtigde: M. Abdellaoui,

tegen

[gedaagde] , h.o.d.n. [naam 2] ,

adres houdend te [adres] ,

in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] , handelend onder de naam [naam 3] ,

gedaagde,

vertegenwoordigd door N.G. Verschure.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

  1. het tussenvonnis van 19 juni 2019 met de daarin genoemde stukken;

  2. een fax namens [eiser] van 9 augustus 2019, met aanvullende stukken ten behoeve van de zitting en een stuk genaamd “conclusie van antwoord in reconventie”;

  3. een brief van de gemachtigde van [naam 4] , de oorspronkelijk gedagvaarde bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] (nader te noemen [onderbewindgestelde] ), ter griffie ontvangen op 12 augustus 2019. Bij deze brief is een beschikking gevoegd van de rechter te Tilburg, waaruit blijkt dat op 17 april 2019 ontslag is verleend aan [naam 4] en [gedaagde] is benoemd tot nieuwe bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] .

  4. e aantekeningen van de griffier van de zitting die op 21 augustus 2019 heeft plaatsgevonden. Op deze zitting was [eiser] aanwezig, met zijn gemachtigde. Namens de gedaagde partij is verschenen [gedaagde] en [onderbewindgestelde] . Ook waren

aanwezig [naam 5] en [naam 6] (namens de voormalige bewindvoerder [naam 4] ). [eiser] heeft op deze zitting een stuk met producties overgelegd.

2Het geschil

2.1.

[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.480,-, vermeerderd met (primair) de wettelijke rente over € 3.050,- vanaf 25 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van € 907,50 en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten.

2.2.

[gedaagde] voert verweer.

3De beoordeling

Toepasselijkheid artikel 1:440 BW

3.1.

Dit artikel bepaalt dat schulden die voortkomen uit een handeling tijdens het bewind met of jegens de rechthebbende, verricht door een schuldeiser die het bewind kende of behoorde te kennen, niet op de onder het bewind staande goederen kunnen worden verhaald. Dit artikel is niet van toepassing als de rechthebbende bij deze handeling(en) heeft gehandeld met medewerking van de bewindvoerder (zie artikel 1:438 lid 1 BW) . De kantonrechter is van oordeel dat deze uitzondering op artikel 1:440 BW van toepassing is. [onderbewindgestelde] heeft destijds de afspraken met [eiser] gemaakt met medeweten van de bewindvoerder. Zo is op de zitting door de (voormalige) bewindvoerder aangegeven dat het hem bekend was dat [onderbewindgestelde] zelf een bedrijf voerde. Uit de aard van de door [onderbewindgestelde] ontplooide activiteiten (als onderaannemer bouwwerkzaamheden verrichten) volgt dat hij noodzakelijk en frequent overeenkomsten sloot met derden. Naar mag worden aangenomen had de bewindvoerder zicht op de geldstromen die samenhingen met deze activiteiten. Gelet op de duur en frequentie van de transacties is de kantonrechter van oordeel dat dit feitencomplex “medewerking van de bewindvoerder” als bedoeld in artikel 1:438 lid 1 BW oplevert. De kantonrechter merkt hierbij voor de volledigheid op dat het Nederlands recht niet vereist dat een overeenkomst schriftelijk wordt vastgelegd: Ook mondelinge overeenkomsten zijn rechtsgeldig. Hierdoor kunnen eventuele vorderingen die uit deze overeenkomsten voortkomen, op de onder het bewind staande goederen worden verhaald.

De vordering

3.2.

Tussen partijen staat, voor zover van belang, het volgende vast.

  • [eiser] heeft een klussenbedrijf. [onderbewindgestelde] , h.o.d.n. [naam 3] (nader te noemen [naam 3] ) heeft een bouwbedrijf. [naam 3] heeft [eiser] gevraagd om kluswerkzaamheden voor hem te verrichten bij een van zijn opdrachtgevers in Vlissingen en in Amsterdam ( [naam 7] ).

  • [eiser] heeft deze werkzaamheden verricht. Hij heeft voor deze werkzaamheden facturen naar [naam 3] gestuurd ter hoogte van € 3.250,-. Van dit bedrag is een bedrag van € 200,- betaald door of namens [naam 3] . De rest van de facturen is onbetaald gebleven.

3.3.

[eiser] vordert – kort gezegd – betaling van het resterende bedrag van zijn facturen van € 3.050,-, voor de door hem verrichte werkzaamheden voor [naam 3] , vermeerderd met rente en kosten.

3.4.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft daarbij desgevraagd op de zitting toegelicht dat de door hem genoemde “tegenvordering” tot betaling van de facturen van [eiser] , moet worden begrepen als een verweer tegen de vordering van [eiser] en niet als een tegenvordering (eis in reconventie). Op de stellingen en verweren van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

3.5.

De kantonrechter overweegt als volgt. De vraag die de kantonrechter in deze zaak moet beantwoorden is de vraag of [gedaagde] de facturen voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden moet betalen. Vast staat tussen partijen dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [naam 3] bij [naam 7] , waardoor in beginsel voor deze werkzaamheden moet worden betaald. [gedaagde] betwist de hoogte van deze facturen, omdat er volgens hem minder uren zijn gewerkt door [eiser] . [gedaagde] heeft hierbij ter zitting aangevoerd dat de opdrachtgever van [naam 3] , [naam 7] , camerabeelden heeft laten zien, waaruit dit blijkt. Dit was volgens hem af te leiden uit de tijdstippen die op de beelden vermeld stonden. De kantonrechter is van oordeel dat deze betwisting van [gedaagde] onvoldoende concreet is. Zo had het op zijn weg gelegen om tijdstippen en/of de uren die volgens hem wel zouden zijn gewerkt door [eiser] , te noemen. Dit heeft [gedaagde] echter niet gedaan. Evenmin zijn deze camerabeelden overgelegd. Bovendien blijkt uit de door [eiser] overgelegde whatsapp-gesprekken, (zie productie 1, afbeelding 2 van de fax van 9 augustus 2019 van [eiser] ) dat tussen [naam 3] en [eiser] is afgesproken dat [eiser] meer uren in rekening mocht brengen ter compensatie van de reistijd. De kantonrechter gaat in deze zaak dan ook uit van de juistheid van de hoogte van de facturen van [eiser] .

3.6.

[gedaagde] voert voorts het verweer dat hij de facturen niet hoeft te betalen omdat de werkzaamheden volgens hem niet naar behoren zijn verricht door [eiser] . Hij voert hierbij aan dat de opdrachtgever van [naam 3] , [naam 7] , [naam 3] aansprakelijk heeft gesteld voor aldaar ontstane schade en het niet anders kan, dan dat [eiser] deze schade heeft veroorzaakt. [eiser] betwist dat hij zijn werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd en dat hij deze schade heeft veroorzaakt. De kantonrechter overweegt dat dit verweer van [gedaagde] een beroep op verrekening van schadevergoeding wegens een wanprestatie aan de zijde van [eiser] inhoudt. Dit verweer kan in dit geval niet slagen. [gedaagde] heeft immers geen nader bewijs aangeboden van de stelling dat [naam 3] aansprakelijk is gehouden voor schade door zijn opdrachtgever, [naam 7] . Ook heeft hij de hoogte van de schade, waarvoor [naam 3] zou zijn aangesproken, dan wel geen betaling heeft ontvangen van zijn eigen facturen, in het geheel niet concreet gemaakt en niet nader onderbouwd door middel van bescheiden. Om deze reden kan het beroep van [gedaagde] op verrekening niet slagen. De vraag of er (überhaupt) sprake is van een wanprestatie aan de zijde van [eiser] kan hierdoor verder onbesproken blijven.

3.7.

Daarbij overweegt de kantonrechter dat in de door [eiser] overgelegde whatsapp-gesprekken (zie productie 1, afbeelding 12 en 13 van de fax van 9 augustus 2019 van [eiser] ), kan worden afgeleid dat [naam 3] vraagt om een betalingsregeling (betaling in termijnen). Het vragen om een betalingsregeling impliceert een erkenning van de vordering. Nu de stellingen van [eiser] de vordering kunnen dragen en het verweer van [gedaagde] niet slaagt, wijst de kantonrechter de gevorderde hoofdsom van € 3.050,- toe.

3.8.

De primair gevorderde wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, zal, als niet of onvoldoende weersproken door [gedaagde] , over de hoofdsom worden toegewezen, vanaf 25 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling.

3.9.

[eiser] vordert daarnaast een bedrag van € 450,- aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.

3.10.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] daarbij de werkelijke door hem gemaakte proceskosten van € 907,50 vordert. De kantonrechter overweegt dat het gebruikelijk is in zaken zoals deze, om de proceskosten te begroten volgens het liquidatietarief, zodat niet wordt toegekomen aan een integrale toewijzing van de door [eiser] gemaakte proceskosten. De kantonrechter ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De kantonrechter zal de proceskosten aan de zijde van [eiser] dan ook begroten volgens het gebruikelijk liquidatietarief, te weten een bedrag van € 740,68. Dit bedrag bestaat uit € 89,68 explootkosten, € 231,- griffierecht en een bedrag van € 420,- gemachtigdensalaris (twee punten van € 210,- voor de dagvaarding en de zitting). Voor de fax van 9 augustus 2019 zal geen gemachtigdensalaris worden toegekend. De kantonrechter overweegt daarbij dat de reactie van [eiser] , op wat eerder werd beschouwd als een eis in reconventie van [gedaagde] , geen bijzondere inhoud heeft. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de betekening van het vonnis.

3.11.

De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde] de niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 120,-), zijnde een bedrag van € 105,- Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.

3.12.

De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 105,- aan nakosten voor wat betreft salaris gemachtigde, zal vanaf de vijftiende dag na aanschrijving door [eiser] worden toegewezen en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten voor wat betreft de explootkosten van betekening van het vonnis zal vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis worden toegewezen.

4De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] (in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] ) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.500,- vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.050,- vanaf 25 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling;

veroordeelt [gedaagde] (in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] ) in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 740,68 daarin begrepen een bedrag van € 420,- als salaris voor de gemachtigde van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;

veroordeelt [gedaagde] (in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] ) onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:

- € 105,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;

- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.A.M. Schokkenbroek en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733