Rechtbank Zeeland-West-Brabant 07-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4855

Datum publicatie22-11-2019
ZaaknummerC/02/364073 / FA RK 19-5171
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Scheiding van tafel en bed
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek aan de Rechtbank om scheiding van tafel en bed op te heffen (art. 1:176 lid 1 BW). Rb: voor beëindiging scheiding van tafel en bed is een rechterlijke uitspraak niet nodig. Verzoening niet gesteld; verzoek kan niet worden verstaan als verklaring als bedoeld in art. 1, lid 3 Besluit Huwelijksgoederenregister 1969, dus geen gelasting aan griffier om akte ter inschrijving op te maken.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Middelburg

zaak/rekestnr: C/02/364073 / FA RK 19-5171

beschikking d.d. 7 november 2019

in de zaak van

[verzoeker] (hierna: de man),

en

[verzoekster] ,

blijkens de beschikking betreffende de scheiding van tafel en bed in de huwelijksakte genoemd: [verzoekster] (hierna: de vrouw),

beiden uitdrukkelijk domicilie kiezende ten kantore van hun advocaat,

verzoekers,

advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom.

1
1. Het procesverloop


De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:

- het gemeenschappelijk verzoek tot opheffing scheiding van tafel en bed ex art. 1:176 BW, met bijlage, gedagtekend op 5 september 2017 en ter griffie van de rechtbank ingekomen op 11 oktober 2019.

2
2. De feiten

2.1.

Partijen zijn op 15 september 2006 te [plaats] gehuwd.

2.2.

Bij beschikking van 16 februari 2017 van deze rechtbank - ingeschreven in het huwelijksgoederenregister op 5 april 2017 - is de scheiding van tafel en bed in het huwelijk van partijen uitgesproken.

3Het verzoek en de beoordeling

3.1.

Verzocht wordt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de scheiding van tafel en bed op te heffen.

3.2.

Het verzoek is, gelet op de aanhef ervan, kennelijk gebaseerd op artikel 1:176 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat artikel is bepaald dat een scheiding van tafel en bed eindigt (a) door verzoening van de echtgenoten, (b) op het tijdstip dat zij op hun eensluidend verzoek in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 1:116 BW, hebben doen inschrijven dat de scheiding heeft opgehouden te bestaan.

3.3.

Waar partijen de rechtbank verzoeken de scheiding van tafel en bed “op te heffen”, veronderstellen zij kennelijk dat voor de beëindiging van hun scheiding van tafel en bed een rechterlijke beslissing vereist is. Dat is echter niet zo; in zoverre moet het verzoek worden afgewezen. Voor de beëindiging van een scheiding van tafel en bed is enkel de inschrijving ervan in het huwelijksgoederenregister vereist. Uit artikel 1, lid 3 van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 volgt dat ter verkrijging van die inschrijving de echtgenoten (gezamenlijk) dienen te verklaren dat de scheiding van tafel en bed door verzoening heeft opgehouden te bestaan en dat de griffier van die verklaring een akte opmaakt, die de echtgenoten in persoon of bij gevolmachtigde ondertekenen.

3.4.

Voor zover partijen hebben bedoeld de rechtbank te verzoeken de griffier te gelasten de onder 3.4 bedoeld inschrijving te verrichten, kan het verzoek evenmin worden toegewezen. Voor die inschrijving is een dergelijke last niet nodig. Wel is voor die inschrijving onder meer nodig dat partijen gezamenlijk verklaren dat de scheiding van tafel en bed “door verzoening” is geëindigd. Aan (het bestaan van) die verzoening worden in voornoemd wetsartikel geen vormvereisten gesteld, maar dát sprake is van een verzoening zal wel moeten worden gesteld, of anderszins moeten blijken. In het verzoekschrift is evenwel omtrent een verzoening niets gesteld. Het verzoek kan dan ook niet worden gezien als een verklaring van partijen dat de scheiding van tafel en bed door verzoening heeft opgehouden te bestaan, en is aldus onvoldoende om als basis te gelden voor de door de griffier ter zake op te maken akte.

3.5.

Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

4De beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019 in tegenwoordigheid van S. de Visser, griffier.

AV

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733